201407150/1/R4.
Datum uitspraak: 11 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te [woonplaats], gemeente Zederik,
en
de raad van de gemeente Zederik,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Killesteijn 3 Lexmond" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2015, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door G.C.M. Verkleij, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Steenhuis, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende] en [partij A] en [partij B], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan voorziet in woningen met bijbehorende tuinen en verkeersvoorzieningen op een perceel dat voorheen bestemd was voor kantoorbebouwing en een tuin.
Belanghebbendheid
4. Het beroep van [appellant] en anderen is mede ingediend namens [appellant A]. [appellant A] heeft geen zienswijzen ingediend. Ter zitting is meegedeeld dat [appellant A] is overleden,
4.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
[appellant A] heeft geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep van Maurik en anderen is gelet daarop voor zover dit mede is ingediend namens [appellant A] niet-ontvankelijk.
5. [appellant] en anderen betogen dat niet is voorzien in een inspraakprocedure hetgeen in strijd is met de inspraakverordening, in strijd met het beleid van de raad en in strijd is met artikel 3:4 van de Awb.
5.1. Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Het betoog faalt.
6. [appellant] en anderen betogen dat het plan in strijd is met de regionale Woonvisie Alblasserwaard Vijfheerenlanden (hierna: de Woonvisie), die is vastgesteld door de regio Alblasserwaard Vijfheerenlanden. Volgens [appellant] en anderen is het plan in strijd met de doelstelling van de Woonvisie dat de toename van het totaal aantal woningen per jaar zowel per kern als voor het gehele gebied tot 2020 beperkt blijven tot 0,7 % van het totaal, tot 2020, in de regio te realiseren aantal woningen. Het plan leidt tot een toename die groter is dan 0,7% op jaarbasis, aldus [appellant] en anderen. Er is niet voldaan aan de voorwaarden uit de Woonvisie dat aan deze afwijking een cijfermatige onderbouwing en een inzichtelijke motivering ten grondslag dient te liggen wat betreft de behoefte aan deze woningen in de kern Lexmond, aldus [appellant] en anderen.
6.1. De raad stelt dat het plan afgestemd is in de werkgroep voor de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden en deze na toetsing aan de daartoe in de Woonvisie voorgeschreven aspecten een positief advies heeft gegeven. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de raad heeft ingestemd met de Woonvisie en dit beleid tot haar eigen beleid heeft gemaakt. Daarnaast is volgens de raad met de Woonvisie invulling gegeven aan artikel 2, eerste lid, van de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland, waarin de verplichting is opgenomen dat een bestemmingsplan, dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, voorziet in een aantoonbare behoefte en is gebaseerd op een regionale visie op het programma terzake of tenminste regionaal is afgestemd. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening Ruimte bevat de toelichting van het bestemmingsplan hierover een verantwoording. De raad stelt dat met de afstemming in de werkgroep en het positieve advies in de werkgroep is voldaan aan de Woonvisie.
6.2. In de Woonvisie staat dat de toetsing aan de 0,7% groei per jaar een agenderende functie heeft. Dat wil zeggen dat een gemeente plannen binnen een kern regionaal en in onderlinge samenhang bespreekt wanneer de optelsom hoger uitkomt dan 0,7% groei per jaar. Bij een hogere waarde is het belangrijk om die waarde te onderbouwen danwel de plannen bij te stellen
In de Woonvisie staat voorts dat de gemeente die het plan inbrengt, uitlegt waarom dit plan wenselijk is, en wat het verwachte effect is op andere plannen binnen de gemeente en de regio. Dat gebeurt aan de hand van een aan de Woonvisie beantwoordende concurrentieanalyse op hoofdlijnen, aangevuld met een lokale analyse. Hoe gunstiger de uitkomst uit deze analyse is, hoe groter de toegevoegde waarde, hoe passender het plan is binnen de regio, en hoe groter de kans op succesvolle ontwikkeling. Het is uiteindelijk aan de werkgroep om die inhoudelijke afweging te maken, aldus de Woonvisie.
