ECLI:NL:RVS:2015:793

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
201409682/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, die op 25 november 2014 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De staatssecretaris had op 22 oktober 2014 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen, waarop de vreemdeling beroep aantekende. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van de staatssecretaris en droeg hem op een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte is verweten dat hij het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur heeft geschonden. De staatssecretaris had voldoende redenen om een claimverzoek aan de Italiaanse autoriteiten te versturen, gezien de gedetailleerde en verifieerbare verklaringen van de vreemdeling. De Raad van State oordeelt dat de grief van de staatssecretaris slaagt en dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 22 oktober 2014 wordt ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met mr. H.G. Lubberdink als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. E. Steendijk als leden, in aanwezigheid van mr. J. Verbeek als griffier. De uitspraak vond plaats op 5 maart 2015.

Uitspraak

201409682/1/V3.
Datum uitspraak: 5 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen (hierna: de rechtbank), van 25 november 2014 in zaken nrs. 14/24128 en 14/24129 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 november 2014 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het beroep van de vreemdeling op het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur slaagt. De rechtbank heeft, volgens de staatssecretaris, ten onrechte voor dit oordeel redengevend geacht dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij ten aanzien van de vreemdeling een claimverzoek aan de Italiaanse autoriteiten heeft verstuurd, terwijl dit bij andere vreemdelingen met een vergelijkbaar reisrelaas niet is gebeurd. De staatssecretaris betoogt hiertoe dat de verklaringen van de vreemdeling, in tegenstelling tot die van sommige andere vreemdelingen, voldoende gedetailleerd en verifieerbaar waren om op basis daarvan een claimverzoek te versturen.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de vreemdeling van zee is gehaald door de Italiaanse autoriteiten, dat hij aan hen in Italië zijn naam heeft opgegeven en dat zij een foto van hem hebben genomen. Evenmin in geschil is dat hij vervolgens enkele dagen in Italië heeft verbleven en daar door een arts is gezien. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris op 10 juni 2014 ten onrechte een verzoek tot overname aan de Italiaanse autoriteiten heeft verstuurd. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2015 in zaak nr. 201409494/1/V3 bestaat evenmin grond voor het oordeel dat de staatssecretaris door aldus te handelen het gelijkheidsbeginsel dan wel het verbod van willekeur heeft geschonden.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 22 oktober 2014 worden getoetst in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
4. De vreemdeling klaagt in beroep dat, nu de bij het claimverzoek gevoegde informatie zeer summier is, de Italiaanse autoriteiten waarschijnlijk niet weten dat het claimverzoek op hem ziet en zijn asielaanvraag na zijn overdracht aan Italië daarom niet in behandeling zullen nemen.
4.1. De staatssecretaris heeft in het claimverzoek van de vreemdeling zijn naam, geboortedatum en zijn verklaringen over zijn reis opgenomen en diens foto en Italiaanse vaccinatiekaart bijgevoegd. Nu de Italiaanse autoriteiten het claimverzoek hebben geaccepteerd op basis van die informatie bestaat geen grond voor het oordeel dat zij niet weten dat het claimverzoek op de vreemdeling ziet of zijn asielaanvraag om die reden niet in behandeling zullen nemen. De beroepsgrond faalt.
5. De vreemdeling klaagt voorts in beroep dat hij medische klachten heeft waardoor hij niet in staat is om te reizen. Dit betoog faalt reeds omdat hij zijn medische klachten niet met stukken heeft gestaafd.
6. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden komt de Afdeling niet toe. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.
7. Gelet op het voorgaande zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 22 oktober 2014 alsnog ongegrond verklaren.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 25 november 2014 in zaak nr. 14/24128;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Verbeek
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2015
574-796.