ECLI:NL:RVS:2015:821

Raad van State

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
201404170/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Reparatie- en Veegbestemmingsplan Buitengebied Gennep en de ontvankelijkheid van appellanten

Op 18 maart 2015 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Reparatie- en Veegbestemmingsplan Buitengebied" van de gemeente Gennep. De zaak betreft de besluiten van de raad van de gemeente Gennep van 17 en 20 februari 2014, waarbij het bestemmingsplan werd vastgesteld. Appellanten, waaronder [appellant sub 2], hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten, met als argument dat hun belangen niet voldoende zijn meegewogen. De raad van de gemeente Gennep heeft in zijn verweerschrift gesteld dat [appellant sub 2] geen belanghebbende is, omdat hij te ver van de betrokken gronden woont. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat [appellant sub 2] wel degelijk als belanghebbende kan worden aangemerkt, gezien de afstand van zijn perceel tot de gronden met de bestemming "Natuur" en de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - delfstoffenwinning 2". De Afdeling heeft vastgesteld dat het beroep van [appellant sub 2] ontvankelijk is, en dat zijn argumenten over de gevolgen van de delfstoffenwinning voor de natuurontwikkeling meegenomen moeten worden in de beoordeling.

De Afdeling heeft verder geoordeeld dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen, maar dat deze vrijheid niet onbeperkt is. De Afdeling heeft de argumenten van [appellant sub 2] over de onduidelijkheid van de planregels en de gevolgen voor de natuurontwikkeling serieus genomen. Uiteindelijk heeft de Afdeling geoordeeld dat het bestreden besluit van de raad van de gemeente Gennep, voor zover het betreft artikel 16, onder a, van de planregels, niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. De Afdeling heeft het besluit vernietigd en de raad opgedragen om binnen vier weken de nodige aanpassingen te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan. Het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] werd ongegrond verklaard, omdat hun bezwaren niet voldoende onderbouwd waren.

Uitspraak

201404170/1/R3.
Datum uitspraak: 18 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Gennep,
2. [appellant sub 2], wonend te Ottersum, gemeente Gennep,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Gennep,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluiten van 17 en 20 februari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Reparatie- en Veegbestemmingsplan Buitengebied" vastgesteld.
Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2015, waar [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], bij monde van [appellant sub 1B], [appellant sub 2], bijgestaan door M.J.C. [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Peters en mr. M.G.P.J. Niesink-Haasen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar [partij A] en [partij B], bijgestaan door mr. drs. C.R. Jansen, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [partij C] B.V., vertegenwoordigd door ir. A.G.H. Reintjes, gehoord.
Overwegingen
Ontvankelijkheid
1. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 en artikel 2 van bijlage 2 van de Awb, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
1.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk is, omdat hij geen belanghebbende is bij het bestreden besluit. Volgens de raad woont [appellant sub 2] op een te grote afstand van de gronden met de bestemming "Natuur" en de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - delfstoffenwinning 2", waartegen zijn beroep zich richt, om als belanghebbende bij dat plandeel te kunnen worden aangemerkt. Hij heeft geen direct zicht op de gronden waar de natuurontwikkeling en de winning van delfstoffen zal plaatsvinden. Ook anderszins wordt hij volgens de raad door het plandeel niet rechtstreeks in zijn belang getroffen.
De raad stelt verder dat de beroepsgrond dat de natuurontwikkeling ten onrechte als doel wordt gebruikt om de delfstoffenwinning mogelijk te maken niet-ontvankelijk is, omdat [appellant sub 2] hierover geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
1.2. De Afdeling stelt vast dat de afstand van het perceel van [appellant sub 2] tot de gronden met de bestemming "Natuur" ongeveer 100 m is en de afstand tot de plas, waar de delfstoffen zullen worden gewonnen, ongeveer 140 m is. Weliswaar grenst het perceel van [appellant sub 2] niet direct aan de gronden met de bestemming "Natuur" en heeft hij hierop geen rechtstreeks zicht, maar het is op voorhand niet uitgesloten dat [appellant sub 2] gevolgen kan ondervinden van de voorziene delfstoffenwinning, zodat hij bij dit plandeel als belanghebbende dient te worden aangemerkt.