In de werkgroep is getoetst aan de Woonvisie, een lokale marktanalyse ten aanzien van woningtypen en een concurrentieanalyse binnen de kern en ten opzichte van andere kernen. De raad heeft voor het overleg een format ingevuld waarin deze aspecten aan bod komen. In het format is aangegeven dat de bestaande voorraad niet voorziet in de vraag van woningen als voorzien in het plan, omdat er daarvan slechts enkele woningen te koop staan. Verder is aangegeven dat met het plan kwaliteit aan de bestaande woonmilieus in Lexmond wordt toegevoegd, de differentiatie wordt vergroot en sprake is van een inbreidingslocatie. Voorts sluiten de woningen aan bij de zogenoemde mentality-milieus moderne burgerij en traditionele burgerij. De raad heeft in de werkgroep voorts ingebracht dat in de laatste 10 jaar in Lexmond slechts 63 woningen zijn gebouwd, waarvan 25 rijwoningen. Uit deze analyse van de lokale markt blijkt volgens de raad dat het plan de betrokken impasse doorbreekt en van belang is om de bouwstroom op gang te houden. Door een flexibele opzet met zowel sociale als middeldure woningen wordt ingespeeld op de vraag. Er staan enkele grotere projecten in de planning, maar deze zijn onstuurbaar en worden zeker niet voor 2015 in uitvoering genomen. Er is daardoor - en door de omvang van het plan van 6 woningen - geen sprake van intergemeentelijke concurrentie, aldus de raad.
De werkgroep heeft op basis van deze gegevens als conclusie meegegeven dat Lexmond met zijn grote hoeveelheid plannen op een percentage van 1,8% komt, wat ver boven de 0,7% ligt. Dit is het gevolg van een grote inbreidingslocatie van 68 woningen waarvoor in het verleden een bouwvergunning is afgegeven, maar waaraan nog geen uitvoering is gegeven. Er wordt meegegeven dat de gemeente goed moet nadenken over de fasering van dit plan. Omdat dit plan stil ligt moet op een andere manier worden voldaan aan de woningvraag in het dorp. Mede met het oog op een goede fasering is daarom de bouw van de voorziene zes woningen op dit moment wenselijk. Het ambtelijk overleg heeft op grond hiervan besloten het project van een positief advies te voorzien, aldus de raad. In de plantoelichting staat het voorgaande samengevat weergegeven.
6.3. Het enkele feit dat de norm van 0,7% groei per jaar wordt overschreden als gevolg van het plan, maakt niet dat het plan in strijd is met de Woonvisie. Dit leidt enkel tot de verplichting tot agendering en afstemming in het regionaal overleg. Die afstemming heeft met toepassing van het toetsingskader uit de Woonvisie plaatsgevonden. Deze heeft tot een positief advies geleid. De Afdeling ziet, gelet op de toelichting van de raad en de verantwoording in de plantoelichting, in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met de Woonvisie is vastgesteld.
7. [appellant] en anderen betogen dat de planregels in strijd met de bouwverordening zijn. Het plan is vanwege de bestemming "Verkeer" in strijd met de voorwaarde uit de bouwverordening dat op eigen terrein moet worden voorzien in voldoende parkeervoorzieningen, aldus [appellant] en anderen.
7.1. De raad stelt dat de specifieke regelgeving voorgaat op algemene regelgeving en dat in het plan is geregeld waar en hoeveel parkeerplaatsen er komen. De bouwverordening is daarom wat betreft parkeren niet van toepassing binnen het plangebied, aldus de raad. De raad betoogt dat het plan tezamen met de parkeerruimte voorziet in voldoende ruimte voor parkeren.
7.2. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening Zederik 2005 moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
(…)
Ingevolge het vierde lid kan het college ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en het derde lid:
a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
7.3. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Woningwet, zoals dit luidde ten tijde van belang, blijven, voor zover de voorschriften van de bouwverordening niet overeenstemmen met de voorschriften van het desbetreffende bestemmingsplan, eerstbedoelde voorschriften buiten toepassing.
Ingevolge het tweede lid blijven de voorschriften van de bouwverordening van toepassing indien het desbetreffende bestemmingsplan geen voorschriften bevat, die hetzelfde onderwerp regelen, tenzij het desbetreffende bestemmingsplan anders bepaalt.
