ECLI:NL:RVS:2015:830

Raad van State

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
201406117/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering schadefonds geweldsmisdrijven door Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 4 juli 2014 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven door de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG). De aanvraag werd ingediend op 21 maart 2013, na een mishandeling, maar de CSG weigerde de uitkering op basis van onvoldoende bewijs van ernstig lichamelijk en psychisch letsel. De rechtbank oordeelde dat de CSG zich op het standpunt mocht stellen dat [appellante] niet aannemelijk had gemaakt dat zij ernstig letsel had opgelopen. De rechtbank vond het beleid van de CSG, dat vereist dat voor psychisch letsel een diagnose van een BIG-geregistreerde hulpverlener moet worden overgelegd, niet onredelijk. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de CSG niet gehouden was om [appellante] naar een psychologisch diagnostisch centrum te verwijzen, aangezien zij niet aannemelijk had gemaakt dat het niet zoeken van behandeling haar niet kon worden aangerekend. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

201406117/1/A2.
Datum uitspraak: 18 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wettelijk vertegenwoordigd door [gemachtigde], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 juli 2014 in zaak nr. 13/4555 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2013 heeft de CSG een aanvraag van [appellante] om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: het fonds) afgewezen.
Bij besluit van 7 juni 2013 heeft de CSG het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2015, waar de CSG, vertegenwoordigd door mr. A.S.R. Bisesser-Chigharoe, aldaar werkzaam, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: de Wsg) kunnen uit het fonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
Ter nadere invulling van haar in de Wsg neergelegde bevoegdheid heeft de CSG beleid neergelegd in de zogeheten Beleidsbundel en Letsellijst.
Volgens paragraaf 1.4 van de Beleidsbundel van 28 november 2012 vindt de CSG letsel ernstig als het langdurig, ernstige medische gevolgen heeft. De ernst van het letsel wordt bepaald aan de hand van de aard en de gevolgen van het letsel. Indien nodig kan de CSG haar medisch adviseur een onderzoek laten instellen naar de aard en ernst van het letsel. Om het letsel te kunnen beoordelen zijn er objectieve medische gegevens nodig.
Volgens de Letsellijst van 23 mei 2013 gebruikt de CSG voor de beoordeling van psychisch letsel alleen medische gegevens van hulpverleners die een diagnose hebben gesteld. Aan deze hulpverleners stelt de CSG bovendien de eis dat ze een BIG-registratie of NIP-dienstmerk moeten hebben. Als er geen diagnose is gesteld door een hulpverlener met een BIG-registratie of NIP-dienstmerk kan de CSG een aanvraag afwijzen of een lagere uitkering verstrekken.
2. Op 21 maart 2013 heeft [appellante] een aanvraag ingediend om een uitkering uit het fonds op de grond dat zij slachtoffer is geworden van een mishandeling.
Aan de afwijzing van de aanvraag heeft de CSG ten grondslag gelegd dat [appellante] met de door haar overgelegde medische informatie niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ernstig lichamelijk letsel heeft opgelopen. Voorts heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat zij ernstig psychisch letsel heeft opgelopen omdat zij niet in behandeling is voor haar psychische klachten waardoor over de aard en de ernst van het psychische letsel geen informatie van een op dit gebied gespecialiseerde behandelaar die BIG-geregistreerd is of het NIP-dienstmerk voert kan worden overgelegd.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de CSG zich op het standpunt mocht stellen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt fysiek en psychisch letsel te hebben opgelopen als gevolg van de mishandeling. Van [appellante] kan niet verlangd worden dat zij zelf een diagnose van een hulpverlener met een BIG-registratie of NIP-dienstmerk overlegt omdat zij in het verleden een traumatische ervaring heeft opgelopen bij een psycholoog en zich daarom niet heeft laten behandelen naar aanleiding van de mishandeling. Indien er onduidelijkheid bestond over het psychisch letsel van [appellante] had de CSG zelf een diagnostische instelling moeten vragen een diagnose te stellen. Daarnaast had de CSG een second opinion moeten vragen bij een diagnostisch centrum indien zij het oordeel van de medisch adviseur of behandelend arts of therapeut van [appellante] niet betrouwbaar achtte, aldus [appellante].
3.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het uitgangspunten van de Beleidsbundel dat voor fysiek letsel de ernst van het letsel wordt bepaald aan de hand van de aard en de gevolgen van het letsel en dat daarvoor objectieve medische gegevens moeten worden overgelegd niet onredelijk zijn.
Voor het gestelde fysieke letsel heeft [appellante] een brief van een chirurg van de Spoedeisende Hulp overgelegd waarin de diagnose multiple contusies na mishandeling is gesteld. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat [appellante] hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ernstig fysiek letsel heeft opgelopen als gevolg van de mishandeling.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat de uitgangspunten van de Letsellijst dat voor psychisch letsel de aanvrager zelf een diagnose van een hulpverlener met een BIG-registratie of NIP-dienstmerk dient over te leggen en dat het ontbreken daarvan ertoe kan leiden dat een aanvraag wordt afgewezen of dat een lagere uitkering wordt verstrekt niet onredelijk zijn. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de CSG van [appellante] kon vragen om een onderbouwing van een deskundige ter staving van haar stelling dat zij ernstig psychisch letsel heeft opgelopen.
Voor het gestelde psychische letsel heeft [appellante] geen medische informatie van een hulpverlener met een BIG-registratie of NIP-dienstmerk overgelegd. De CSG voert het beleid dat zij een aanvrager naar het Psychotrauma Diagnostisch Centrum (hierna: PDC) verwijst in die gevallen waarin een aanvrager wel opgeeft psychisch letsel te hebben, maar aangeeft niet in behandeling te zijn voor psychische klachten en het niet zoeken van behandeling is gelegen in omstandigheden die hem redelijkerwijs niet aangerekend kunnen worden. Daar komt bij dat ter hoorzitting, waar een aanvrager ook verschenen is, duidelijk moet blijken dat de aanvrager enorm gebukt gaat onder de gevolgen van het geweldsmisdrijf. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk.
[appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het niet zoeken van behandeling haar in het licht van de hier aan de orde zijnde beoordeling redelijkerwijs niet aangerekend kan worden. Dat zij stelt in het verleden een traumatische ervaring bij een psycholoog te hebben opgelopen is hiervoor onvoldoende. De CSG heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat zij niet gehouden was [appellante] naar een psychisch diagnostisch centrum te verwijzen.
De CSG voert voorts het beleid dat zij een second opinion kan vragen bij een diagnostisch centrum indien haar medisch adviseur het advies of de informatie van de (behandelend) arts of therapeut van het slachtoffer niet betrouwbaar acht. De Afdeling acht dit beleid evenmin onredelijk. Nu de CSG de brief van een chirurg van de Spoedeisende Hulp niet onbetrouwbaar heeft geacht en [appellante] voor het psychisch letsel geen informatie van een arts of therapeut heeft overgelegd heeft de CSG zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zij niet gehouden was haar medisch adviseur om een second opinion te vragen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2015
17-809.