ECLI:NL:RVS:2015:798

Raad van State

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
201304760/5/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • D.J.C. van den Broek
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld door de raad van de gemeente Schinnen

Op 14 maart 2013 heeft de raad van de gemeente Schinnen het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten, waaronder [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4], beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 maart 2014 ter zitting behandeld. In een tussenuitspraak van 11 juni 2014 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken de gebreken in het besluit van 14 maart 2013 te herstellen. De raad heeft vervolgens op 30 oktober 2014 een wijziging van het bestemmingsplan vastgesteld, maar de appellanten hebben hiertegen opnieuw bezwaar gemaakt. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 18 maart 2015 geoordeeld dat het beroep van [appellant sub 1] gegrond is, omdat de situering van de voorziene woning in strijd is met de zorgvuldigheidseisen. De Afdeling heeft het besluit van 14 maart 2013 vernietigd voor bepaalde plandelen en heeft de raad opgedragen om de gebreken te herstellen. De beroepen van de andere appellanten zijn ongegrond verklaard. De proceskosten zijn toegewezen aan de appellanten die in het gelijk zijn gesteld.

Uitspraak

201304760/5/R1.
Datum uitspraak: 18 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Schinnen,
2. [appellant sub 2], wonend te Puth, gemeente Schinnen,
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden wonend te Schinnen,
4. [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], (hierna gezamenlijk in enkelvoud: [appellant sub 4]), beiden wonend te Oirsbeek, gemeente Schinnen,
en
de raad van de gemeente Schinnen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Onder meer [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3], [partij], [appellant sub 4], en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [partij] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2014, waar onder meer [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. P.M.E.P.J. Joosten, werkzaam bij Arvalis Juristen, [appellanten sub 3], bijgestaan door mr. L.M.A. Schrieder, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, [appellant sub 4], in de persoon van [appellant sub 4B], bijgestaan door R.M.J.P.E. Corten, en de raad, vertegenwoordigd door P.H.M. Haenen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door L.P.H. Peters, als partij gehoord.
Bij tussenuitspraak van 11 juni 2014, in zaak nr. 201304760/1/R1, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 14 maart 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 30 oktober 2014, nummer 126412, heeft de raad het bestemmingsplan "1e wijziging bp Buitengebied" vastgesteld.
[appellant sub 1], [appellanten sub 3], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld naar voren te brengen. [appellant sub 1] en [appellanten sub 3] hebben hiervan gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het beroep van [appellant sub 1]
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] overwogen dat het bestreden besluit wat betreft de situering van de voorziene woning op het perceel (ongenummerd) naast het perceel van [appellant sub 1] aan de [locatie 1] is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de te realiseren woning op een relatief korte afstand van 7 m tot de woning van [appellant sub 1] is voorzien en waarom de voorgevelrooilijn niet parallel loopt met die van de woning van [appellant sub 1].
1.1. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen voornoemd gebrek in het besluit van 14 maart 2013 binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak te herstellen door dat besluit te wijzigen met inachtneming van hetgeen in 14.2 is overwogen dan wel alsnog toereikend te motiveren waarom het belang van de raad om het bouwvlak op de in het bestemmingsplan vastgestelde wijze te situeren zwaarder weegt dan het belang van [appellant sub 1] bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
1.2. Gelet op de tussenuitspraak is het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 14 maart 2013 gegrond, zodat dat besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij aan het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel (ongenummerd) ten noorden van het perceel [locatie 1] een bouwvlak was toegekend.
1.3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 30 oktober 2014 het besluit van 14 maart 2013 gewijzigd in die zin dat het bouwvlak voor de voorziene woning is verschoven in noordelijke richting zodat een grotere afstand ontstaat tussen de voorziene woning en de woning van [appellant sub 1]. Ook is aan de gronden tussen de voorziene woning en de woning van [appellant sub 1] de aanduiding "bijgebouwen uitgesloten" toegekend.
1.4. Het besluit van 30 oktober 2014 is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van rechtswege mede onderwerp van het geding.