7.4. De bestemming "Verkeer" en de bestemming "Wonen" voorzien in parkeervoorzieningen. In de plantoelichting staat dat het aantal benodigde parkeerplaatsen conform de geldende parkeernorm voor de zes geplande woningen (2x1,7 + 4x1,9) 11 parkeerplaatsen bedraagt. Er worden tien parkeerplaatsen ter plaatse van de zogenaamde parkeerstraat gerealiseerd. Voor één parkeerplaats wordt gebruik gemaakt van een bestaande parkeerplaats in het openbaar gebied. Dit is mogelijk doordat de parkeerdruk in het gebied zeer laag is en een bijdrage aan het gemeentelijk parkeren wordt geleverd. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde parkeernorm, aldus de plantoelichting.
7.5. In de planregels of de verbeelding zijn geen regels of verplichtingen met betrekking tot parkeernormen opgenomen. In zoverre blijft de bouwverordening ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Woningwet, zoals dit luidde ten tijde van belang, van toepassing.
7.6. De Afdeling vat het betoog van [appellant] en anderen aldus op dat zij betogen dat het plan niet uitvoerbaar is omdat een omgevingsvergunning voor bouwen voor de zes voorziene woningen niet kan worden verleend omdat niet voorzien is in voldoende parkeerruimte op eigen terrein, zoals vereist in de bouwverordening voor parkeren. De raad heeft gelet op hetgeen ten aanzien van de parkeernormen in de plantoelichting is opgenomen aannemelijk gemaakt dat binnen het plangebied en in de openbare ruimte in de directe omgeving ervan voorzien kan worden in de leniging van de parkeerbehoefte voor de in het plan mogelijk gemaakte woningen. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op voorhand geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het niet mogelijk is, al dan niet met een ontheffing op grond van de bouwverordening, een omgevingsvergunning te verlenen voor de in het plan voorziene woningen vanwege de vereisten ten aanzien van parkeren uit de bouwverordening en dat het plan daarom niet uitvoerbaar is binnen de planperiode van in beginsel tien jaar . Het betoog faalt.
8. [appellant] en anderen betogen dat het plandeel met de bestemming "Wonen" en artikel 1, lid 1.5, lid 1.27 en lid 1.29, en artikel 6, lid 6.2.1, van de planregels in onderlinge samenhang inconsistent zijn en in strijd met de rechtszekerheid. Hiertoe voeren zij aan dat geen maximum is verbonden aan het aantal te bouwen woningen binnen het bouwvlak. Daarnaast is bepaald dat slechts één woning per bouwperceel mag worden gebouwd terwijl geen bouwpercelen zijn aangegeven. Volgens [appellant] en anderen moet het bouwvlak volgens de definitie in de planregels als één bouwperceel worden aangemerkt en mag daar volgens de planregels daarom slechts één woning worden gebouwd. Volgens diezelfde planregels mag binnen het bouwvlak slechts aaneengeschakeld worden gebouwd, waarvoor minimaal drie woningen zijn vereist. Dit leidt er toe dat binnen het bouwvlak in het geheel geen woningen mogen worden gebouwd, aldus [appellant] en anderen.
8.1. De raad stelt dat beoogd is een flexibele inrichting van het bouwvlak mogelijk te maken en daarbinnen te voorzien in maximaal zes woningen. Ter zitting is door de raad toegelicht dat gelet op de breedte van een gemiddelde woning binnen het op de verbeelding van het plan aangegeven bouwvlak maximaal zeven woningen passen. De raad heeft toegelicht dat de regeling in artikel 6, lid 6.2.1, onder b, van de planregels onduidelijk is omdat op de verbeelding geen bouwpercelen zijn aangegeven en deze regeling bij nader inzien niet op deze wijze in dit plan had moeten worden opgenomen.
8.2. Aan een deel van het plangebied zijn de bestemming "Wonen", een bouwvlak en de aanduiding "aaneengebouwd" toegekend.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge artikel 6, lid 6.2.1, mogen op deze gronden hoofdgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
b. per bouwperceel is maximaal 1 woning toegestaan; splitsing van een bouwperceel ten behoeve van nieuwbouw van een tweede woning is niet toegestaan. Hier geldt de situatie op het moment van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan als uitgangspunt;
c. voor zover is aangegeven mogen uitsluitend de woningtypen worden gebouwd:
1. ter plaatse van de aanduiding "aaneengebouwd" aaneengebouwde woningen.
