201406467/1/A2.
Datum uitspraak: 11 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], en
2. [appellant sub 2], kantoorhoudend te [plaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 juni 2014 in zaak nr. 13/5983 in het geding tussen:
[appellant sub 1] en [appellant sub 2]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2013 heeft de raad een aanvraag van [appellant sub 2] om vergoeding van extra uren rechtsbijstand aan [appellant sub 1] afgewezen.
Bij besluit van 13 augustus 2013 heeft de raad het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het door [appellant sub 2] ingestelde beroep ongegrond. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2015, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, aldaar werkzaam, is verschenen.
Overwegingen
het hoger beroep van [appellant sub 1]
1. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen procesbelang heeft, aangezien hij zijn verblijfsvergunning gedurende de beroepsprocedure en niet ten tijde van de aanvraag om vergoeding van extra uren rechtsbijstand heeft verkregen.
1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 juni 2012 in zaak nr. 201108199/1/A2) vervalt het belang van een rechtzoekende bij de beoordeling van een besluit als hier aan de orde, indien de rechtsbijstand waarvoor vergoeding van extra uren was aangevraagd al daadwerkelijk is verleend en de zaak is beëindigd en het al dan niet toekennen van de gevraagde extra uren voor hem geen financiële of andere gevolgen heeft.
De vraag of er belang bij het beroep is, wordt niet beantwoord naar de stand van zaken ten tijde van de aanvraag, maar op het moment van de beoordeling van het beroep. Aangezien [appellant sub 1], naar hij stelt, op 7 december 2012 zijn verblijfsvergunning had verkregen, was de zaak waarvoor toevoeging was aangevraagd daarmee beëindigd. Nu niet is gebleken dat het al dan niet toekennen van de gevraagde extra uren financiële of andere gevolgen voor [appellant sub 1] heeft, heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat hij geen belang heeft bij haar inhoudelijke oordeel over de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de extra uren door de raad.
Het betoog faalt.
het hoger beroep van [appellant sub 2]
2. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr) wordt, indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 6 is bepaald, voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bestuur de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.
Ingevolge 31, eerste lid, dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in artikel 13 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bestuur tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.
3. Op 26 oktober 2011 heeft [appellant sub 1] een toevoeging gevraagd voor aan hem te verlenen rechtsbijstand. De rechtsbijstand in de asielprocedure is eerder verleend door mr. M.J.A. Rinkes en mr. F.S. van Nierop. [appellant sub 2] heeft de zaak van Van Nierop overgenomen en op 14 juli 2011 bij hem opgevraagd. De raad heeft bij besluit van 10 januari 2012 de toevoeging verleend en daarin de overnames van de zaak verwerkt.
De raad heeft de aanvraag van [appellant sub 2] om vergoeding van extra uren rechtsbijstand in de asielprocedure van [appellant sub 1] afgewezen, omdat niet is gebleken dat de procedure feitelijk of juridisch zo complex is dat de behandeling hiervan redelijkerwijs niet binnen 36 uur kan plaatsvinden.
De raad heeft deze afwijzing gehandhaafd omdat een gespecificeerd overzicht van de door [appellant sub 2] aan de zaak bestede tijd in het dossier ontbreekt zodat de raad niet kan toetsen of sprake is van een bewerkelijke zaak in de zin van de artikelen 13 en 31 van het Bvr.
4. [appellant sub 2] betoogt tevergeefs dat de rechtbank tot het oordeel had moeten komen dat de raad haar ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar. De commissie voor bezwaar heeft [appellant sub 2] uitgenodigd voor de hoorzitting van 16 mei 2013. [appellant sub 2] heeft per e-mailbericht verzocht om uitstel van de zitting. Vervolgens heeft de commissie [appellant sub 2] uitgenodigd voor de hoorzitting van 6 juni 2013. [appellant sub 2] stelt dat ook hiervoor, ditmaal telefonisch, namens haar om uitstel is verzocht en de raad naar aanleiding daarvan heeft toegezegd een nieuwe hoorzitting te zullen plannen. De raad heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat [appellant sub 2] die toezegging niet aannemelijk heeft gemaakt. Gelet op deze gang van zaken heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de raad in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld.
5. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad de aanvraag heeft mogen afwijzen omdat zij geen toereikende urenspecificatie heeft overgelegd. [appellant sub 2] voert daartoe aan dat op het tijdschrijfformulier bij haar verzoek om extra uren ook uren zijn vermeld die zij in 2011 aan de zaak besteedde, terwijl Van Nierop eerst in januari 2012 in het bezit werd gesteld van de toevoeging aan [appellant sub 1]. Doordat de raad de toevoeging zo laat heeft verstrekt en de rechtsbijstandverlener slechts de aan de zaak bestede tijd vergoed krijgt die op basis van de toevoeging is verleend, had het geen zin de uren die in 2011 aan de zaak zijn besteed naar datum te specificeren, omdat deze dan ook niet zouden worden vergoed. Ook kon zij geen nieuwe toevoeging vragen, omdat de eerdere toevoeging nog niet was gedeclareerd.
5.1. Dat [appellant sub 2] over de uren die volgens haar voor de verstrekking van de toevoeging zijn besteed geen urenspecificatie heeft overgelegd, omdat deze uren niet voor vergoeding in aanmerking komen, maakt niet dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad de aanvraag heeft mogen afwijzen. De raad kon zonder die gegevens niet vaststellen of de zaak in redelijkheid niet binnen de toegekende standaarduren kon worden afgehandeld en evenmin of de bestede uren vanwege de gestelde late toekenning van de toevoeging alsnog vergoed zouden moeten worden.
Het betoog faalt.
6. [appellant sub 2] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij onvoldoende in staat is gesteld de gevraagde urenspecificatie over te leggen. [appellant sub 2] stelt in dat kader dat zij de brief van 18 juni 2013, waarin de commissie haar heeft verzocht om een overzicht van de door haar aan de zaak bestede tijd gespecificeerd naar datum, tijd en activiteit, niet heeft ontvangen en het voor rekening en risico van de raad is dat deze brief niet aangetekend of met ontvangstbevestiging is verzonden.
6.1. In de Leidraad extra urenzaken van de raad is vermeld welke stukken bij de aanvraag om vergoeding van extra uren rechtsbijstand moeten worden gevoegd. [appellant sub 2] behoorde reeds op grond daarvan te weten dat zij bij haar aanvraag een naar datum, tijd en verrichting gespecificeerd urenoverzicht van de reeds aan de zaak bestede tijd moest overleggen. [appellant sub 2] heeft in beroep evenmin een dergelijk overzicht overgelegd en ter zitting in eerste aanleg desgevraagd verklaard dat zij daartoe geen aanleiding heeft gezien. Gelet hierop kan [appellant sub 2], ook indien zij de brief van 18 juni 2013 niet zou hebben ontvangen, niet worden gevolgd in haar betoog dat zij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om een urenspecificatie over te leggen. Het betoog faalt.
7. Dat bij de aanvraag om vergoeding van extra uren rechtsbijstand een begroting van naar verwachting te verrichten werkzaamheden ontbreekt, is niet aan het besluit van 13 augustus 2013 ten grondslag gelegd. Hetgeen [appellant sub 2] in dat verband heeft aangevoerd, kan dan ook niet leiden tot het hiermee beoogde doel.
8. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2015
615.