1.3. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht. Nu [appellant sub 2] in zijn zienswijze tegen het plandeel met de bestemming "Natuur" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - delfstoffenwinning 2" is opgekomen, kan het betoog over het achterliggende doel van de natuurontwikkeling worden meegenomen bij de beoordeling van het beroep.
1.4. De conclusie is dat [appellant sub 2] belanghebbende is bij het bestreden plandeel als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zijn beroep ontvankelijk is.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2]
3. [appellant sub 2], die woont op het perceel [locatie 1] te [woonplaats], betoogt dat de raad het plandeel met de bestemming "Natuur", de dubbelbestemming "Waterstaat - Bergend Regime" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - delfstoffenwinning 2" ten onrechte heeft vastgesteld omdat door de ontwikkeling van nieuwe natuur in combinatie met delfstoffenwinning zijn woon- en leefklimaat zal worden aangetast. Hij betoogt dat de natuurontwikkeling ten onrechte als doel wordt gebruikt om delfstoffenwinning mogelijk te maken. Voorts ontbreekt volgens hem een deugdelijke motivering waarom delfstoffenwinning nodig zou zijn voor de ontwikkeling van natuur ter plaatse. Volgens hem brengt de delfstoffenwinning juist schade toe aan de reeds bestaande natuur. Hij wijst erop dat de huidige gronden geschikt zijn voor de ontwikkeling van het droge natuurtype stroomdalgraslanden en dat de voorziene delfstoffenwinning juist natte natuur met zich zal brengen. Hierdoor zal waardevolle natuur op de hoger gelegen gronden verloren gaan. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat de in artikel 16 van de planregels opgenomen regeling voor natuurontwikkeling rechtsonzeker is, nu daar niet duidelijk staat dat de natuur daadwerkelijk binnen tien jaar na de vaststelling van het plan dient te zijn ontwikkeld, hetgeen de raad volgens hem heeft beoogd. Volgens [appellant sub 2] laat de planregel te veel ruimte dat de natuur niet binnen tien jaar volledig is gerealiseerd.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het wenselijk is dat de gronden, die zich nu uitsluitend lenen voor agrarische exploitatie, worden omgezet in een natuurontwikkelingsgebied en dat hierbij kan worden bereikt dat het zeldzame natuurtype van stroomdalgrasland kan worden gerealiseerd. Indien tot aan de realisatie daarvan tijdelijk delfstoffenwinning zal plaatsvinden, vindt de raad dit vanuit een goede ruimtelijke ordening verantwoord. Verder wijst de raad erop dat het plan voor de natuurontwikkeling juist financieel haalbaar is door de combinatie met delfstoffenwinning.
3.2. Het perceel aan de Looierbroek heeft de bestemming "Natuur" en de dubbelbestemming "Waterstaat - Bergend regime". Voorts is de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - delfstoffenwinning 2" opgenomen.
Ingevolge artikel 16, aanhef en onder a, van de planregels worden de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Gennep" voor de bestemming ‘Natuur" als volgt gewijzigd: aan artikel 13.1 (Bestemmingsomschrijving) wordt na sub c een nieuw sublid tussengevoegd: "de winning van oppervlaktedelfstoffen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - delfstoffenwinning 2", met dien verstande dat de betreffende gronden nadien, doch uiterlijk 10 jaar na de vaststelling van het bestemmingsplan "Reparatie- en Veegbestemmingsplan Buitengebied" (NL.IMRO.0907.BP13037REPABUI-VA01) als natuur dienen te worden ingericht".
