ECLI:NL:RVS:2015:854

Raad van State

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
201408956/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • G.M.H. Hoogvliet
  • J.W. van de Gronden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van tegemoetkoming buitengewone uitgaven door de inspecteur van de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 januari 2014. De rechtbank had het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, nadat de inspecteur van de Belastingdienst op 29 maart 2013 de aan haar voor het jaar 2008 toegekende tegemoetkoming buitengewone uitgaven had herzien en op nihil had gesteld. Dit besluit hield in dat [appellante] € 586,00 moest terugbetalen. De inspecteur had het bezwaar van [appellante] tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur binnen een redelijke termijn had gehandeld, aangezien de herziening van de tegemoetkoming plaatsvond binnen negen maanden na het moment waarop bleek dat de tegemoetkoming ten onrechte was vastgesteld. [appellante] betoogde dat de inspecteur in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld en dat de herziening niet binnen de vijfjaarstermijn had plaatsgevonden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de inspecteur de herziening mocht doorvoeren, omdat de termijn van negen maanden niet onredelijk was en de inspecteur de juiste procedure had gevolgd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201408956/1/A2.
Datum uitspraak: 18 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats], gemeente [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 januari 2014 in zaak nr. 13/7210 in het geding tussen:
[appellante]
en
de inspecteur van de Belastingdienst.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2013 heeft de inspecteur de aan [appellante] voor het jaar 2008 toegekende tegemoetkoming buitengewone uitgaven (hierna: de tegemoetkoming) herzien op nihil gesteld en bepaald dat zij € 586,00 dient terug te betalen.
Bij besluit van 26 juli 2013 heeft de inspecteur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 februari 2015, waar de inspecteur, vertegenwoordigd door mr. J.A. Vriezen en T.F.J. Reijmers, werkzaam voor de Belastingdienst, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Tijdelijk besluit tegemoetkoming buitengewone uitgaven (hierna: het Tijdelijk besluit), zoals dit luidde ten tijde van belang, heeft de belastingplichtige bij wie bij de vaststelling van de aanslag inkomstenbelasting over het voorgaande kalenderjaar buitengewone uitgaven in aanmerking zijn genomen aanspraak op een financiële tegemoetkoming, indien de gecombineerde inkomensheffing over dat kalenderjaar lager is dan de gecombineerde heffingskorting.
Ingevolge het vijfde lid wordt de tegemoetkoming vastgesteld bij beschikking van de inspecteur. Indien binnen vijf jaren na het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, blijkt dat de beschikking ten onrechte of tot een onjuist bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur de beschikking herzien.
2. Bij besluit van 19 juli 2010 is de tegemoetkoming vastgesteld op € 586,00. De hoogte van de tegemoetkoming is gebaseerd op de buitengewone uitgaven die zijn gedaan in 2007 en de inkomensgegevens van [appellante] en haar partner over het jaar 2007.
Bij het bij het besluit van 26 juli 2013 gehandhaafde besluit van 29 maart 2013 heeft de inspecteur de tegemoetkoming herzien. Aan dit besluit heeft de inspecteur ten grondslag gelegd dat de inkomensgegevens van [appellante] en haar partner over het jaar 2007 zijn gewijzigd.
3. De rechtbank heeft overwogen dat in artikel 2, vijfde lid, van het Tijdelijk besluit met de zinsnede "het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft" het jaar wordt bedoeld waarin de buitengewone uitgaven zijn gedaan en niet het daaropvolgende jaar waarin het recht op tegemoetkoming ontstaat. Zij heeft verder overwogen dat een herzieningsbeschikking niet binnen vijf jaar na het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft dient te worden vastgesteld, maar dat bij het ontbreken van een termijn een herziening binnen een redelijke termijn dient plaats te vinden. Nu op 10 juli 2012 is gebleken dat de tegemoetkoming ten onrechte op € 586,00 was vastgesteld en de herziening bij het besluit van 29 maart 2013 heeft plaatsgevonden, heeft de termijn afgerond negen maanden geduurd. Naar het oordeel van de rechtbank is deze termijn redelijk.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de inspecteur de tegemoetkoming mocht herzien. Primair stelt [appellante] zich op het standpunt dat uit artikel 2, vijfde lid, van het Tijdelijk besluit volgt dat de beschikking tot herziening binnen vijf jaar na het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft vastgesteld moet worden. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de inspecteur in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door eerst bij besluit van 29 maart 2013 terug te komen van het besluit van 19 juli 2010, zodat de beschikking niet binnen een redelijke termijn is genomen.
4.1. De in artikel 2, vijfde lid, van het Tijdelijk besluit genoemde vijfjarentermijn ziet, anders dan [appellante] stelt, niet op de termijn waarbinnen de beschikking tot herziening van de tegemoetkoming vastgesteld dient te worden. Ingevolge deze bepaling kan de inspecteur, ingeval binnen vijf jaren na het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft blijkt dat de tegemoetkoming ten onrechte is toegekend of op een verkeerd bedrag is vastgesteld, de tegemoetkoming herzien. De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat met het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft het jaar wordt bedoeld waarin de buitengewone uitgaven zijn gedaan. Dit is het jaar 2007, zodat de inspecteur, toen op 10 juli 2012 de onjuistheid bleek, nog van het besluit van 19 juli 2010 mocht terugkomen.
Aan de herziening is door het Tijdelijk besluit geen termijn gekoppeld. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de inspecteur daarom een redelijke termijn in acht diende te nemen. Vanaf het moment dat is gebleken dat de tegemoetkoming ten onrechte is vastgesteld - 10 juli 2012 - tot het moment dat het herzieningsbesluit is genomen - 29 maart 2013 - zijn nog geen negen maanden verstreken. Gelet op de ter zitting bij de rechtbank en de Afdeling door de inspecteur toegelichte procedurele stappen die dienden te worden genomen om tot het herzieningsbesluit te komen, heeft de rechtbank terecht een termijn van negen maanden niet onredelijk lang geacht en is zij terecht tot het oordeel gekomen dat de inspecteur de tegemoetkoming mocht herzien.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Slump w.g. Bindels
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2015
85-735.