ECLI:NL:RVS:2015:835

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
201402851/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de weigering van verdere toegang voor een vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 7 maart 2014 een beroep van een vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling had in eerste instantie op 5 april 2013 te horen gekregen dat hem de verdere toegang tot Nederland werd geweigerd. Dit besluit werd door de staatssecretaris op 16 oktober 2013 in een administratief beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris de beslissing om de toegang te weigeren niet correct had genomen en vernietigde het besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand.

De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. In het hogerberoepschrift werd betoogd dat de rechtbank de procedurevoorschriften niet correct had toegepast. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat, hoewel de rechtsgevolgen van het eerdere besluit in stand blijven, de staatssecretaris toch een belang had bij het hoger beroep. Dit was vooral omdat de staatssecretaris aangaf dat hij, indien de rechtbank gelijk had, de procedurevoorschriften zou moeten aanpassen.

De Raad van State concludeerde dat de argumenten in het hogerberoepschrift niet voldoende waren om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. De aangevoerde punten waren niet van zodanige aard dat ze vragen opriepen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. Daarom werd het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 490,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

201402851/1/V3.
Datum uitspraak: 12 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 7 maart 2014 in zaak nr. 13/26889 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2013 is de vreemdeling de verdere toegang geweigerd.
Bij besluit van 16 oktober 2013 heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie het daartegen door de vreemdeling ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 maart 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De staatssecretaris heeft zich desgevraagd nader uitgelaten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Nu de rechtsgevolgen van het besluit van 16 oktober 2013 in stand blijven, heeft de staatssecretaris, gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 14 januari 2009 in zaak nr. 200803416/1), in beginsel geen rechtens te beschermen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Het betoog van de staatssecretaris dat hij, indien de rechtsopvatting van de rechtbank juist is, de procedurevoorschriften bij het weigeren van de (verdere) toegang aan de grens moet wijzigen, biedt echter voldoende aanknopingspunt voor het oordeel dat zijn belang bij het hoger beroep in dit geval niet ontbreekt.
2. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Vonk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2015
345-596.