ECLI:NL:RVS:2015:803

Raad van State

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
201308462/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Boxmeer Centrum en de rechtsgeldigheid van de vaststelling

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van het bestemmingsplan "Boxmeer Centrum" dat op 27 juni 2013 door de raad van de gemeente Boxmeer is vastgesteld. Appellant, wonend te Boxmeer, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op zittingen in 2014 en 2015, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door mr. E.J.M. van Woerkom en de raad door mr. R.J.H. Pijpers en T.J.M. Franssen.

In een tussenuitspraak van 28 mei 2014 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken het gebrek in het besluit te herstellen. De raad heeft vervolgens op 4 november 2014 het besluit nader gemotiveerd, waarbij werd gesteld dat er gedurende 22 jaar geen gebruik is gemaakt van de bouwmogelijkheden voor het perceel nr. 7169. De raad heeft besloten om niet benutte bouwmogelijkheden in nieuwe bestemmingsplannen niet opnieuw als zodanig te bestemmen, om zo een betere verhouding tussen planologische mogelijkheden en de daadwerkelijke realisatie van woningen te bewerkstelligen.

De Afdeling heeft geoordeeld dat het gemeentelijke beleid om niet benutte bouwmogelijkheden niet opnieuw te bestemmen niet onredelijk is. Appellant betoogde dat de nadere motivering van de raad ondeugdelijk was, maar de Afdeling heeft geconcludeerd dat de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van het opnieuw bestemmen van de onbenutte bouwmogelijkheden. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven geheel in stand, en de raad wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant en het griffierecht.

Uitspraak

201308462/2/R3.
Datum uitspraak: 18 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Boxmeer,
en
de raad van de gemeente Boxmeer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013, kenmerk R-VER/2013/3672 / RIS 2013-248, heeft de raad het bestemmingsplan "Boxmeer Centrum" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E.J.M. van Woerkom, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.J.H. Pijpers en T.J.M. Franssen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 28 mei 2014 in zaak nr. 201308462/1/R3 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 27 juni 2013 te herstellen. De tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 4 november 2014 heeft de raad het besluit van 27 juni 2013 nader gemotiveerd.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellant] zijn zienswijze daarop naar voren gebracht.
De raad en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een tweede zitting behandeld op 16 januari 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E.J.M. van Woerkom, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.J.H. Pijpers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit van 27 juni 2013 niet berust op een deugdelijke motivering. Gelet op overweging 4.3 van de tussenuitspraak is het beroep gegrond.
2. De Afdeling heeft de raad in de tussenuitspraak op de voet van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht opgedragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen door woningbouw op het perceel nr. 7169 te toetsen aan het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid en met inachtneming van de uitkomst hiervan de planregeling voor het plandeel met de bestemming "Gemengd" voor het perceel nr. 7169 toereikend te motiveren, dan wel de planregeling voor deze gronden gewijzigd vast te stellen.
3. In de brief van 4 november 2014 heeft de raad naar aanleiding van de tussenuitspraak het besluit van 27 juni 2013 nader gemotiveerd. De raad stelt dat gedurende 22 jaar geen gebruik is gemaakt van de bouwmogelijkheden voor het perceel nr. 7169 en dat gewijzigde planologische inzichten hebben geleid tot de vaststelling van het plandeel voor dit perceel waarbij geen mogelijkheden voor woningbouw meer zijn toegekend. In het kader van het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid en zuinig ruimtegebruik acht de raad het wenselijk meer sturing te geven aan de aantallen en typen woningen die worden gebouwd. De raad wijst op de gemeentelijke "Beleidsnotitie volkshuisvesting 2010", waarin staat dat de nadruk ligt op het benutten van bestaande bouwmogelijkheden in plaats van te voorzien in nieuwe plancapaciteit. Voorts wenst de raad leegstand te voorkomen. Om een betere verhouding tussen planologische mogelijkheden en de daadwerkelijke realisatie van woningen te bewerkstelligen, heeft de raad besloten om niet benutte bouwmogelijkheden in nieuwe bestemmingsplannen niet wederom als zodanig te bestemmen. Voorts stelt de raad dat onderzoeken naar de planologisch relevante aspecten noodzakelijk zijn, omdat de omstandigheden sinds de vaststelling van het vorige plan wezenlijk zijn veranderd.
4. [appellant] betoogt dat de nadere motivering van de raad ondeugdelijk is. Het niet als zodanig bestemmen van de in het vorige plan geldende bouwmogelijkheden voor woningbouw op het perceel nr. 7169 is volgens hem niet het geëigende middel om meer sturing te geven aan de aantallen en typen woningen die worden gebouwd. [appellant] voert aan dat woningbouw op het perceel nr. 7169 in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en dat de raad in beginsel bereid is hieraan mee te werken. [appellant] heeft ter zitting toegelicht dat zijn bezwaar er met name in is gelegen dat de door de raad gewenste sturing planologisch niet relevant is.
5. De Afdeling overweegt dat het gemeentelijke beleid om niet benutte bouwmogelijkheden in nieuwe bestemmingsplannen niet wederom als zodanig te bestemmen om een betere verhouding tussen planologische mogelijkheden en de daadwerkelijke realisatie van woningen te bewerkstelligen, op zichzelf niet onredelijk is. De raad heeft ter zitting toegelicht dat zonder deze sturing planologische mogelijkheden niet altijd worden benut, terwijl daartoe in verband met de volkshuisvesting wel noodzaak bestaat. Dat, zoals [appellant] ter zitting heeft gesteld, woningbouw op het perceel nr. 7169 een gering aandeel zal zijn van de woningbouwcapaciteit van de gemeente Boxmeer, is op zichzelf onvoldoende voor het oordeel dat de raad van het hiervoor geschetste algemene beleid had moeten afwijken. Naar het oordeel van de Afdeling valt voorts niet in te zien dat de sturing die de raad wenst te geven aan de aantallen en typen woningen die worden gebouwd geen ruimtelijk relevant aspect betreft of dat deze sturing niet mede kan worden bewerkstelligd door geen mogelijkheden voor woningbouw meer toe te kennen aan het perceel nr. 7169. Verder heeft [appellant] niet weerlegd dat de door de raad gewenste sturing kan worden gebaseerd op het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid. Gelet op het voorgaande bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het opnieuw bestemmen van de onbenutte bouwmogelijkheden voor het perceel nr. 7169. Hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer. Het betoog faalt.
6. Gelet op hetgeen hiervoor, onder 5, is overwogen, zal de Afdeling bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven.
7. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Voor zover de gemachtigde van [appellant] om vergoeding van zijn reiskosten verzoekt, overweegt de Afdeling dat reiskosten die door een rechtsbijstandverlener zijn gemaakt, reeds zijn verdisconteerd in de forfaitaire vergoeding die wordt toegekend naar aanleiding van de gemaakte kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, zodat deze kosten niet apart voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Boxmeer van 27 juni 2013, kenmerk R-VER/2013/3672 / RIS 2013-248, voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Gemengd" voor het perceel kadastraal bekend gemeente Boxmeer, sectie D, nr. 7169;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Boxmeer tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1715,00 (zegge: zeventienhonderdvijftien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Boxmeer aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vletter, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Vletter
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2015
653.