ECLI:NL:RVS:2015:836

Raad van State

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
201403371/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming in planschade door college van burgemeester en wethouders van Veghel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 17 maart 2014 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [appellant] had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in planschade, die door het college van burgemeester en wethouders van Veghel op 2 april 2013 was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een advies van het Kenniscentrum voor Overheid en Bestuur, dat concludeerde dat de schade voor [appellant] voorzienbaar was en daarom voor zijn rekening moest blijven. Het college handhaafde deze afwijzing bij een besluit op 26 september 2013.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 december 2014 ter zitting behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door mr. M. van Hoorne van Arag Rechtsbijstand en het college werd vertegenwoordigd door mr. L.A. Muller van de gemeente Veghel. Na de zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en schriftelijke vragen aan het college gesteld, waarop het college op 12 januari 2015 heeft gereageerd. [appellant] heeft hierop gereageerd op 29 januari 2015.

De Afdeling overweegt dat ingevolge artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening burgemeester en wethouders een tegemoetkoming in planschade kunnen toekennen, mits de schade niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven. De Afdeling concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de planschade voor [appellant] voorzienbaar was, omdat hij bij de aankoop van zijn woning rekening had moeten houden met de kans op negatieve planologische ontwikkelingen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201403371/1/A2.
Datum uitspraak: 18 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Erp, gemeente Veghel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 maart 2014 in zaak nr. 13/4967 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Veghel.
Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2013 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 26 september 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. van Hoorne, werkzaam bij Arag Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.A. Muller, werkzaam bij de gemeente Veghel, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en het college schriftelijke vragen gesteld.
Bij brief van 12 januari 2015 heeft het college op de vragen gereageerd. Deze brief is toegezonden aan [appellant], die daarop bij brief van 29 januari 2015 zijn reactie heeft gegeven.
Met toestemming van partijen is afgezien van een nadere zitting. De Afdeling heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid vermelde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, is een bepaling van een bestemmingsplan een oorzaak als bedoeld in het eerste lid.
Ingevolge artikel 6.3, aanhef en onder a, betrekken burgemeester en wethouders met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade in ieder geval de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak bij hun beslissing op de aanvraag.
2. [appellant] is sinds 24 december 1996 eigenaar van een woning aan de [locatie] te Erp. Op 27 juni 2012 heeft [appellant] de aanvraag om een tegemoetkoming in planschade bij het college ingediend. In de aanvraag stelt [appellant] schade te lijden in de vorm van waardevermindering van zijn woning door inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Geluckweg/Pastoor van Schijndelstraat" (hierna: het nieuwe bestemmingsplan), dat is vastgesteld op 22 juli 2010.
3. Het college heeft deze aanvraag bij het besluit van 2 april 2013 afgewezen op grond van een advies van het Kenniscentrum voor Overheid en Bestuur (hierna: het Kenniscentrum) van 31 december 2012. Op basis van een vergelijking tussen het planologische regime van het bestemmingsplan "Kom Boerdonk", dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf mogelijk maakte binnen het plangebied, en het nieuwe bestemmingsplan, dat woningbouw mogelijk maakt binnen het plangebied, heeft het Kenniscentrum geconcludeerd dat het nieuwe bestemmingsplan heeft geleid tot een nadeliger positie voor [appellant]. De als gevolg hiervan ontstane schade dient volgens het Kenniscentrum wegens voorzienbaarheid voor [appellant] te blijven, omdat de onderhavige ontwikkeling kon worden afgeleid uit het, in maart 1982 vastgestelde, "Dorpenplan Boerdonk" (hierna: het Dorpenplan), waarin de overzijde van de woning van [appellant] is aangewezen als mogelijke uitbreidingsrichting. Volgens het advies van het Kenniscentrum is dit plan voldoende openbaar gemaakt en voor een ieder kenbaar, nu het ontwerp hiervan ter inzage is gelegd en verkrijgbaar is gesteld in het gemeentehuis, twee inspraakrondes over het ontwerp zijn gehouden en een brochure hierover huis-aan-huis is verspreid in het dorp en het omliggende agrarische gebied.