Ingevolge artikel 13.1 van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Gennep" zijn de voor "Natuur" aangewezen gronden bestemd voor:
a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarde en de landschappelijke waarde;
b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water, waaronder bergbezinkbassins en niet zijnde voorzieningen ten behoeve van ijsbanen of siervijvers;
c. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden en parkeervoorzieningen ten behoeve van toeristische overstappunten.
3.3. De Afdeling stelt vast dat het plandeel voorziet in de ontwikkeling van natuur, maar dat niet is vastgelegd wat voor type natuur dat zal zijn. Dit betekent dat het plandeel zowel droge natuur in de vorm stroomdalgrasland als andere typen natuur mogelijk maakt. In opdracht van de initiatiefnemer Teunesen Zand en Grint is door het adviesbureau Triple Adviseurs de ruimtelijke onderbouwing "Bestemmingsplan, De Looi, Gemeente Gennep" van 23 september 2013 opgesteld. Hieruit volgt dat het doel van het project is om het gebied als natuur in te richten conform de natuurtypen van het Provinciale Stimuleringsplan Natuurbeheer (hierna: PSN), het gebied toe te voegen aan de ecologische hoofdstructuur en het waterbergend vermogen van het stroomgebied van de Niers te vergroten. Het gebied maakt deel uit van het stroomgebied van de Niers. Vervolgens is op 9 januari 2014 de "Notitie Looierbroek" in opdracht van de initiatiefnemer door het adviesbureau Natuurbalans - Limes Divergens opgesteld naar aanleiding van de zienswijze van het college van gedeputeerde staten van Limburg over het ontwerpplan. In deze notitie wordt aangegeven waarom de combinatie met delfstoffenwinning geschikt is voor de natuurontwikkeling en dat ter plaatse stroomdalgrasland zal worden ontwikkeld. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit natuurtype als gevolg van de delfstoffenwinning ter plaatse op grond van de toegekende bestemming niet mogelijk is. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat de raad in het kader van een goede ruimtelijke ordening aanleiding had moeten zien om vast te leggen dat ter plaatse uitsluitend dit natuurtype mag worden gerealiseerd en niet had mogen worden voorzien in een ruimere natuurbestemming. Het betoog faalt.
3.4. Vast staat dat het huidige agrarisch gebruik als weiland zal worden beëindigd en dat het terrein zal worden ingericht conform de natuurbeheertypen van het PSN. Om de beoogde natuurontwikkeling door maaiveldverlaging te realiseren wordt gekozen voor het zogenoemde omputten. Omputten betekent dat de onderliggende delfstoffen worden gewonnen en de deklaag vervolgens wordt teruggezet, welke afgedekt wordt met een schrale toplaag, aldus de raad. Hierop vindt vervolgens de gewenste natuurontwikkeling plaats. Dat het doel van het plan alleen de winning van delfstoffen is, volgt naar het oordeel van de Afdeling niet uit deze planregeling en uit de ruimtelijke onderbouwing van het plan blijkt evenmin dat dit het geval zou zijn. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bestemming "Natuur" uitsluitend is opgenomen met het oog op de winning van delfstoffen. Het betoog faalt.
3.5. Ter zitting heeft de raad verklaard dat in artikel 16, onder a, van de planregels onvoldoende duidelijk staat dat de gronden na de winning van oppervlaktedelfstoffen, uiterlijk 10 jaar na de vaststelling van het plan als natuur dienen te zijn ingericht. Uit de regeling volgt niet eenduidig dat na de delfstoffenwinning een verplichting tot verwezenlijking van natuur binnen de planperiode is opgenomen, nu de planregel ruimte laat dat de natuur niet binnen tien jaar volledig is gerealiseerd. Dit heeft de raad wel beoogd. De natuur dient binnen de planperiode gerealiseerd te zijn. Ter zitting heeft de raad aangegeven dat in artikel 16, onder a, van de planregels "als natuur dienen te zijn ingericht" had moeten staan in plaats van "als natuur dienen te worden ingericht".
Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft artikel 16, onder a, van de planregels niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
3.6. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling, aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb, voor zover het betreft het op 17 februari 2014 vastgestelde artikel 16, onder a, van de planregels. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit op dit punt dient te worden vernietigd.
Nu Teunesen Zand en Grint hiertegen geen bezwaar heeft en niet aannemelijk is dat andere belanghebbenden in hun belangen kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van dit planonderdeel in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd.
4. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
4.1. Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 2] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.
Het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]
5. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], die wonen op het perceel [locatie 2] te [plaats], betogen dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Agrarisch", de dubbelbestemming "Waterstaat - Bergend regime", de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paardenkliniek" en een bouwvlak ter plaatse van het perceel Ringbaan ongenummerd heeft vastgesteld, waarmee daar een paardenkliniek en een bedrijfswoning mogelijk worden gemaakt. Volgens hen is het plandeel in strijd met de Gemeentewet en het reglement van orde van de gemeente door de raad vastgesteld. Verder betogen zij dat niet voldaan is aan eerder geformuleerde randvoorwaarden, omdat het maatschappelijk belang van de vestiging van een paardenkliniek in het buitengebied niet is aangetoond en er geschiktere alternatieve locaties zijn. Voorts betogen zij dat het plandeel in strijd is met de structuurvisie buitengebied, omdat de openheid van het landschap wordt aangetast. Het open landschap tussen Milsbeek en Reichswald dient behouden te blijven. Ook is het plandeel in strijd met de Beleidslijn Grote Rivieren, waarin het perceel deel uitmaakt van gronden waarvoor een bergend regime geldt in het kader van die beleidslijn. De bebouwing zorgt voor een afname van het bergend vermogen van het rivierbed. Voorts is het plandeel in strijd met het provinciale beleid vastgesteld. De bebouwing is namelijk niet voorzien binnen bestaand stedelijk gebied. Verder wijzen zij erop dat het mogelijk maken van de paardenkliniek op deze plek een ongewenste precedentwerking met zich zal brengen.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de afname van het waterbergend vermogen zal worden gecompenseerd en dat dit in het plan is verzekerd. Voorts is de voorziene paardenkliniek in overeenstemming met het gemeentelijke en het provinciale beleid. Het maatschappelijk belang bij het initiatief is voldoende aangetoond, nu een paardenkliniek met de mogelijkheid van verblijf en revalidatie voor paarden een onderscheidende functie is ten opzichte van een reguliere dierenartspraktijk en thuishoort in het buitengebied. Voorts stelt de raad dat uit onderzoek is gebleken dat er geen geschikte alternatieve locaties in de omgeving aanwezig zijn.
Voor zover er in strijd is gehandeld met de Gemeentewet door de raadsvergadering van 20 februari 2014 niet op een juiste wijze op te roepen en bekend te maken, verzoekt de raad de Afdeling om toepassing van artikel 6:22 van de Awb, nu de raadsleden op de hoogte waren van deze vergadering, met uitzondering van één ziek raadslid en niet aannemelijk is dat belanghebbenden zijn benadeeld, aangezien deze reeds van hun spreekrecht gebruik hebben kunnen maken bij de raadvergadering van 17 februari 2014.
5.2. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Gemeentewet roept de burgemeester de leden schriftelijk tot de vergadering op.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, brengt de burgemeester dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis.
Ingevolge artikel 32, vierde lid, wordt, tenzij de vergadering voltallig is, bij staking van de stemmen het nemen van een beslissing uitgesteld tot een volgende vergadering, waarin de beraadslagingen kunnen worden heropend.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Reglement van orde voor de raad van de gemeente Gennep zendt de voorzitter tenminste 10 dagen voor een vergadering de leden van de raad een schriftelijke of digitale oproep onder vermelding van de dag, tijdstip en plaats van de vergadering.
