201405488/1/A3.
Datum uitspraak: 18 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Noordwijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 mei 2014 in zaak nr. 14/757 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk.
Procesverloop
Bij besluit van 22 augustus 2013 heeft het college het verzoek van [appellant] om wijziging van zijn persoonsgegevens in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA) afgewezen.
Bij besluit van 18 december 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 mei 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. W.R.S. Ramhit, advocaat te Hoofddorp, en het college, vertegenwoordigd door M.C.G. Looman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet gba) is op 6 januari 2014 vervangen door de Wet basisregistratie personen, doch is op dit geding nog van toepassing. Ingevolge artikel 36, tweede lid, worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend. Ingevolge artikel 37, tweede lid, worden aan een geschrift, als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, d of e, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten. Ingevolge artikel 82, eerste lid, voldoet het college binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen. Ingevolge het tweede lid geeft het college aan het verzoek uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de eerste afdeling van hoofdstuk 2 (artikel 24 tot en met 54). Ingevolge artikel 83, aanhef en onder f, wordt een beslissing van het college om niet te voldoen aan een verzoek, als bedoeld in de artikelen 79 tot en met 82, gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
2. [appellant] is op 11 december 1995 op basis van een verklaring onder ede ingeschreven in de GBA van de gemeente Noordwijk als [appellant], geboren op 2 februari 1970 te Oran, Algerije, zoon van [persoon A] en [persoon B]. [appellant] staat sindsdien met deze persoonsgegevens bij diverse instanties geregistreerd en ook heeft hij met deze persoonsgegevens diverse documenten aangevraagd en overeenkomsten gesloten. Deze persoonsgegevens zijn voorts in 2007 gebruikt bij het aanvragen van zijn verblijfsvergunning. Op 8 augustus 2013 heeft hij het college verzocht zijn persoonsgegevens te veranderen in [naam], geboren op 2 februari 1966 te Oued-Taria, Algerije, zoon van [persoon C] en [persoon D]. De eerder opgenomen gegevens zijn volgens [appellant] niet correct, omdat hij destijds een valse identiteit heeft aangenomen. In verband met dit verzoek heeft hij een Copie Integrale (een kopie van een Algerijnse geboorteakte) en een gelegaliseerde akte van de Algerijnse nationaliteit overgelegd.
3. Het college heeft aan zijn besluiten van 22 augustus 2013 en 18 december 2013 ten grondslag gelegd dat moet worden uitgegaan van de juistheid van de in de GBA geregistreerde persoonsgegevens. [appellant] had ten tijde van zijn inschrijving in 1995 alsook tijdens de aanvraag van zijn verblijfsvergunning in 2007 de mogelijkheid de juiste persoonsgegevens over te leggen, hetgeen hij niet heeft gedaan. Met de door [appellant] bij zijn verzoek overgelegde documenten is niet onomstotelijk vast komen te staan dat de in de GBA opgenomen persoonsgegevens feitelijk onjuist zijn, aldus het college.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij door het overleggen van authentieke documenten niet heeft aangetoond dat deze op hem betrekking hebben. Daartoe voert hij aan dat hij heeft erkend dat hij zich in 1995 onder een valse naam heeft laten inschrijven, maar dat hij inmiddels beschikt hij over een Algerijns paspoort waarin zijn juiste persoonsgegevens zijn vermeld. Op grond van dit nieuw verkregen paspoort kan in redelijkheid niet langer worden geweigerd de gegevens in de GBA aan te passen, aldus [appellant].
4.1. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 15 december 2010 in zaak nr. 201004495/1/H3, overwogen dat voorop dient te worden gesteld dat de gegevens in de GBA betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 juli 2012 in zaak nr. 201106401/1/A3), is voor de gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het moment van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. Dit doet evenwel niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (Kamerstukken II 1988/89, 21 123, nr. 3, blz. 13 en 44). Het bewijs dat eenmaal in de basisadministratie opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn, kan alleen maar worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Voor het wijzigen van eenmaal in de basisadministratie geregistreerde gegevens zal gelet op het systeem van de Wet gba onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn.
4.2. Het verzoek van [appellant] komt neer op het verwijderen van alle in de GBA opgenomen persoonsgegevens en het registreren van volledig andere, beweerdelijk hem betreffende, gegevens. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] met de overlegging van de nieuwe documenten, waaronder het Algerijnse paspoort, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij dezelfde persoon is als degene die onder de [naam] in voormelde documenten is genoemd. Zolang hij daarin niet is geslaagd, staat niet onomstotelijk vast dat de in de GBA met betrekking tot [appellant] geregistreerde gegevens onjuist zijn. De door [appellant] overgelegde bescheiden houden hieromtrent immers niets in, maar vermelden slechts gegevens met betrekking tot een zekere [naam] waarvan [appellant] stelt dat hij die persoon is. De rechtbank heeft derhalve terecht geen aanleiding gevonden voor vernietiging van het besluit van het college van 18 december 2013. Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2015
176-818.