ECLI:NL:RVS:2015:769

Raad van State

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
201406863/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedeisende bestuursdwang wegens onjuiste aanbieding van huishoudelijke afvalstoffen

Op 11 maart 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [appellante], wonend te Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college, die op 26 februari 2014 is uitgevoerd wegens het onjuist aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag. Het college had op 4 maart 2014 besloten dat een deel van de kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 126,00, voor rekening van [appellante] zou komen.

[Appellante] maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 9 juli 2014 ongegrond. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld. De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling, waarbij het college vertegenwoordigd was door mr. W.G.C. Wijsman. Tijdens de zitting op 12 februari 2015 heeft de Afdeling de argumenten van [appellante] gehoord, die aanvoerde dat zij niet bekend was met de regels omtrent het aanbieden van afvalstoffen, omdat zij nieuw in de buurt was.

De Afdeling overwoog dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, aangezien de doos met afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening was geplaatst. Het college had zich beroepen op de Beleidsregel handhaving verkeerd aangeboden huisvuil, die stelt dat spoedeisende bestuursdwang noodzakelijk is om vervuiling en ongedierte te voorkomen. De Afdeling oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond dat het college niet in redelijkheid had kunnen besluiten tot bestuursdwang, en dat het haar verantwoordelijkheid was om zich te informeren over de inzamelregels in haar nieuwe omgeving. Het beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201406863/1/A4.
Datum uitspraak: 11 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 maart 2014 heeft het college zijn beslissing om op 26 februari 2014 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten een bedrag van € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 9 juli 2014 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos met huishoudelijke afvalstoffen die op 26 februari 2014 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van het perceel aan de [locatie].
Vaststaat dat de doos in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening naast de ORAC is geplaatst. Gelet hierop was het college bevoegd handhavend op te treden.
3. [appellante] betoogt dat het college niet in redelijkheid spoedeisende bestuursdwang heeft kunnen toepassen. Zij voert aan dat zij, omdat zij nieuw in de buurt was, niet bekend was met de wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling moesten worden aangeboden. Ook wijst zij erop dat er in de buurt vaak huisvuil naast de ORAC ligt. Het college had volgens haar moeten volstaan met het geven van een waarschuwing.
3.1. Het college heeft zich, onder verwijzing naar de Beleidsregel handhaving verkeerd aangeboden huisvuil, op het standpunt gesteld dat spoedeisende bestuursdwang was aangewezen. In die beleidsregel staat dat de toepassing van spoedeisende bestuursdwang is aangewezen vanwege de vuilaantrekkende werking, de aantrekking van ongedierte en vervuiling in algemene zin die het verkeerd ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen tot gevolg heeft.
Er bestaat in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid, overeenkomstig zijn beleid, op het standpunt heeft kunnen stellen dat op onjuiste wijze aangeboden huisvuil direct moet worden verwijderd, zodat niet eerst een waarschuwing hoefde te worden gegeven. De stelling van [appellante] dat zij niet wist dat zij haar huisvuil niet naast de ORAC ter inzameling mocht aanbieden en dat er in de buurt vaker huisvuil naast de ORAC ligt, doet er niet aan af dat dit in strijd is met de Afvalstoffenverordening. Het was de verantwoordelijkheid van [appellante] te informeren naar de wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen in haar nieuwe buurt ter inzameling moeten worden aangeboden.
Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2015
457-720.