Ingevolge artikel 1, lid 1.5, wordt onder aaneengebouwde woning verstaan: een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde een gestapelde woning.
Ingevolge artikel 1, lid 1.27, wordt onder bouwperceel verstaan: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Ingevolge artikel 1, lid 1.29, wordt onder een bouwvlak verstaan: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
8.3. Hoofdgebouwen zijn ingevolge artikel 6, lid 6.2.1, onder a, uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Er is in de planregels geen maximum opgenomen voor het aantal woningen binnen het bouwvlak. Wel is opgenomen dat uitsluitend aaneengeschakelde woningen mogen worden gebouwd. Dit betreft gelet op de definitie van aaneengeschakelde woningen ten minstens 3 woningen. Het plan schrijft voorts voor dat per bouwperceel slechts 1 woning mag worden gebouwd en bouwpercelen niet gesplitst mogen worden. Daarbij geldt de situatie op het moment van de tervisieleging van het ontwerpbestemmingsplan als uitgangspunt. In de verbeelding zijn geen bouwpercelen opgenomen. Ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan waren geen woningen aanwezig binnen het voorziene bouwvlak.
Uit de definitie van bouwperceel in artikel 1, lid 1.27, in samenhang met artikel 6, lid 6.2.1, van de planregels en de verbeelding is niet af te leiden waar en hoeveel bouwpercelen binnen het bouwvlak aanwezig zijn en derhalve hoeveel woningen binnen het bouwvlak zijn toegestaan. In zoverre heeft de raad niet voorzien in de zes woningen zoals hij beoogd heeft. Het besluit is in zoverre rechtsonzeker en is niet met de vereiste zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb voorbereid. Het betoog slaagt.
9. [appellant] en anderen betogen dat de voorziene groenstrook van 0,5 m breed op de gronden met de bestemming "Groen" niet uitvoerbaar is omdat het in strijd is met artikel 42, tweede lid, van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek om binnen een afstand van 0,5 m van de grenslijn van een ander erf heesters of heggen te plaatsen of te hebben.
9.1. De raad stelt dat de groenstrook deels komt te grenzen aan de openbare ruimte en dat tussen de projectontwikkelaar en de eigenaar van het perceel waar de groenstrook aan grenst overeenstemming bestaat over de aanleg van de groenstrook.
9.2. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek is het niet geoorloofd binnen de in het tweede lid bepaalde afstand van de grenslijn van eens anders erf bomen, heesters of heggen te hebben, tenzij de eigenaar daartoe toestemming heeft gegeven of dat erf een openbare weg of een openbaar water is. Ingevolge het tweede lid bedraagt de in het eerste lid bedoelde afstand voor bomen twee meter te rekenen vanaf het midden van de voet van de boom en voor de heesters en heggen een halve meter, tenzij ingevolge een verordening of een plaatselijke gewoonte een kleinere afstand is toegelaten.
9.3. De Afdeling overweegt dat de gronden met de bestemming "Groen" onder andere zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting. Deze bestemming verplicht niet tot het planten van bomen, heesters of heggen, maar staat ook andere beplanting toe. Daarnaast kunnen met toestemming van de eigenaar van het aangrenzende erf ook bomen, heesters en heggen worden geplant. Artikel 42, tweede lid, van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek staat derhalve op voorhand niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van de bestemming "Groen".
10. [appellant] en anderen betogen dat het plan niet voldoet aan de richtafstanden uit de Brochure van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten "Bedrijven en Milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure) wat betreft de voorziene woningen en de naast het plangebied gelegen gronden met de bestemming "Bedrijf" waar bedrijven uit de categorie 1 en 2 zijn toegestaan. De richtafstand is volgens [appellant] en anderen 30 m. Daaraan wordt in het plan niet voldaan.
10.1. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
10.2. De in de VNG-brochure aanbevolen afstanden betreffen indicatieve normen voor de bepaling van hetgeen een goede ruimtelijke ordening vereist uit een oogpunt van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij nieuwe woningen enerzijds en de belangen van een bedrijf anderzijds. Het betoog van [appellant] en anderen dat niet voldaan wordt aan de afstandsnorm voor het naast het plangebied gelegen bedrijf ten opzichte van de voorziene woningen kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het belang waarin van [appellant] en anderen vrezen te worden geschaad, is immers niet het woon- en leefklimaat bij de voorziene woningen of het belang van het nabij gelegen bedrijf, maar het woon- en leefklimaat van hun eigen woningen. De in de VNG-brochure aanbevolen richtafstanden strekken kennelijk niet tot bescherming van dit belang van [appellant] en anderen. Nu de beroepsgrond niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking daarvan.