Bij het besluit van 26 september 2013 heeft het college de afwijzing gehandhaafd. Hij heeft zich daarbij ook op het standpunt gesteld dat de schade tot het normaal maatschappelijk risico behoort en ook daarom voor rekening van [appellant] moet blijven, nu voormelde ontwikkeling met woningbouw in de lijn der verwachtingen lag.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat hij uitsluitend bekend had kunnen zijn met het Dorpenplan als dit bekend was gemaakt op de gebruikelijke wijze, te weten door publicatie in een lokale krant, en dat het college zo’n publicatie niet heeft aangetoond. Verder voert [appellant] aan dat hij de brochure over het ontwerp-Dorpenplan ten tijde van de aankoop van zijn woning niet kende en evenmin behoorde te kennen, nu deze huis-aan-huis is verspreid in de jaren ’80, terwijl hij zijn woning ruim daarna, in 1996, heeft gekocht. Volgens [appellant] zijn de terinzagelegging en de beschikbaarstelling van het ontwerp-Dorpenplan in het gemeentehuis en de op 18 mei 1981 en op 16 december 1981 gehouden inspraakrondes onvoldoende om voorzienbaarheid aan te nemen, nu ook dat in de jaren ’80 heeft plaatsgevonden, ruim voor de aankoop van zijn woning. Voorts betoogt [appellant] dat het Dorpenplan zijn werking had verloren ten tijde van de aankoop van zijn woning in 1996, omdat dit zag op de periode 1980 tot 1990 en omdat dit volgt uit een stelling van het college ter zake.
4.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 17 oktober 2012 in zaak nr. 201107793/1/A2), is de planschade voorzienbaar en dient deze voor rekening van de koper te worden gelaten, indien ten tijde van de aankoop van een onroerende zaak voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. In dat geval wordt de koper geacht de mogelijkheid van verwezenlijking van de negatieve planologische ontwikkeling te hebben betrokken bij het overeenkomen van de koopprijs. Om voorzienbaarheid te kunnen aannemen, is voldoende dat er een concreet beleidsvoornemen is, dat openbaar is gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft. Voorts heeft de Afdeling in voormelde uitspraak overwogen dat, om op grond van een concreet beleidsvoornemen voorzienbaarheid te kunnen aannemen, een redelijk denkend en handelend koper uit de openbaarmaking daarvan moet kunnen begrijpen op welk gebied dat beleidsvoornemen betrekking heeft, wat de zakelijke inhoud ervan is, en dat hij van de inhoud ervan kan kennisnemen.
4.2. In het besluit van 26 september 2013 heeft het college vermeld dat het zelf niet meer beschikt over de publicatie van het ontwerp-Dorpenplan. Na heropening van het onderzoek door de Afdeling heeft het college alsnog de beschikking hierover verkregen en bij brief van 12 januari 2015 de publicatie in de Erpse krant van 30 april 1980 overgelegd waarin het ontwerp-Dorpenplan voor de dorpen Erp, Keldonk en Boerdonk is bekendgemaakt. Uit deze publicatie volgt dat dit plan de geschatte behoefte aan woningen en de mogelijke uitbreidingsrichtingen voor woningbouw in voormelde dorpen bevat, alsmede de hieraan verbonden ruimtelijke aspecten, leefbaarheidsaspecten, en financiële en juridische aspecten, en dat de gelegenheid is geboden voor inspraak over het plan. Gelet op deze publicatie en in aanmerking genomen dat het ontwerp-Dorpenplan ten behoeve van de inspraak, naar niet in geschil is, ter inzage is gelegd en ter beschikking is gesteld, is voldaan aan de onder 4.1. vermelde vereisten voor openbaarmaking. Dat [appellant] geen kennis heeft genomen, noch heeft kunnen nemen, van de brochure over het ontwerp-Dorpenplan, aangezien dit ruim voor de aankoop van zijn woning huis-aan-huis is verspreid in de betreffende dorpen, maakt dit niet anders. Dit laat onverlet dat het gemeentebestuur heeft gewaarborgd dat een ieder kennis heeft kunnen nemen van het ontwerp-Dorpenplan, door publicatie, terinzagelegging en verstrekking hiervan.
[appellant] betoogt voorts tevergeefs dat het Dorpenplan zijn werking had verloren ten tijde van de aankoop van zijn woning in 1996. Dat dit plan zag op de periode van 1980 tot 1990 laat onverlet, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dat niet is gebleken van gewijzigde beleidsvoornemens na 1990. De stelling van het college in het besluit van 26 september 2013, dat het Dorpenplan al lang zijn werking heeft verloren, moet worden bezien in het licht van de conclusie dat het zelf niet meer beschikt over de publicatie in de Erpse krant en ziet derhalve op de situatie ten tijde van het besluit en niet op de in 1996 bestaande situatie.
In het Dorpenplan is het gebied aan de overzijde van de Geluckweg aangewezen als mogelijke uitbreidingsrichting voor woningbouw. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellant] de onderhavige ontwikkeling met woningbouw kon afleiden uit dit plan en dus sprake was van voorzienbaarheid.
5. Gelet op het voorgaande, komt de Afdeling niet toe aan beoordeling van het betoog van [appellant] dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de schade tot het normaal maatschappelijk risico behoort.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2015
615.