2. [appellant sub 1] heeft aangegeven zich niet te kunnen verenigen met het besluit van 30 oktober 2014. Hiertoe voert hij aan dat ook de nieuwe situering van het bouwvlak zal leiden tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat in de vorm van vermindering van uitzicht en privacy. Ook loopt de voorgevelrooilijn niet parallel met die van zijn woning en is ten onrechte geen natuurbestemming toegekend aan de gronden tussen zijn woning en de voorziene woning. Hierdoor zijn vergunningvrije bouwwerken ten onrechte niet uitgesloten op die gronden. [appellant sub 1] betoogt dat de voorziene woning zal leiden tot een waardevermindering van zijn woning zodat hij uiteindelijk degene is die opdraait voor de kosten van de aanleg van parkeerterrein.
2.1. In het bestemmingsplan "Buitengebied" lag het bouwvlak op het perceel (ongenummerd) voor de voorziene woning op een afstand van 7 m van het bouwvlak van [appellant sub 1] en op een afstand van 4,5 m tot de perceelgrens van [appellant sub 1].
2.2. In het bestemmingsplan "1e wijziging bp Buitengebied" is het bouwvlak van de voorziene woning op 11 m uit de zijdelingse perceelgrens gesitueerd zodat er een afstand van 14 m tussen de gevel van de woning van [appellant sub 1] en de voorziene woning ontstaat. Aan de gronden gelegen tussen de voorziene woning en het perceel van [appellant sub 1] is de bestemming "Wonen" toegekend met de aanduiding "bijgebouwen uitgesloten".
Ingevolge artikel 6, lid 6.1.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen, met daaraan ondergeschikt tuinen.
Ingevolge lid 6.2.1 mogen op de voor "Wonen" aangewezen gronden uitsluitend worden gebouwd:
a. woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak";
b. de daarbij behorende bijgebouwen;
[…]
Ingevolge lid 6.2.3, onder e, mogen ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen uitgesloten" geen vergunningplichtige bijgebouwen worden opgericht.
2.3. In de plantoelichting behorende bij het besluit van 30 oktober 2014 staat dat met de afstand van 11 m tussen het bouwvlak van de voorziene woning en de perceelgrens van [appellant sub 1] nog sprake is van clustering van bebouwing en een acceptabele breedte van het perceel van 24,5 m. Het verschuiven van het bouwvlak op een grotere afstand dan 11 m van de zijdelingse perceelgrens doet afbreuk aan de clustering van bebouwing en tevens ontstaat geen reële breedte meer van het perceel, aldus de toelichting.
Verder staat in de plantoelichting dat de voorgevel van de voorziene woning op 3 m van de voorste perceelgrens is gesitueerd. Hiermee is de voorziene woning gelijk gelegen met de naastgelegen woning van [appellant sub 1]. Dit is een bewuste keuze om hiermee het zicht op en vanuit de woning te waarborgen. Vanuit de woning blijft hierdoor sprake van vrij zicht over de weg. De voorgevel wordt daarbij parallel aan de weg/perceelgrens gesitueerd net als de overige woningen aan de Hommerterweg. Echter in de onderhavige situatie maakt de Hommerterweg ter plaatse een flauwe bocht waardoor de voorgevel van de voorziene woning, wat betreft richting enigszins afwijkt. Hierdoor ligt het bouwvlak evenwijdig aan de perceelgrenzen. Anders zou sprake zijn van een draaiing van de woning ten opzichte van het perceel en zou een minder gunstige situering van de voorziene woning op het perceel ontstaan, aldus de toelichting op het bestemmingsplan "1e wijziging bp Buitengebied".
2.4. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 1] terecht betoogt dat de situering van het bouwvlak van de voorziene woning tot gevolg kan hebben dat zijn uitzicht en privacy in enige mate zullen afnemen. De raad heeft hieraan in dit geval echter geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. Hierbij is van belang dat geen recht bestaat op blijvend vrij uitzicht en dat de toekomstige woning op ongeveer 14 m van de woning van [appellant sub 1] is voorzien. Verder heeft de raad in redelijkheid van belang mogen achten dat de Hommerterweg ter plaatse van de voorziene woning een flauwe bocht maakt waardoor de voorste zijde van het bouwvlak voor de voorziene woning niet volledig parallel ligt aan de voorgevel van de woning van [appellant sub 1]. Voorts heeft de raad, gelet op het toekomstige gebruik van de gronden als tuin bij de voorziene woning, er in redelijkheid niet voor hoeven kiezen om aan de tussenliggende gronden een natuurbestemming toe te kennen. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de eventueel op te richten vergunningvrije bouwwerken een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat zullen vormen.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 1] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de situering van het bouwvlak van voorziene woning niet zal leiden tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1]. Het betoog faalt.
