ECLI:NL:RVS:2015:823

Raad van State

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
201403932/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van bestuursdwang bij wegslepen van voertuigen en de verantwoordelijkheden van de eigenaar en huurder

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam bestuursdwang heeft toegepast door een voertuig van de appellant weg te slepen. Het voertuig was geparkeerd op een oplaadplaats voor elektrische voertuigen, wat in strijd was met de geldende verkeersregels. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging. De appellant betoogde dat de kosten van de bestuursdwang ten onrechte bij hem waren neergelegd, terwijl de werkelijke overtreder, de huurder van het voertuig, verantwoordelijk zou moeten zijn. Hij voerde aan dat hij niet had ingestemd om in de plaats te treden van de overtreder en dat dit in strijd was met zijn grondrechten onder het EVRM.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de appellant, door het voertuig op te halen, inderdaad in de plaats is getreden van de overtreder, zoals bepaald in de Wegenverkeerswet. De rechtbank had terecht overwogen dat de kosten van de bestuursdwang op de appellant verhaald konden worden, aangezien hij de eigenaar van het voertuig was en de gevolgen van het gebruik van het voertuig in strijd met de wet voor zijn rekening kwamen. De Afdeling bevestigde dat de appellant de mogelijkheid had om de huurder te wijzen op de overtreding en dat de kosten van de bestuursdwang niet voor rekening van het college dienden te komen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201403932/1/A1.
Datum uitspraak: 18 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 maart 2014 in zaak nr. 13/4049 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2013 heeft het college bestuursdwang toegepast door het voertuig met kenteken […] weg te slepen uit de Gustav Mahlerlaan te Amsterdam.
Bij besluit van 12 juni 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2014, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. R.J.M. Peeters, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) treedt, indien de eigenaar van een motorrijtuig of een aanhangwagen niet tevens bezitter is, de bezitter voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet voor de eigenaar in de plaats.
Ingevolge artikel 170, eerste lid, aanhef en onderdeel c, behoort tot de bevoegdheid van burgemeester en wethouders tot oplegging van een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet, de bevoegdheid tot het overbrengen en in bewaring stellen van een op een weg staand voertuig, indien met het voertuig een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift wordt overtreden en bovendien verwijdering van het voertuig noodzakelijk is in verband met het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen.
Ingevolge het tweede lid zijn de artikelen 5:24, 5:25, tweede tot en met vierde lid, 5:29, vijfde lid, 5:30, derde lid, en 5:31 van de Awb niet van toepassing. Bij de toepassing van artikel 5:25 van de Awb treedt de rechthebbende die het voertuig afhaalt, in de plaats van de overtreder.
Ingevolge het vijfde lid wordt bij toepassing van het eerste lid onder rechthebbende verstaan: degene die ofwel eigenaar is van het voertuig ofwel anders dan als bezitter het voertuig ten tijde van de overtreding ten gebruike onder zich had. Hierbij geldt artikel 1, tweede lid, niet.
Ingevolge artikel 171, eerste lid, wordt een beschikking tot oplegging van een last onder bestuursdwang overeenkomstig artikel 170, eerste lid, bekendgemaakt:
a. aan de rechthebbende die het voertuig afhaalt.
Ingevolge artikel 173, eerste lid, aanhef en onder a, worden bij algemene maatregel van bestuur de soorten van de in artikel 170, eerste lid, onderdeel c, bedoelde weggedeelten en wegen aangewezen.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder g, van het Besluit wegslepen van voertuigen (hierna: het Besluit) zijn de soorten van weggedeelten en wegen, bedoeld in artikel 173, eerste lid, onderdeel a, van de wet:
(…)
g. parkeergelegenheden voor een categorie of groep voertuigen, aangeduid door bord E8 van bijlage 1 bij het RVV 1990.
Ingevolge artikel 2 van de Wegsleepverordening Amsterdam 2010 worden als wegen en weggedeelten, bedoeld in art. 170, eerste lid, onderdeel c, van de WVW 1994 aangewezen alle wegen en weggedeelten binnen de gemeente Amsterdam voor zover die behoren tot een van de in artikel 2 van het Besluit bedoelde soorten van wegen en weggedeelten.
2. Niet in geschil is dat [appellant] eigenaar is van het voertuig met kenteken […]. Blijkens een huurovereenkomst heeft [appellant] via zijn [bedrijf] het voertuig verhuurd voor de periode van 11 februari 2013 tot en met 26 februari 2013.
3. Het college heeft het voertuig doen wegslepen, omdat het blijkens het proces-verbaal van 25 februari 2013 en de bijgevoegde foto’s stond geparkeerd op een parkeerplaats alleen bestemd voor het opladen van elektrische voertuigen aan de Gustav Mahlerlaan, ter hoogte van huisnummer 300, in Amsterdam. De parkeergelegenheid wordt aangeduid met een verkeersbord E8 met een onderbord met de tekst "Opladen elektrische voortuigen" en met een onderbord met twee pijlen die naar links en rechts wijzen ter aanduiding van twee parkeerplekken.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de kosten voor bestuursdwang ten onrechte bij hem zijn neergelegd, in plaats van bij de werkelijke overtreder, te weten de huurder. Daartoe voert hij aan dat hij nimmer heeft gewenst of ermee heeft ingestemd om in de plaats te treden van de overtreder, maar dat hij zich genoodzaakt zag om de auto op te halen om de kosten van bewaring te beperken en de auto weer in bezit te krijgen. Volgens hem vormt artikel 170, tweede lid, van de WVW 1994 een aantasting van de grondrechten die zijn neergelegd in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college hem erop had moeten wijzen dat hij door het voertuig af te halen in de plaats is getreden van de overtreder. Tot slot heeft de rechtbank volgens [appellant] niet onderkend dat deze handelwijze tot gevolg heeft dat de overtreding ten onrechte bewezen is geacht en dat de werkelijke overtreder zich daartegen niet heeft kunnen verweren.