5.3. Vast staat dat de vaststelling van het plan aan de orde is geweest op de correct opgeroepen raadsvergadering van 17 februari 2014. De besluitonderdelen 1 tot en met 8 van het voorstel zijn op deze vergadering door de raad aangenomen. Bij onderdeel 9, de stemming over de voorziene paardenkliniek, staakten de stemmen, nu van de zestien aanwezige raadsleden zeven raadsleden voor en zeven raadsleden tegen hebben gestemd. Twee raadsleden, waaronder [appellant sub 1B], hebben zich, gelet op de besluitenlijst van die vergadering, van stemming onthouden.
Gelet daarop is de beslissing daarover met toepassing van artikel 32, vierde lid, van de Gemeentewet uitgesteld tot een volgende vergadering. Deze vond plaats op 20 februari 2014. Tijdens deze vergadering is eerst een ordevoorstel behandeld over het aanmerken van de vergadering als volgende vergadering. Nadat het presidium, bestaande uit de fractievoorzitters, had geoordeeld dat dit voorstel in stemming kon worden gebracht heeft de raad dit unaniem aangenomen. Vervolgens heeft de raad het voorstel tot vaststelling van het plandeel waarbij de paardenkliniek mogelijk werd gemaakt met acht stemmen voor en zes stemmen tegen aangenomen. [appellant sub 1B] heeft zich van stemming onthouden. De raad heeft erkend dat deze vergadering niet overeenkomstig artikel 19 van de Gemeentewet en artikel 7 van het Reglement van orde is opgeroepen en dat hiervan geen kennis is gegeven in het openbaar. Het betoog slaagt.
De Afdeling ziet evenwel aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, nu niet aannemelijk is dat belanghebbenden hierdoor zijn benadeeld. Daarbij betrekt de Afdeling dat bij de raadsvergadering van 17 februari 2014 onder meer [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], in hun hoedanigheid van omwonenden en indieners van zienswijzen, in de gelegenheid zijn geweest om gebruik te maken van hun spreekrecht en zij daarvan geen gebruik hebben gemaakt. Verder heeft de raad besloten over de door hen over het ontwerpplan ingebrachte zienswijze, waarin hun bezwaren tegen de voorziene paardenkliniek kenbaar zijn gemaakt.
5.4. Het perceel Ringbaan ongenummerd heeft de bestemming "Agrarisch" en de dubbelbestemming "Waterstaat - Bergend regime". Voorts is de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paardenkliniek" opgenomen en een bouwvlak.
Ingevolge artikel 1 van de planregels zijn op onderhavig plangebied de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Gennep"(NL.IMRO.0907.BP10001ALGBUI-VA01) van toepassing met inachtname van de in artikel 3 en verder beschreven wijzigingen.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, worden de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Gennep" voor de bestemming "Agrarisch" als volgt gewijzigd: aan artikel 3.1 (Bestemmingsomschrijving) wordt als sub q toegevoegd: "uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paardenkliniek": een praktijk gericht op de behandeling en recovery van paarden, niet zijnde een pension of manege, alsmede de behandeling van kleine huisdieren".
Ingevolge artikel 40 zijn er geen wijzigingen in de regels voor de bestemming "Waterstaat - Bergend regime".
Ingevolge artikel 34.1 van de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Gennep" zijn de voor "Waterstaat - Bergend regime" aangewezen gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de berging van rivierwater.
Ingevolge lid 34.2.1 mag op de voor "Waterstaat - Bergend regime" aangewezen gronden niet worden gebouwd.
Ingevolge lid 34.3.1 kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 34.2.1 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen.
Ingevolge lid 34.3.2 kan een in 34.3.1 genoemde omgevingsvergunning slechts worden verleend indien:
a. de bebouwing zodanig wordt gesitueerd en uitgevoerd dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk is gewaarborgd;
b. geen sprake is van een feitelijke belemmering van de vergroting van de afvoercapaciteit;
c. de bebouwing zodanig wordt gesitueerd en uitgevoerd dat de waterstandsverhoging dan wel de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
d. de resterende waterstandseffecten dan wel de afname van het bergend vermogen duurzaam wordt gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen moet zijn verzekerd.
