ECLI:NL:RVS:2015:749

Raad van State

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
201405245/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Golfpark Weilenseind en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden

Op 11 maart 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Golfpark Weilenseind" dat op 28 april 2014 door de raad van de gemeente Gilze en Rijen was vastgesteld. Appellant, wonend in Gilze, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij vreest voor een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat door geluidoverlast van het golfpark. De Afdeling heeft de zaak behandeld op 19 februari 2015, waarbij zowel appellant als de raad vertegenwoordigd waren.

De Afdeling oordeelde dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De raad heeft een akoestisch onderzoek laten uitvoeren, waaruit bleek dat de geluidproductie van het golfpark niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. Appellant betoogde dat de raad geen belangenafweging had gemaakt en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de geluidoverlast. De Afdeling oordeelde echter dat de raad voldoende rekening had gehouden met de belangen van appellant en dat de aanpassingen in het plan, zoals de verplaatsing van activiteiten en de aanpassing van bestemmingsvlakken, adequaat waren.

De Afdeling concludeerde dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het bestemmingsplan vast te stellen zonder een groene buffer op te nemen tussen het golfpark en de woning van appellant. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de rol van akoestisch onderzoek in dit proces.

Uitspraak

201405245/1/R3.
Datum uitspraak: 11 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Gilze, gemeente Gilze en Rijen,
appellant,
en
de raad van de gemeente Gilze en Rijen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Golfpark Weilenseind" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J. Schoneveld, en de raad, vertegenwoordigd door A.H.P. Capel, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de uitbreiding van het bestaande golfpark Weilenseind in Gilze. De uitbreiding vindt plaats aan de zuidzijde van het plangebied en op het uiterste noordoostelijke deel van het plangebied. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Alphenseweg.
3. [appellant], die woont op het perceel [locatie 1] in Gilze, betoogt dat de raad ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt bij de vaststelling van het plan en dat de raad er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat vanwege te verwachten geluidoverlast. Hiertoe stelt [appellant] dat geen rekening is gehouden met de geluidoverlast van het golfterrein naast zijn woning, die hij al jarenlang ervaart. [appellant] vreest voor een onaanvaardbare toename van geluidoverlast vanwege veelvuldig gebruik van de ontsluitingsweg naast zijn woning en stelt dat het gebruik van deze weg ten onrechte niet in het plan is beperkt tot leveranciers van de bij het golfpark behorende horecagelegenheid. Ook heeft de raad ten onrechte geen motivering ten grondslag gelegd aan de in het plan voorziene horeca, schutsbomen, driving-range met afslagplaatsen en sportvelden. [appellant] stelt dat de raad ten onrechte geen aanleiding heeft gezien de driving-range te verplaatsen. Voorts is in het plan ter voorkoming van een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat ten onrechte geen groene buffer opgenomen tussen zijn woning en het golfterrein, aldus [appellant].
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat voldoende rekening is gehouden met het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant]. De raad stelt dat de gewijzigde planonderdelen voldoende zijn gemotiveerd. Bij de planvoorbereiding heeft een akoestisch onderzoek plaatsgevonden, waaruit is gebleken dat het plan wat betreft de geluidproductie van het golfterrein niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat van de ontsluitingsweg naast de woning van [appellant] in de praktijk alleen de leveranciers van de horecagelegenheid gebruik zullen maken. Voorts is ten gunste van [appellant] in het plan het bestemmingsvlak "Horeca" aangepast en zijn de locatiemogelijkheden voor de driving-range beperkt. Daarnaast wijst de raad erop dat ook praktische maatregelen, zoals bijvoorbeeld het verplaatsen van de activiteiten voor opslag en onderhoud van machines, worden genomen om eventuele hinder ter plaatse van de woning van [appellant] zoveel mogelijk te beperken.
3.2. Aan de plandelen grenzend aan het perceel van [appellant] zijn de bestemmingen "Horeca" en "Sport" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Horeca" aangewezen gronden bestemd voor:
a. horecabedrijven binnen horeca-categorie 1, zoals opgenomen in artikel 1, lid 1.34;
alsmede voor:
b. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - crz": een café, restaurant en zalencentrum binnen horeca-categorie 3, zoals opgenomen in artikel 1, lid 1.34;
c. bedrijfswoningen;
d. evenementen;
e. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en (ontsluitings)wegen.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, zijn de voor "Sport" aangewezen gronden bestemd voor:
a. het uitoefenen van sportactiviteiten;
b. ter plaatse van de aanduiding "golfbaan": uitsluitend een golfbaan met bijbehorende voorzieningen zoals schuilhutten en afslagplaatsen;
c. ter plaatse van de aanduiding "houtwal": uitsluitend een houtwal;
d. bedrijfswoning;
e. evenementen;
f. gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;
g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en (ontsluitings)wegen;
met dien verstande dat in uitzondering op het gestelde onder lid 4.1, aanhef en onder b, geldt dat:
h. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van sport - driving range": tevens een driving range met de daarbij behorende voorzieningen is toegestaan;
i. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van sport - sportieve recreatie": tevens sportieve recreatie is toegestaan, mits deze geen onevenredige hinder voor omliggende percelen en gebruiksfuncties veroorzaakt.
Ingevolge artikel 4, lid 4.4.1, wordt onder verboden gebruik in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden, bedoeld onder lid 4.1, en opstallen voor lawaaisporten.
In het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 2010", vastgesteld op 1 juli 2013, waren aan de plandelen grenzend aan het perceel van [appellant] eveneens de bestemmingen "Horeca" en "Sport" toegekend.
3.3. Over het betoog dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant] vanwege te verwachten geluidoverlast overweegt de Afdeling als volgt. Aan het plan is het op 14 april 2014 door Tritium Advies opgestelde rapport "Akoestisch onderzoek industrielawaai, uitbreiding golfterrein Weilenseind, [locatie 2] Gilze" (hierna: het geluidrapport) ten grondslag gelegd. Hierin zijn de conclusies opgenomen van het onderzoek naar het aspect geluid vanwege de geplande uitbreiding van het golfpark Weilenseind. Bij het onderzoek is de geluidsuitstraling van alle bedrijfsactiviteiten, waaronder mede begrepen de relevante verkeersbewegingen op het terrein alsook de indirecte hinder vanwege het verkeer van en naar het terrein, in de toekomstige situatie bezien. De berekeningen zijn met het programma Geomilieu overeenkomstig de geldende standaard- en rekenmethodes uitgevoerd.
Met het geluidonderzoek heeft de raad de vanwege de uitbreiding van het golfpark te verwachten geluidproductie inzichtelijk gemaakt. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het akoestisch onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad zich hierop niet heeft mogen baseren. Voorts is het standpunt van de raad dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare geluidhinder, nu uit de berekeningen in het geluidrapport volgt dat de geluidgrenswaarden als bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer op geen enkel punt worden overschreden, naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk. Hierbij komt dat de raad mede in aanmerking heeft kunnen nemen dat de activiteiten die te maken hebben met opslag en onderhoud van materieel, zoals bijvoorbeeld maaimachines, worden verplaatst van de huidige locatie nabij de woning van [appellant] naar een nieuwe opslagruimte voor materieel op het zuidoostelijke deel van het plangebied ter plaatse van het perceel [locatie 3]. De plantoelichting vermeldt dat als gevolg hiervan de verkeersbewegingen van de voertuigen voor terreinonderhoud zullen worden verplaatst naar het zuidoostelijke deel van het plangebied en dat de weg naast de woning van [appellant] voornamelijk dienst zal doen als ontsluiting voor leveranciers van de horeca. De verkeersbewegingen op de weg naast de woning van [appellant] worden hierdoor verminderd. Voorts stelt de raad dat de bezoekers van het golfpark en de horeca gebruik zullen maken van de ontsluiting van het parkeerterrein aan de Alphenseweg, die op meer dan 80 m van de woning van [appellant] ligt. De juistheid van dit uitgangspunt is door [appellant] niet bestreden.