11. [appellant] en anderen betogen dat het plan in strijd is met de stedenbouwkundige uitgangspunten en ruimtelijke aspecten van het op 27 mei 2013 vastgestelde bestemmingsplan "Kernen Zederik" omdat het plan niet georiënteerd is op de openbare ruimte van de Killesteijnstraat. Het bestemmingsplan "Kernen Zederik" is het plan dat voorheen van toepassing was op het plangebied.
11.1. De raad stelt dat oriëntatie op de openbare weg geen kenmerkend stedenbouwkundig uitgangspunt is van het bestemmingsplan "Kernen Zederik" en dat ook elders binnen kernen hofjes van de gemeente is voorzien in woningen aan wandelpaden.
11.2. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Daarnaast is niet gebleken dat de oriëntering op de openbare weg een uitgangspunt is van het gemeentelijk ruimtelijk beleid. Het betoog faalt.
12. [appellant] en anderen betogen dat het plan het goede woon- en leefklimaat aantast wat betreft geluid, luchtkwaliteit, privacy en schaduw terwijl daarvoor geen noodzaak aanwezig is. Zij betogen dat de voorziene parkeerplaatsen aansluitend aan de tuinen aan de [locatie 1] en de Kortenhoevenseweg leiden tot een aantasting van de luchtkwaliteit en tot toename van de geluidoverlast. Voorts betogen zij dat de ruimtelijke kwaliteit wordt aangetast doordat parkeervoorzieningen worden voorzien in het zicht van de openbare ruimte.
[appellant] en anderen betogen daarnaast dat de voorziene woningen uitzicht hebben op de achtertuinen van de woningen aan de [locatie 5] t/m 15. Hierdoor wordt de privacy ontoelaatbaar aangetast, aldus [appellant] en anderen.
[appellant] en anderen betogen dat de voorziene bebouwing, ten opzichte van de maximale bebouwing die mogelijk was in het vorige plan, leidt tot een toename van de schaduwhinder voor het perceel [locatie 5] en dat niet gebleken is dat deze negatieve gevolgen zijn meegenomen in de besluitvorming. De bezonningsstudie is pas uitgevoerd naar aanleiding van zienswijzen ten aanzien van het ontwerpplan. [appellant] en anderen achten dit onzorgvuldig.
12.1. De raad stelt dat het plan past binnen het stedenbouwkundig kader van de buurt, waar ook voornamelijk rijwoningen staan. Er is ruimte voor voldoende parkeerplaatsen en een groene inpassing. De raad stelt dat het plan zorg draagt voor een goede ruimtelijke kwaliteit.
De raad acht de aantasting van de privacy op de [locatie 5] niet zodanig dat dit belang zwaarder dient te wegen dan het belang van het bieden van een voldoende en gevarieerd woningaanbod. De raad stelt dat de voorziene woningen die uitzicht hebben op de achtertuin van de [locatie 5], niet met een dakkapel zullen worden uitgevoerd. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat ook als deze woningen wel met een dakkapel zullen worden uitgevoerd hij de aantasting van de privacy aanvaardbaar acht. De afstand van 10 m tot het perceel [locatie 5] is niet ongebruikelijk in de omliggende woonwijk. De raad stelt dat uit de bezonningsstudie blijkt dat schaduwwerking op de tuin van [locatie 5] alleen plaats vindt laat op de dag in de wintermaanden. Deze schaduwwerking is niet zodanig dat dit zwaarder dient te wegen dan het belang bij het voorzien in een voldoende en gevarieerd woningaanbod dat gediend wordt met het plan. De raad stelt voorts dat in de huidige situatie op het perceel hoge bomen aanwezig zijn die ook voor schaduwwerking zorgen. Deze bomen zullen voor de voorziene woningen dienen te wijken. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de totale oppervlakte van de bebouwing afneemt. De woning aan de [locatie 5] heeft aan de zijde die gericht is op het plangebied een blinde gevel. De voorziene woningen zijn voorzien op 10 m van de perceelsgrens van [locatie 5].
