201406575/1/A4.
Datum uitspraak: 18 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hengelo,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 11 juli 2014 in zaak nr. 14/450 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo.
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2013 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het verbreden van de uitweg voor het bedrijfspand aan de [locatie] in Hengelo.
Bij besluit van 28 januari 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en [vergunninghouder] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2015, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door I.B.H. Heil en P.L. Drent, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder] als partij gehoord.
Overwegingen
1. De bij het besluit van 16 september 2013 verleende omgevingsvergunning heeft betrekking op een verbreding van de bestaande uitweg voor het bedrijfspand aan de [locatie] van 5 m naar 9 m.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de verbreding van de uitweg niet noodzakelijk is. Hij voert aan dat een deel van het perceel voor de verbreding de bestemming "Bedrijfswoning" heeft en derhalve niet voor bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt.
2.1. [appellant] heeft deze grond voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom het betoog, dat de verbreding van de uitweg niet noodzakelijk is, niet reeds door hem bij de rechtbank kon worden aangevoerd, en hij dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de aangevraagde verbreding van de uitweg ten koste gaat van een parkeerplaats, zodat het college de gevraagde vergunning had moeten weigeren. Daartoe voert hij aan dat de bochten van de uitwegen aan de [locatie] en 102 niet mogen worden gebruikt ten behoeve van het parkeervak. Volgens hem is het parkeervak zonder de bochten slechts 3,75 m lang, zodat niet wordt voldaan aan de minimale lengte van 5 m.
3.1. Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) geldt voor zover ingevolge een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning is vereist om een uitweg te maken een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteit bestaat uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening 2013 van de gemeente Hengelo (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van het college:
a. een uitweg te maken naar de weg;
b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg.
Ingevolge het derde lid, kan een vergunning geweigerd worden in het belang van:
a. de bruikbaarheid van de weg;
b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
d. de bescherming van groenvoorziening in de gemeente;
e. er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
Ingevolge artikel 2.5.30, tweede lid van de Bouwverordening 2008 van de gemeente Hengelo moet de in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5,00 m zijn en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen.
3.2. Vaststaat dat de lengte van het parkeervak voor de verbreding van de uitweg ongeveer 9 m bedroeg en derhalve, gelet op de in artikel 2.5.30, tweede lid, van de Bouwverordening opgenomen afmetingen waarvan het college uitgaat, ruimte bood voor het parkeren van één auto. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat het parkeervak na verbreding van de uitweg een lengte van ten minste 5 m meter heeft, zodat ook na de verbreding ruimte is voor het parkeren van één auto. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat uit de situatietekeningen, die door een gemeentelijke verkeersdeskundige zijn opgesteld volgens de richtlijnen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek, blijkt dat het parkeervak is gelegen tussen de uitwegen aan de [locatie] en […], en niet, zoals [appellant] stelt, voor de uitwegen, en dat voldoende ruimte beschikbaar blijft om van de uitwegen gebruik te kunnen maken. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de verbreding van de uitweg niet ten koste gaat van een parkeerplaats, zodat artikel 2.12, derde lid, aanhef en onder e van de APV niet aan deze vergunningverlening in de weg staat. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met de nieuwe belijning en bestrating van het parkeervak, terwijl die ten tijde van het besluit van 28 januari 2014 nog niet aanwezig waren, maakt dat niet anders, reeds omdat de voor parkeren feitelijk beschikbare ruimte na dat besluit niet is gewijzigd.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2015
457-720.