ECLI:NL:RVS:2015:863

Raad van State

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
201407055/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toevoeging voor echtscheidingsprocedure door de Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 7 juli 2014 het beroep ongegrond verklaarde tegen de afwijzing van een verzoek om een toevoeging voor een echtscheidingsprocedure door de Raad voor Rechtsbijstand. Het verzoek werd afgewezen op 20 november 2013, omdat de Raad van mening was dat het verzoek betrekking had op een rechtsbelang waarvoor eerder een toevoeging was verleend. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, waarop [appellante] in hoger beroep ging.

De Raad voor Rechtsbijstand had in januari 2014 het bezwaar van [appellante] gegrond verklaard en alsnog een toevoeging verleend, maar weigerde de kosten van het bezwaar te vergoeden. De rechtbank oordeelde dat de Raad niet in strijd met het recht had gehandeld, omdat het verzoek om toevoeging niet duidelijk maakte dat het om een nieuwe procedure ging. [appellante] betoogde dat de Raad had moeten weten dat het om een andere procedure ging, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat [appellante] niet voldoende informatie had verstrekt in haar aanvraag.

De Afdeling overwoog dat het op de weg van [appellante] lag om aan te geven dat het verzoek om toevoeging betrekking had op een nieuwe relatiebreuk. Aangezien deze informatie pas na de afwijzing van het verzoek was verstrekt, was er geen sprake van een onrechtmatigheid aan de zijde van de Raad. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201407055/1/A2.
Datum uitspraak: 18 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 7 juli 2014 in zaak nr. 14/836 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2013 heeft de raad een verzoek van [appellante] om een toevoeging voor een echtscheidingsprocedure afgewezen.
Bij besluit van 14 januari 2014 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, alsnog een toevoeging verleend en geweigerd de kosten die [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt te vergoeden.
Bij uitspraak van 7 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is een zitting achterwege gelaten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
2. De raad heeft het verzoek van [appellante] om een toevoeging voor een echtscheidingsprocedure afgewezen op de grond dat het verzoek betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan aanspraak kan worden gemaakt op rechtsbijstand op grond van de eerder verstrekte toevoeging met nummer GG8257. De raad heeft geweigerd de kosten die [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt te vergoeden op de grond dat het besluit van 20 november 2013 niet in strijd is met het recht, omdat eerst in bezwaar is gebleken van een aparte procedure.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de raad had kunnen en moeten weten dat de procedure hier aan de orde een andere was dan die waarvoor eerder toevoeging was verleend. Die eerdere toevoeging was immers reeds gedeclareerd. Voorts verwijst [appellante] naar beleid van de raad neerge legd in de werkinstructie ‘Bereik civiele zaken’, waaruit zou volgen dat de advocaat telefonisch of schriftelijk moet worden gevraagd of de werkzaamheden vallen onder het bereik van een eerdere toevoeging. Nu geen contact is opgenomen met de advocaat, kan de raad reeds daarom verweten worden dat hij niet wist dat de toevoeging hier aan de orde zag op een andere procedure, aldus [appellante].
3.1. De raad heeft op 7 mei 2013 aan [appellante] de toevoeging met nr. 1GG8257 verstrekt in verband met echtscheiding. Die toevoeging is op 5 juni 2013 gedeclareerd door mr. J.J.M. Boot, de advocaat van [appellante], waarbij is vermeld dat advieswerkzaamheden zijn verricht.
In de aanvraag om toevoeging van [appellante] van 1 november 2013 is aangegeven dat die aanvraag ziet op een boedelscheiding met als wederpartij [wederpartij]. Daarbij is aangegeven dat [appellante] de scheiding en deling van de gezamenlijke woning wil regelen en de tegenpartij niet meewerkt.
3.2. Uit de aanvraag van 1 november 2013 blijkt niet dat toevoeging wordt gevraagd voor een nieuwe procedure. Dat een eerdere relatiebreuk is hersteld en na ruim vier maanden een nieuwe relatiebreuk ontstond die zich met name toespitste op de scheiding en deling van de gezamenlijke woning, is daarin niet vermeld. De raad voert het beleid neergelegd in werkinstructie P010, dat onder een toevoeging voor een echtscheiding ook de procedure inzake de boedelscheiding valt. Uit het enkele feit dat de eerder verstrekte toevoeging is gedeclareerd en een nieuwe toevoeging is aangevraagd vanwege een geschil met betrekking tot de boedelscheiding, volgt dan ook niet dat het een nieuwe procedure betreft. De raad kon op basis van de destijds verschafte informatie tot de conclusie komen dat de boedelscheiding dezelfde procedure betrof als de eerdere echtsscheidingszaakzaak waarvoor reeds een toevoeging was verstrekt en gedeclareerd.
3.3. De Afdeling stelt vast dat [appellante] voor het eerst in hoger beroep een beroep doet op de werkinstructie ‘Bereik civiele zaken’ ter onderbouwing van haar betoog dat de raad contact met de advocaat had dienen op te nemen. Dit betoog kan niet slagen, reeds omdat deze werkinstructie eerst is gepubliceerd op 1 oktober 2014, zodat deze ten tijde van het besluit van 20 november 2013 nog niet gold.
3.4. Gelet op het voorgaande en de inlichtingenplicht van artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, lag het op de weg van [appellante] in de aanvraag aan te geven dat deze zag op een nieuwe relatiebreuk. Nu deze informatie eerst na het besluit van 20 november 2013 is verstrekt, is het besluit niet herroepen wegens een aan de raad te wijten onrechtmatigheid. Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2015
362.