2.5. Gelet op het voorgaande is het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 1] ongegrond.
Het beroep van [appellanten sub 3]
3. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak ten aanzien van het beroep van [appellanten sub 3] overwogen dat de raad het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het voormalige ontsluitingspad tussen de percelen Wolfhagen 145 en 149 en de gronden direct ten noorden daarvan in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid heeft vastgesteld. Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat niet is gebleken dat de raad de ruimtelijke gevolgen van de verruiming van de gebruiksmogelijkheden ten opzichte van de bestaande situatie heeft betrokken bij de vaststelling van het bestemmingsplan. De raad heeft evenmin inzichtelijk gemaakt dat [partij] een redelijk belang heeft bij het mogen oprichten van bijgebouwen op het voormalige ontsluitingspad en de gronden ten noorden daarvan. De raad heeft niet toegelicht waarom hij ondanks de vaststellingsovereenkomst waarin [partij] zich jegens de gemeente heeft verbonden geen gebouwen op te richten op het gedeelte van het voormalige ontsluitingspad dat ligt tussen zijn perceel en het perceel van [appellanten sub 3], heeft voorzien in de mogelijkheid om op dit gedeelte van het perceel bijgebouwen op te richten.
3.1. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen voornoemd gebrek in het besluit van 14 maart 2013 binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak te herstellen door dat besluit te wijzigen met inachtneming van hetgeen in 21.8 is overwogen.
3.2. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen is het beroep van [appellanten sub 3] tegen het besluit van 14 maart 2013 gegrond, zodat dit besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij de plandelen met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het voormalige ontsluitingspad tussen de percelen Wolfhagen 145 en 149 en de gronden direct ten noorden daarvan, zijn vastgesteld.
3.3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 30 oktober 2014 het besluit van 14 maart 2013 gewijzigd in die zin dat aan de gronden van het voormalige ontsluitingspad met de bestemming "Wonen" de aanduiding "bijgebouwen uitgesloten" is toegekend en aan een deel van de gronden met de bestemming "Wonen" direct ten noorden van het ontsluitingspad eveneens de aanduiding "bijgebouwen uitgesloten" is toegekend.
3.4. Het besluit van 30 oktober 2014 is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede onderwerp van het geding.
4. [appellanten sub 3] kunnen zich niet verenigen met het besluit van 30 oktober 2014 en voeren daartoe het volgende aan. De toegekende planregeling leidt volgens hen tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat omdat niet is uitgesloten dat de gronden worden verhard en worden gebruikt om met auto’s langs hun terras naar het achterliggende perceel te rijden. Ook heeft de raad niet gemotiveerd waarom de parkeerplaats in stand wordt gehouden en de bijgebouwen op het achterste deel van de gronden zijn gelegaliseerd. [appellanten sub 3] pleiten voor een bestemming die ook vergunningvrije bouwwerken uitsluit. Verder wijzen zij op onjuistheden in de plantoelichting.
4.1. De Afdeling overweegt dat uit artikel 3.1.6, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening volgt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een plantoelichting. Deze plantoelichting maakt geen deel uit van het plan. Dit betekent dat geen bindende betekenis toekomt aan de plantoelichting. Het betoog van [appellanten sub 3] dat in de plantoelichting onjuiste informatie is opgenomen kan derhalve niet tot vernietiging van het besluit van 30 oktober 2014 leiden. Het betoog faalt.
4.2. In het bestemmingsplan "1e wijziging bp Buitengebied" is aan het voormalige ontsluitingspad en een deel van de gronden direct ten noorden daarvan de bestemming "Wonen" toegekend met de aanduiding "bijgebouwen uitgesloten".
Ingevolge artikel 6, lid 6.1.1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen;
met daaraan ondergeschikt:
[…];
5. tuinen;
6. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
7. groenvoorzieningen;
[…].
Ingevolge lid 6.2.1 mogen op de voor "Wonen" aangewezen gronden uitsluitend worden gebouwd:
a. woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak";
b. de daarbij behorende bijgebouwen;
[…]
Ingevolge lid 6.2.3, onder e, mogen ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen uitgesloten" geen vergunningplichtige bijgebouwen worden opgericht.