12.2. Het in het plan voorziene aantal woningen is lager dan het maximum aantal woningen dat in de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) voor woningen is opgenomen en bij welk aantal het plan geacht wordt geen invloed te hebben op de luchtkwaliteit.
In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene parkeerplaatsen niet leiden tot onaanvaardbare geluidoverlast aan de Killesteijnstraat en de Kortehoevenseweg en evenmin voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene parkeerplaatsen niet leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de ruimtelijke kwaliteit.
Gelet op de in een woonwijk niet ongebruikelijke afstand tussen de woningen ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het zicht op de achtertuin van [locatie 5] vanuit de voorziene woningen niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy.
Naar aanleiding van de zienswijzen is alsnog een bezonningsstudie gedaan. Deze is als bijlage 5 bij de plantoelichting gevoegd en is met het plan ter inzage gelegd. De bezonningsstudie is derhalve bij de besluitvorming betrokken. Uit de bezonningsstudie blijkt dat als gevolg van het plan aan het einde van de dag in de wintermaanden schaduwwerking op het perceel [locatie 5] plaatsvindt. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de beperking van de bezonning van de tuin van [locatie 5] die in het bijzonder in de wintermaanden plaatsvindt niet zodanig is dat daaraan een doorslaggevend gewicht had moeten worden toegekend.
13. Voorts vrezen [appellant] en anderen een toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de voorziene woningen en vrezen zij dat de verkeersbestemming, onder andere door vrachtverkeer, zal worden gebruikt als ontsluiting van het achtergelegen bedrijfsgebied. Dit leidt tot een onaanvaardbare situatie in een rustige woonwijk. De verkeersveiligheid zal daardoor afnemen, aldus [appellant] en anderen.
13.1. De raad betoogt dat in een woonstraat 2.000 a 3.000 voertuigbewegingen per etmaal normaal zijn. Het plangebied ligt aan een doodlopende straat zodat dit aantal minder zal zijn. De zes voorziene woningen genereren 50 verkeersbewegingen per etmaal, aldus de raad. Dit aantal vervoersbewegingen is beperkt en zal ook niet tot onveilige situaties leiden. De parkeerdruk zal gelet op de voorziene parkeerplaatsen binnen het plangebied ook niet toenemen, aldus de raad. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het niet de bedoeling is dat het achterliggende bedrijventerrein via de verkeersbestemming zal ontsluiten op de Killesteijnstraat. Dat is ook thans niet het geval. Het terrein heeft reeds een ontsluiting en bovendien is het aangrenzende deel van het terrein thans ingericht als tuin en is voor een ontsluiting op openbaar gebied een vergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening nodig, die volgens de raad in verband met de verkeersveiligheid vrijwel zeker niet verleend zal worden. De vrees voor verkeersonveilige situaties is derhalve niet gegrond aldus de raad.
13.2. Ingevolge artikel 2.12, tweede lid van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV), van gemeente Zederik verbiedt het college het maken of veranderen van de uitweg indien:
a. daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;
b. dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
c. het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
d. er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
13.3. De raad heeft zich gelet op het beperkte aantal van 50 verkeersbewegingen als gevolg van het plan, de bestaande capaciteit en de lage verkeersbelasting in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een verkeersonveilige situatie.
De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een ontsluiting van het aangrenzende perceel met een bedrijfsbestemming via de verkeersbestemming in het plangebied die leidt tot verkeersonveilige situaties niet aannemelijk is. Ingevolge artikel 2.12, tweede lid van de APV verbiedt het college een uitweg ingeval deze tot verkeersonveilige situaties leidt of ten koste gaat van de voorziene openbare parkeerplaatsen. Van concrete plannen voor een dergelijke uitweg is bovendien niet gebleken. Het betoog faalt.
Bestuurlijke lus
14. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8.51d van de Awb op te dragen het onder 8.3 vermelde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
15. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Zederik op om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen onder 8.3 is overwogen het daarin omschreven gebrek in het besluit van 30 juni 2014 te herstellen, het plan daartoe ook gewijzigd vast te stellen en de Afdeling de uitkomst mede te delen en de wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Rietberg
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2015
725.