Over het betoog dat de raad ten onrechte geen motivering ten grondslag heeft gelegd aan de in het plan voorziene horeca, schutsbomen, driving-range en sportveld, overweegt de Afdeling dat de raad in het plan en in de zienswijzennota, die deel uitmaakt van het vaststellingsbesluit, daarop is ingegaan. Zo heeft de raad verklaard dat het bestemmingsvlak "Horeca" ten gunste van [appellant] is aangepast, waardoor de afstand tot de woning van [appellant] is vergroot. Over het gebruik van het plangebied voor schutsbomen, driving-range en sportveld is in het plan vastgelegd dat sportieve recreatie is toegestaan op de daarvoor bestemde gronden, mits deze geen hinder voor omliggende percelen en gebruiksfuncties veroorzaakt, en dat lawaaisporten daar niet zijn toegestaan. Voorts is de driving-range, waar deze in het vorige plan op het hele gebied met de bestemming "Sport" was toegestaan, in het voorliggende plan beperkt tot de daarvoor specifiek aangeduide locatie gelegen op meer dan ongeveer 55 m van de woning van [appellant]. Daarbij zijn de afslagplaatsen geprojecteerd op grotere afstand van de woning.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad geen belangenafweging heeft gemaakt bij de vaststelling van het plan. In het aangevoerde wordt ook geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [appellant]. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woongenot van [appellant] door de voorziene uitbreiding van het golfpark niet op onaanvaardbare wijze wordt aangetast. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht mogen toekennen aan het belang bij de realisering van het plan dan aan de belangen van [appellant] gemoeid met het voorkomen van aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om in het plan een groene buffer op te nemen tussen de woning van [appellant] en het golfpark.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat ten onrechte niet in het plan is vastgelegd dat de activiteiten die te maken hebben met de opslag en het onderhoud van machines voor terreinonderhoud niet meer zullen plaatsvinden op de locatie grenzend aan de achterzijde van zijn perceel, maar worden verplaatst naar het perceel [locatie 3]. Ter zitting is gebleken dat hij vreest voor de bouw van een loods op de locatie grenzend aan de achterzijde van zijn perceel.
4.1. De raad heeft in de zienswijzennota alsook in de plantoelichting kenbaar gemaakt dat evenbedoelde activiteiten niet meer zullen plaatsvinden op de locatie grenzend aan de achterzijde van het perceel van [appellant], maar worden verplaatst naar de nieuwe opslagruimte voor materieel in een bestaande stal op het zuidoostelijke gedeelte van het plangebied ter plaatse van het perceel [locatie 3]. Volgens de raad is de verplaatsing van deze activiteiten een wijziging in de bedrijfsvoering, die niet in het plan hoeft te worden vastgelegd. De raad stelt dat in het plan de bestaande situatie op de locatie grenzend aan de achterzijde van zijn perceel als zodanig is bestemd.
4.2. Ter zitting heeft dit betoog zich toegespitst op de vraag of de raad in redelijkheid de bouwmogelijkheden ter plaatse van de locatie op het golfpark aan de achterzijde van het perceel van [appellant] heeft kunnen handhaven. Het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 2010" voorzag voor deze locatie in de bestemming "Sport" en de aanduiding "bouwvlak" voor een bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken. Deze situatie is als zodanig bestemd. Hierbij zijn de maatvoeringen uit het vorige bestemmingsplan gerespecteerd en opgenomen in het plan. Voorts is ter zitting gebleken dat een omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van een bedrijfswoning ter plaatse en dat inmiddels een overkapping is gerealiseerd. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid de betreffende bouwmogelijkheden in het plan heeft kunnen opnemen.
Het betoog faalt.
Overigens is gebleken dat [bedrijf], de exploitant van het golfpark, het voornemen heeft de bedrijfsactiviteiten die te maken hebben met de opslag en het onderhoud van machines te verplaatsen van de locatie grenzend aan de achterzijde van het perceel van [appellant] naar een nieuwe opslagruimte op het perceel [locatie 3].
5. [appellant] betoogt voorts dat [bedrijf] ten onrechte niet heeft gereageerd op zijn verzoek om afspraken te maken over het stellen van maatwerkvoorschriften op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Deze afspraken betreffen het maaien van het golfterrein op vaste tijden met bij voorkeur elektrische maaimachines, het op een grotere afstand van de woning van [appellant] gebruik maken van een hogedrukspuit en het verplaatsen van de ontsluiting naast de woning van [appellant] naar een andere zijde van het golfpark.
5.1. Over de ontsluitingsweg naast de woning van [appellant] verwijst de Afdeling naar hetgeen daarover onder 3.3 is overwogen. De door [appellant] gewenste afspraken over het maaien op vaste tijden met bij voorkeur elektrische maaimachines en het op een grotere afstand van de woning van [appellant] gebruik maken van een hogedrukspuit betreffen geen ruimtelijke aspecten, zodat die om die reden niet in het plan hoefden te worden vastgelegd.
Het betoog faalt.
6. [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Ramrattansing
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2015
408.