4.3. In de plantoelichting staat over deze gronden dat met het toekennen van de bestemming "Wonen" en de aanduiding "bijgebouwen uitgesloten" het bestaande gebruik van de gronden als tuin als zodanig is bestemd en dat het oprichten van vergunningplichtige bouwwerken is uitgesloten. Er is daarom geen sprake van een verruiming van de planologische mogelijkheden ten opzichte van het bestaande gebruik.
4.4. Zoals de Afdeling reeds heeft overwogen in de tussenuitspraak is zij van oordeel dat een bestemming overeenkomstig het bestaande gebruik als tuin, zonder de mogelijkheid tot het oprichten van bijgebouwen en het realiseren van parkeervoorzieningen, niet onredelijk is, gelet op de beperkte ruimtelijke gevolgen van een dergelijk gebruik.
In het bestemmingsplan "1e wijziging bp Buitengebied" heeft de raad de aanduiding "bijgebouwen uitgesloten" toegekend, waardoor het ter plaatse niet mogelijk is om bijgebouwen op te richten waarvoor een omgevingsvergunning benodigd is. Voor zover [appellanten sub 3] betogen dat met een andere bestemming, zoals een groen- of agrarische bestemming, minder vergunningvrije bouwwerken mogen worden opgericht, overweegt de Afdeling dat de raad, gelet op het huidige gebruik als tuin bij de woning, de toegekende planregeling passender heeft mogen achten dan een agrarische bestemming of een groenbestemming. De raad heeft, gelet op de geringe oppervlakte van de gronden, geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen aan de omstandigheid dat daarmee wellicht meer vergunningvrije bouwwerken mogen worden opgericht.
Verder zijn ingevolge de planregeling ondergeschikte parkeervoorzieningen op eigen terrein toegestaan waarmee de aanwezige parkeervoorziening als zodanig is bestemd. De Afdeling overweegt dat nu voor deze aangebrachte verharding bij besluit van 11 april 2012 een, inmiddels in rechte onaantastbare, omgevingsvergunning is verleend, de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen aan de bestaande rechten van [partij] dan aan de belangen van [appellanten sub 3] bij het verwijderen daarvan. Verder voorzag het voorheen geldende planologische regime, dat [appellanten sub 3] gehandhaafd wensen te zien, eveneens in de mogelijkheid om op het voormalige ontsluitingspad en de gronden direct ten noorden daarvan verhardingen in de vorm van een ontsluiting aan te brengen. Het betoog faalt.
Het van rechtswege ontstane beroep van [appellanten sub 3] is ongegrond.
4.5. De Afdeling overweegt echter dat de raad niet aan alle in de tussenuitspraak genoemde gronden de aanduiding "bijgebouwen uitgesloten" heeft toegekend. De raad heeft een deel van de direct ten noorden van de ontsluitingsweg gelegen gronden, ter plaatse van de in het deskundigenbericht genoemde bijgebouwen met een oppervlakte van ongeveer 30 m², niet in het bestemmingsplan "1e wijziging bp Buitengebied" betrokken. Nu de raad ook niet heeft gemotiveerd waarom ter plaatse de planregeling, zoals die is opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied" ruimtelijk aanvaardbaar is, heeft de raad het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet hersteld. Dit betoog slaagt. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het besluit van 14 maart 2013, voor zover dat ziet op de gronden met de bestemming "Wonen" direct ten noorden van het voormalige ontsluitingspad tussen de percelen Wolfhagen 145 en 149 die niet in het bestemmingsplan "1e wijziging bp Buitengebied" zijn betrokken, niet in stand kunnen worden gelaten.
4.6. Nu niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien door aan de gronden ten noorden van het voorziene ontsluitingspad dezelfde planregeling toe te kennen als aan het voormalige ontsluitingspad en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van dit plandeel in de plaats treedt van het bestreden besluit van 14 maart 2013 voor zover dit is vernietigd. In dit verband acht de Afdeling van belang dat tussen deze gronden en de woning van [appellanten sub 3] een afstand zit van ongeveer 15 m en dat de vergunningvrije bouwwerken op deze gronden, nog daargelaten dat geen recht bestaat op vrij uitzicht, dermate beperkt mogelijk zijn dat die geen onaanvaardbare aantasting van het uitzicht van [appellanten sub 3] vormen.
