201407590/1/A3.
Datum uitspraak: 18 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 5 augustus 2014 in zaak nr. 14/750 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2013 heeft de korpschef aan [appellant] toestemming onthouden tot het verrichten van werkzaamheden voor een particuliere beveiligingsorganisatie.
Bij besluit van 28 januari 2014 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 augustus 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 18 februari 2015.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: de Wpbr) stelt een beveiligingsorganisatie geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan de leiding van de organisatie, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef.
Ingevolge het vierde lid wordt de toestemming onthouden, indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die voor het te verrichten werk nodig zijn.
1.1. Artikel 7, vierde lid, van de Wpbr, wordt toegepast volgens het beleid dat is neergelegd in de Circulaire particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: de Cpbr).
Volgens paragraaf 2.1 wordt de toestemming aan personen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wpbr, onthouden, indien:
(…)
c. op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze niet voldoende betrouwbaar of geschikt is voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten of de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.
Volgens deze paragraaf gaat het er bij de toetsing aan punt c om dat de tewerkstelling van de betrokkene de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet mag schaden. Daarvan zal in het algemeen slechts sprake zijn, indien de betrokkene er blijk van heeft gegeven de rechtsregels naast zich neer te leggen, waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Ook tegen betrokkene opgemaakte processen-verbaal of rapporten kunnen ertoe leiden dat betrokkene niet voldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking bestaat.
1.2. Ingevolge artikel 2:1, eerste lid van de Algemene plaatselijke verordening Roermond (hierna: de Apv) is het verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
2. In het besluit van 28 januari 2014 heeft de korpschef de onthouding van de gevraagde toestemming aan [appellant] gehandhaafd krachtens artikel 7, vierde lid, van de Wpbr, gelezen in samenhang met paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de Cpbr. Hieraan heeft de korpschef een tegen [appellant] op 4 december 2010 op ambtseed opgemaakt proces-verbaal (hierna: het proces-verbaal) ten grondslag gelegd, dat vermeldt dat op door beveiligingscamera's op deze datum gemaakt beeldmateriaal is te zien dat [appellant] zich dreigend gedraagt, in een gevechtshouding staat, een persoon meer dan één keer met geschoeide voet richting het hoofd schopt en deze en een andere persoon, ook nadat hij een van beiden op de grond had gegooid, meer dan één keer met de vuist tegen het hoofd slaat. Voorts vermeldt dit proces-verbaal dat beide personen na dit voorval naar een eerste hulppost zijn gegaan en dat verbalisanten daar ter plekke hebben waargenomen dat een van deze personen zichtbaar letsel aan zijn rechteroog had. Naar aanleiding hiervan heeft de politierechter [appellant] bij vonnis van 8 mei 2012, wegens overtreding van artikel 2:1, eerste lid, van de Apv, tot een geldboete van € 200,00, subsidiair vier dagen hechtenis veroordeeld en van mishandeling vrijgesproken. Deze vrijspraak hangt samen met de omstandigheid dat de in het proces-verbaal vermelde personen geen aangifte tegen [appellant] hebben willen doen, aldus de korpschef. Voorts heeft de korpschef aan dit besluit ten grondslag gelegd dat [appellant] het informatieformulier ten behoeve van de aanvraag om toestemming, in strijd met de daarop door hem ondertekende verklaring, niet volledig naar waarheid heeft ingevuld, omdat hij daarop, hoewel daartoe uitdrukkelijk verzocht, heeft nagelaten melding te maken van een tegen hem opgemaakt proces-verbaal van een incident dat zich op 10 januari 2010 heeft voorgedaan en van voormelde veroordeling door de politierechter.
3. De rechtbank heeft overwogen dat de korpschef de gevraagde toestemming terecht krachtens artikel 7, vierde lid, van de Wpbr heeft onthouden, omdat hij zich, wegens de in het besluit van 28 januari 2014 vermelde gebeurtenissen die zich op 4 december 2010 hebben voorgedaan, alsmede wegens de omstandigheid dat [appellant] het informatieformulier verwijtbaar en in strijd met de daarop door hem ondertekende verklaring niet volledig naar waarheid heeft ingevuld, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] niet voldoende betrouwbaar of geschikt is als bedoeld in paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de Cpbr.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat, zoals hij reeds in beroep heeft aangevoerd, hij het informatieformulier te goeder trouw heeft ingevuld en dat de politierechter hem bij voormeld vonnis van 8 mei 2012 van mishandeling heeft vrijgesproken.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 5 februari 2014 in zaak nr. 201304830/1/A3) komt de korpschef beoordelingsvrijheid toe bij de beoordeling of de betrokkene voldoende betrouwbaar is. Aan medewerkers in de beveiligingsbranche mogen hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in andere betrekkingen, zodat de korpschef als maatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moet zijn.
4.2. In de aangevallen uitspraak is de rechtbank gemotiveerd ingegaan op hetgeen [appellant] in beroep heeft aangevoerd over zijn goede trouw bij het invullen van voormeld informatieformulier. Reeds omdat [appellant] in hoger beroep niet heeft uiteengezet waarom de desbetreffende overwegingen onjuist, dan wel onvolledig zijn, geeft het aldus aangevoerde geen aanleiding om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen.
4.3. Voormelde vrijspraak brengt niet met zich dat de korpschef ten onrechte van de juistheid van de in het proces-verbaal gebeurtenissen is uitgegaan. Hiertoe is redengevend dat de in het proces-verbaal vermelde gebeurtenissen tot een veroordeling van [appellant] door de politierechter hebben geleid en voorts dat [appellant] de door de korpschef aangevoerde reden voor voormelde vrijspraak, hiervoor onder 2 vermeld, niet heeft weersproken. Gezien de in het proces-verbaal vermelde gebeurtenissen, alsmede gezien voormeld oordeel van de rechtbank over de wijze waarop [appellant] het informatieformulier heeft ingevuld, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] niet voldoende betrouwbaar of geschikt is als bedoeld in paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de Cpbr.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Michiels w.g. Robben
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2015
610.