5.5. Ingevolge artikel 2.4.2 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) hebben de artikelen 2.4.1 tot en met 2.4.5 uitsluitend betrekking op activiteiten in het rivierbed waarop artikel 6.12, eerste lid, of de bij of krachtens artikel 6.15 van het Waterbesluit gestelde regels van toepassing zijn.
Ingevolge artikel 2.4.3, eerste lid, aanhef en onder c, wijst een bestemmingsplan ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan alleen nieuwe bestemmingen in een rivierbed aan in het geval sprake is van een zodanige situering van de bestemming dat de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is.
Ingevolge het tweede lid worden bij toepassing van het eerste lid de resterende waterstandeffecten of afname van het bergend vermogen gecompenseerd.
Ingevolge het derde lid wordt in een bestemmingsplan vastgelegd hoe de effecten op de waterstand en de afname van het bergend vermogen worden gecompenseerd.
5.6. Over het betoog dat de voorziene paardenkliniek in strijd met het rijksbeleid zal zorgen voor een afname van het bergend vermogen van het rivierbed overweegt de Afdeling als volgt.
De door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] genoemde Beleidslijn Grote Rivieren heeft ruimtelijke doorwerking gevonden in titel 2.4 van het Barro, dat de raad bij de vaststelling een bestemmingsplan ingevolge artikel 4.3, eerste lid, van de Wro in acht moet nemen. De raad heeft voorzien in de dubbelbestemming "Waterstaat - Bergend regime", zodat de in het rivierbed van de Maas gelegen gronden tevens zijn bestemd voor de berging van rivierwater. Ter plaatse van de aanduiding "Waterstaat - Bergend regime" mag bij recht niet worden gebouwd, maar pas na het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.6, onder c, van de Wro. Daarvoor zijn in het plan "Buitengebied Gennep" de voorwaarden als bedoeld in artikel 34, lid 34.3.2, van de regels opgenomen, waaronder de voorwaarde dat de afname van het bergend vermogen duurzaam wordt gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen moeten zijn verzekerd. In de ruimtelijke onderbouwing staat hierover dat in overleg met Rijkswaterstaat de dierenartspraktijk met woonhuis en de zogenoemde paardenrecovery op een bebouwingsterp zal worden gepositioneerd. De bebouwingsterp leidt tot een afname van het waterbergend vermogen van het rivierbed van de Maas en ter compensatie wordt het plangebied deels afgegraven. De vrijkomende gronden worden vervolgens gebruikt om de terp te realiseren, aldus de ruimtelijke onderbouwing.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad in het plan heeft verzekerd dat een mogelijke afname van het waterbergend vermogen van het rivierbed zal worden gecompenseerd en dat niet in strijd is gehandeld met het Barro. Het betoog faalt.
5.7. Over de gestelde strijd met het provinciaal en gemeentelijk beleid overweegt de Afdeling als volgt.
Het provinciale beleid was ten tijde van de vaststelling van het plan neergelegd in het op 22 september 2006 door provinciale staten van de provincie Limburg vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (hierna: POL) en in de op 11 mei 2010 door het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg vastgestelde nota "Contourenatlas Noord- en Midden-Limburg" (hierna: de contourenatlas). Hierin zijn de contouren van het buitengebied van de provincie opgenomen. Uitgangspunt is dat buiten de contouren geen stedelijke functies zoals woningbouw worden toegestaan. De Afdeling overweegt dat de raad niet gebonden is aan provinciaal beleid, maar hier wel rekening mee moet houden bij de vaststelling van een bestemmingsplan. De voorziene ontwikkeling ligt buiten de contour van de kern Milsbeek. Blijkens de ruimtelijke onderbouwing zijn het gemeentebestuur en de initiatiefnemer van het plan tot overeenstemming gekomen dat een tegenprestatie zal worden verricht op basis van het bepaalde in de structuurvisie. Gelet op de aard van het plan is er weinig ruimte om te komen tot een substantiële ruimtelijke kwaliteitsverbetering op het eigen perceel. Daarom is ervoor gekozen om een storting te doen in het kwaliteitsfonds. Nog daargelaten de vraag of in dit geval sprake is van een stedelijke functie ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op deze wijze onvoldoende rekening heeft gehouden met het provinciale beleid.
