201409676/1/R3 en 201409676/2/R3.
Datum uitspraak: 2 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk,
en
de raad van de gemeente Waalwijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Raadhuisstraat-Fazant" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. de Vries, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door H. de Jongh, gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Het plan voorziet in vier vrijstaande woningen tussen de Raadhuisstraat en de Fazant in de kern van Sprang-Capelle.
3. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel op de hoek van de Raadhuisstraat en de Fazant heeft vastgesteld waar twee nieuwe woningen zijn voorzien. Daartoe voert hij aan dat het voorheen geldende planologische regime op dit perceel geen woningen toestond en dat de raad financiële belangen ten onrechte doorslaggevend heeft geacht in de besluitvorming over het plan. Ook voert [appellant] aan dat de nieuwe woningen op het perceel, dat thans onbebouwd is, tot een onaanvaardbare aantasting van zijn woongenot, privacy en uitzicht zullen leiden. Daarnaast passen de woningen niet in het karakteristieke straatbeeld van de Raadhuisstraat, waar vrijstaande woningen staan. Voorts voert [appellant] aan dat het plan tot een waardedaling van zijn woning zal leiden.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de nieuwe woningen uit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar zijn. Daarbij acht de raad van belang dat in het voorheen geldende planologische regime aan het perceel weliswaar geen bouwvlak was toegekend, maar wel een woonbestemming. Daarnaast staat het karakteristieke straatbeeld van de Raadhuisstraat op zichzelf er niet aan in de weg dat nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Voorts stelt de raad dat bij de voorbereiding van het plan rekening is gehouden met de belangen van [appellant]. De raad wijst erop dat geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat. Wat betreft de gestelde waardedaling van zijn woning stelt de raad dat [appellant] een planschadeverzoek kan indienen.
3.2. Aan het perceel op de hoek van de Raadhuisstraat en de Fazant is de bestemming "Wonen" toegekend. Aan het zuidelijke en het noordelijke deel van het perceel is de aanduiding "bouwvlak" toegekend. Op de verbeelding is voor het gebouw binnen het bouwvlak voor het zuidelijke deel van het perceel een goot- en bouwhoogte van 4 m onderscheidenlijk 9 m aangegeven en voor het gebouw binnen het bouwvlak voor het noordelijke deel een goot- en bouwhoogte van 6 m onderscheidenlijk 10 m. Voorts is aan de gronden binnen de bouwvlakken de aanduiding "vrij" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor hoofdgebouwen ten behoeve van woonhuizen.
Ingevolge lid 3.2, onder 3.2.1, sub b, dienen ter plaatse van de aanduiding "vrij" hoofdgebouwen als vrijstaande woningen gebouwd te worden.
Ingevolge lid 3.2, onder 3.2.2, gelden op de gronden die zijn aangeduid als bouwvlak voor het bouwen van gebouwen de volgende regels:
[…];
b. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte die ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" is aangegeven;
c. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte die ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" is aangegeven;
[…].
3.3. In het algemeen kunnen aan een geldend planologisch regime geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
Gelet op het standpunt van de raad ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad financiële motieven doorslaggevend heeft geacht in zijn besluitvorming over het plan.
Voorts staat vast dat de afstand vanaf het perceel van [appellant] aan de [locatie] tot het bouwvlak voor het zuidelijke deel van het perceel 14 m bedraagt en de afstand tot het bouwvlak voor het noordelijke deel 45 m. De bouwhoogten van deze woningen bedragen onderscheidenlijk maximaal 9 m en 10 m. Gelet op deze afstanden en bouwhoogten en nu de woningen in een bebouwde omgeving zijn voorzien ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het woongenot, de privacy alsmede het uitzicht van [appellant] onaanvaardbaar zullen worden aangetast. Daarbij is voorts van belang dat geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat. Nu ingevolge artikel 3, lid 3.2, onder 3.2.1, sub b, van de planregels alleen vrijstaande woningen binnen de bouwvlakken voor het perceel mogen worden gebouwd ziet de Afdeling evenmin grond voor het oordeel dat de nieuwe woningen niet in het karakteristieke straatbeeld van de Raadhuisstraat passen.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. De betogen falen.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, griffier.
w.g. Hagen w.g. Kooijman
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2015
629.