Het beroep van [appellant sub 2]
5. Bij de tussenuitspraak van 11 juni 2014 heeft de Afdeling de raad opgedragen om met inachtneming van overweging 19.8 het besluit van 14 maart 2013 te wijzigen door het vaststellen van een andere planregeling voor het perceel [locatie 2], die voorziet in een wijzigingsbevoegdheid waarmee het bouwvlak op dat perceel kan worden vergroot ten behoeve van de uitbreiding van de akkerbouwactiviteiten van [appellant sub 2].
5.1. Gelet op de tussenuitspraak is het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 14 maart 2013 gegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd, voor zover het betreft artikel 4, lid 4.9.1, van de planregels voor zover dat ziet op het perceel [locatie 2].
5.2. Bij besluit van 30 oktober 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "1e herziening bp Buitengebied Schinnen" vastgesteld waarin in artikel 3, lid 3.9.1, onder e, van de planregels een regeling is opgenomen voor de vergroting van het bouwvlak van [appellant sub 2] voor het uitbreiden van zijn akkerbouwactiviteiten.
5.3. Het besluit van 30 oktober 2014 is gezien artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van het geding. [appellant sub 2] heeft naar aanleiding van het besluit van 30 oktober 2014 geen zienswijze ingediend. De Afdeling leidt hieruit af dat [appellant sub 2] geen bezwaren heeft tegen dit besluit. Het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 4]
6. Bij de tussenuitspraak van 11 juni 2014 heeft de Afdeling de raad opgedragen om met inachtneming van overweging 25.3 het besluit van 14 maart 2013 te wijzigen door het vaststellen van een andere planregeling voor het perceel [locatie 3] waarmee de bestaande en legale bedrijfswoning bij de manege als zodanig wordt bestemd.
6.1. Gelet op de tussenuitspraak is het beroep van [appellant sub 4] tegen het besluit van 14 maart 2013 gegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie - Dagrecreatie" voor het perceel [locatie 3] voor zover de bestaande en legale bedrijfswoning bij de manege niet als zodanig is bestemd.
6.2. Bij besluit van 30 oktober 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "1e herziening bp Buitengebied Schinnen" vastgesteld waarin aan het perceel [locatie 3] de bestemming "Recreatie - Dagrecreatie" is toegekend en ter plaatse van de inpandige woning met [locatie 4] de aanduiding "bedrijfswoning".
6.3. Het besluit van 30 oktober 2014 is gezien artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van het geding. [appellant sub 4] heeft naar aanleiding van het besluit van 30 oktober 2014 geen zienswijze ingediend. De Afdeling leidt hieruit af dat [appellant sub 4] geen bezwaren heeft tegen dit besluit. Het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 4] is ongegrond.
Proceskosten
7. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1], [appellanten sub 3] en [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 4] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente Schinnen van 14 maart 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied" gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Schinnen van 14 maart 2013, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied", voor zover het betreft:
a. het bouwvlak op het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel (ongenummerd) naast het perceel [locatie 1];
b. het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het voormalige ontsluitingspad tussen de percelen Wolfhagen 145 en 149 en de gronden direct ten noorden daarvan;
c. artikel 4, lid 4.9.1, van de planregels, voor zover dit ziet op het perceel [locatie 2];
d. het plandeel met de bestemming "Recreatie - Dagrecreatie" ter plaatse van het perceel [locatie 3], voor zover daarmee niet de woning met nummer [locatie 4] als zodanig is bestemd;
III. bepaalt dat aan het plandeel, zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart I, de bestemming "Wonen", de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 2"en "Waarde - Ecologie" en de aanduidingen "milieuzone - rijksbufferzone" en "bijgebouwen uitgesloten" worden toegekend;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 14 maart 2013;
V. verklaart de beroepen tegen het besluit van 30 oktober 2014 ongegrond;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Schinnen tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:
a. [appellant sub 1] een bedrag van € 1225,00 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
b. [appellant sub 2] een bedrag van €1279,94 (zegge: twaalfhonderdnegenenzeventig euro en vierennegentig cent), waarvan € 1225,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand;
c. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] een bedrag van € 1225,00 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Schinnen aan [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], ieder het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat ten aanzien van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] ieder geldt dat betaling aan één van beide bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Huszar
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2015
533.