De raad heeft op 15 februari 2012 de "Structuurvisie buitengebied gemeente Gennep - Borging Kwaliteitsmenu" (hierna: de structuurvisie) vastgesteld. Op de kaart met de gebiedsindeling Gemeentelijk kwaliteitsmenu is het gebied aangeduid als "4A kerngebied open agrarisch landschap". Op pagina 30 van de toelichting staat schematisch weergegeven wat deze aanduiding betekent en inhoudt. Per type ontwikkeling is aangegeven in hoeverre deze past in het gebied. De raad hanteert bij de aanduiding "4A kerngebied een open agrarisch landschap" een positieve grondhouding bij een agrarische nieuwvestiging/uitbreiding en bij de uitbreiding van solitaire bedrijven. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit plan de openheid van het landschap zodanig zal aantasten dat strijd ontstaat met de structuurvisie.
Het betoog faalt.
5.8. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
In eerdergenoemde ruimtelijke onderbouwing staat dat er in de omgeving van het plangebied slechts enkele praktijken zijn waarvan er één zich ook met landbouwhuisdieren bezig houdt en geen enkele praktijk de mogelijkheid aanbiedt voor paardenrevalidatie. De vestiging van een paardenkliniek zal volgens de raad zorgen voor een betere dekking van de dierenzorg in de omgeving. Verder staat er dat het niet wenselijk is dat de praktijk in een dorpskern komt te liggen. De gekozen locatie is centraal gelegen tussen Groesbeek, Ven-Zelderheide, Ottersum en Milsbeek.
De initiatiefnemer heeft bij diverse makelaarskantoren zoekopdrachten gegeven voor een geschikte locatie, maar deze hebben aangegeven dat andere geschikte locaties niet beschikbaar waren. De Afdeling is van oordeel dat de raad, gelet op deze onderbouwing, alternatieven voldoende in zijn afweging heeft betrokken en in redelijkheid van de gekozen locatie heeft kunnen uitgaan. Het betoog faalt.
5.9. Voor zover de maatschappelijke behoefte aan de dierenartspraktijk met paardenkliniek wordt betwist, overweegt de Afdeling dat de raad mede gelet op de ruimtelijke onderbouwing van deze behoefte heeft kunnen uitgaan. Daarbij is van belang dat de paardenkliniek niet vergelijkbaar is met andere praktijken in de omgeving, nu ter plaatse paarden kunnen worden opgenomen en intensief kunnen worden begeleid. Een dergelijke specifieke functie is niet aanwezig in de omgeving. Het betoog faalt.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] ongegrond.
6.1. Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Gennep tot vaststelling van het bestemmingsplan "Reparatie- en Veegbestemmingsplan Buitengebied", voor zover het betreft het op 17 februari 2014 vastgestelde artikel 16, onder a, van de planregels;
III. bepaalt dat artikel 16, onder a, van de planregels als volgt komt te luiden:
a. aan artikel 13.1 (bestemmingsomschrijving) wordt na sub c een nieuw sublid tussengevoegd: "de winning van oppervlaktedelfstoffen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - delfstoffenwinning 2", met dien verstande dat de betreffende gronden nadien, doch uiterlijk 10 jaar na de vaststelling van het bestemmingsplan "Reparatie- en Veegbestemmingsplan Buitengebied" (NL.IMRO.0907.BP13037REPABUI-VA01) als natuur dienen te zijn ingericht".
IV. draagt de raad van de gemeente Gennep op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II en III worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
V. verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] ongegrond;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Gennep aan [appellant sub 2] het voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, griffier.
w.g. Kramer w.g. Kegge
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2015
459-774.