ECLI:NL:RVS:2015:835
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- G. van der Wiel
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de weigering van verdere toegang voor een vreemdeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 7 maart 2014 een beroep van een vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling had in eerste instantie op 5 april 2013 te horen gekregen dat hem de verdere toegang tot Nederland werd geweigerd. Dit besluit werd door de staatssecretaris op 16 oktober 2013 in een administratief beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris de beslissing om de toegang te weigeren niet correct had genomen en vernietigde het besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand.
De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. In het hogerberoepschrift werd betoogd dat de rechtbank de procedurevoorschriften niet correct had toegepast. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat, hoewel de rechtsgevolgen van het eerdere besluit in stand blijven, de staatssecretaris toch een belang had bij het hoger beroep. Dit was vooral omdat de staatssecretaris aangaf dat hij, indien de rechtbank gelijk had, de procedurevoorschriften zou moeten aanpassen.
De Raad van State concludeerde dat de argumenten in het hogerberoepschrift niet voldoende waren om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. De aangevoerde punten waren niet van zodanige aard dat ze vragen opriepen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. Daarom werd het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 490,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.