4.1. Vast staat dat [appellant] het voertuig op 26 februari 2013 heeft opgehaald en de kosten van de bestuursdwang ten bedrage van € 341,20 heeft voldaan. Gelet op het bepaalde in artikel 170, tweede lid, van de WVW 1994 is hij daarmee bij de toepassing van artikel 5:25 van de Awb, als rechthebbende van het voertuig, in de plaats getreden van de overtreder.
Over dit artikel is in de zesde Nota van wijziging bij de Wijziging van de Wegenverkeerswet (kamerstukken II, 1996-1997, 23 491, nr. 6, blz. 5-6) weergegeven dat in de meeste gevallen niet vast staat dat de rechthebbende die het voertuig afhaalt, ook de overtreding zou hebben begaan, terwijl het risico dat de kosten van overbrenging niet door de gemeente kunnen worden verhaald, als met betaling van de vergoeding voor de bewaring zou worden volstaan, te groot is. De rechtbank heeft gelet hierop terecht overwogen dat de aanleiding voor de keuze van de wetgever om de rechthebbende, voor zover het gaat om kostenverhaal, in de plaats te laten treden van de overtreder erin is gelegen om zeker te stellen dat alle gemaakte kosten van de bestuursdwang kunnen worden verhaald.
4.2. De rechtbank heeft onder verwijzing naar het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 25 februari 2013 en de daarbij gevoegde foto’s terecht overwogen dat het door [appellant] verhuurde voertuig op 25 februari 2013 geparkeerd stond op een weggedeelte waar het niet geparkeerd mocht staan, namelijk een oplaadplaats voor elektrische auto’s. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 16 oktober 2013, in zaak nr. 201303907/1/A3), mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. [appellant] heeft de inhoud van het proces-verbaal niet betwist. Zijn betoog dat hij zich niet heeft kunnen verweren tegen de vermeende overtreding, omdat alleen de huurder ter plaatse is geweest, treft geen doel. Niet in geschil is dat [appellant] kennis heeft kunnen nemen van het proces-verbaal en de daarbij gevoegde foto’s en derhalve van de feiten en omstandigheden die aan het nemen van het besluit ten grondslag zijn gelegd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat hij de overtreding, al dan niet in overleg met de huurder van het voertuig, gemotiveerd heeft kunnen betwisten, maar dat hij dat niet heeft gedaan. Nu niet in geschil is dat het verwijderen van het voertuig noodzakelijk was in verband met het vrijhouden van het betreffende parkeervak bestemd voor het opladen van elektrische voertuigen, heeft de rechtbank gelet op het vorenstaande terecht overwogen dat was voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de bestuursdwangbevoegdheid zoals vermeld in artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de WVW 1994. Gesteld noch gebleken is dat er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het college had moeten afzien van handhavend optreden.
4.3. De rechtbank heeft voorts terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college de kosten voor het wegslepen en bewaren van het voertuig in redelijkheid niet op [appellant] heeft kunnen verhalen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat bestuursdwang en kostenverhaal als regel samengaan. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan de kosten van bestuursdwang in dit geval geheel of gedeeltelijk voor rekening van het college zouden moet blijven. Dat [appellant] er niet mee heeft ingestemd om in de plaats te treden van de overtreder, maar zich genoodzaakt zag om de auto op te halen om de kosten van bewaring te beperken en de auto in bezit te krijgen, leidt niet tot het oordeel dat het college de kosten voor bestuursdwang niet op hem heeft mogen verhalen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant] het voertuig heeft verhuurd en, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 mei 2014, in zaak nr. 201304980/1/A3, de gevolgen van het gebruik van het voertuig in strijd met artikel 170, eerste lid, aanhef en onderdeel c, in samenhang gelezen met artikel 173, eerste lid, aanhef en onder a, van de WVW 1994 en artikel 2 van het Besluit wegslepen van voertuigen, voor zijn rekening en risico dienen te komen. Er bestaat verder geen grond voor het oordeel dat het college verplicht was om [appellant] te wijzen op de omstandigheid dat hij, door het voertuig af te halen, bij de toepassing van artikel 5:25 van de Awb in de plaats zou treden van de overtreder, nu hij wordt geacht de wet te kennen. Voorts geldt, anders dan [appellant] betoogt, dat ook voor de huurder als rechthebbende als bedoeld in artikel 170, vijfde lid, van de WVW 1994 de mogelijkheid open heeft gestaan om het voertuig op te halen en tevens om in rechte tegen de vermeende overtreding op te komen. Het betoog van [appellant] dat aan de werkelijke overtreder de verdediging wordt ontnomen, hetgeen volgens hem in strijd is met de grondrechten die zijn neergelegd in artikel 6 van het EVRM, treft derhalve geen doel. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat in de huurovereenkomst tussen [appellant] en de huurder is opgenomen dat kosten als hier aan de orde door [appellant] op de huurder van het voertuig kunnen worden verhaald. Anders dan hij betoogt, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat niet het college, maar hij de kosten voor het wegslepen van het voertuig op de huurder van het voertuig dient te verhalen, dan wel kan verhalen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, griffier.
w.g. Hagen w.g. Van den Berg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2015
651.