ECLI:NL:RVS:2015:743

Raad van State

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
201404990/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bestemmingsplan 'Morgenzon' en de regionale woonvisie Achterhoek

Op 11 maart 2015 heeft de Raad van State een tussenuitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan 'Morgenzon' van de gemeente Winterswijk. De appellante, wonend te Winterswijk, had beroep ingesteld tegen het besluit van de raad van de gemeente Winterswijk, dat op 24 april 2014 het bestemmingsplan had vastgesteld. De appellante betwistte onder andere de noodzaak van de in het plan voorziene Park & Ride en de uitvoerbaarheid van het plan, en stelde dat het besluit in strijd was met de regionale woonvisie Achterhoek 2010-2020.

De Raad van State oordeelde dat de raad van de gemeente Winterswijk in redelijkheid had kunnen besluiten om de hoofdontsluiting van het plangebied te realiseren aan de Morgenzonweg. De appellante had geen overtuigende argumenten aangedragen die de verkeersvisie en het advies van Veilig Verkeer Nederland konden weerleggen. Ook de zorgen over lichthinder en de gevolgen van bouwverkeer werden door de Raad van State niet gegrond bevonden, omdat de raad maatregelen had voorgesteld om deze overlast te beperken.

Echter, de Raad van State concludeerde dat de raad niet voldoende had onderbouwd dat de maximaal 90 woningen die door het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, binnen de regionale behoefte pasten. De planningslijst toonde een overschrijding aan van de toegestane woningbouw in Winterswijk. De Raad droeg de raad op om binnen 12 weken het gebrek in het besluit te herstellen en deugdelijk te motiveren dat de bouw van de woningen binnen de regionale behoefte past. De einduitspraak over de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht zal later volgen.

Uitspraak

201404990/1/R4.
Datum uitspraak: 11 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellante], wonend te Winterswijk,
en
de raad van de gemeente Winterswijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Morgenzon" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2015, waar [appellante], bijgestaan door mr. D. van Hijkoop, advocaat te Doetinchem, en de raad, vertegenwoordigd door J.A.M. Eijpe, G. Verzijden en I. Timmers, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover thans van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan voorziet in een herontwikkeling van het gebied Morgenzon. In het gebied worden de bouw van maximaal 90 woningen en de aanleg van een Park & Ride ten behoeve van het treinstation Winterswijk West mogelijk gemaakt.
4. Ter zitting heeft [appellante] de beroepsgrond over de verstoring van de verblijfplaats van de vleermuis op het perceel [locatie] ingetrokken.
5. [appellante] stelt dat als gevolg van de ontsluiting van het plangebied, die is voorzien aan de Morgenzonweg ter hoogte van de Zuilenesstraat, zich bij haar woning een onaanvaardbare toename van het aantal verkeersbewegingen zal voordoen, hetgeen tot een verhoogde stank- en geluidsoverlast leidt. In de "Verkeersvisie locatie Morgenzon" (hierna: de verkeersvisie) die aan het plan ten grondslag is gelegd wordt een onjuist beeld geschetst voor zover daarin is opgenomen dat de gemiddelde wachttijd op de kruising Morgenzonweg-Rondweg West 7,4 seconden per auto bedraagt. De ervaring van [appellante] is dat deze wachttijd gemiddeld 45 tot maximaal 90 seconden per auto bedraagt. De raad heeft dan ook ten onrechte niet, dan wel slechts op een beperkte wijze gekozen voor ontsluitingen in het noord- of zuidoosten van het plangebied of in het westen van het plangebied, direct op de Rondweg West. Voor zover de raad in zijn afweging heeft laten meewegen dat de ontsluiting moet aansluiten op een nog te realiseren tunnel stelt [appellante] dat uit niets blijkt dat deze tunnel binnen de planperiode gerealiseerd zal worden. Tot slot stelt [appellante] dat de beoogde ontsluitingsweg zich niet verhoudt met de 30 km-zone waar de Morgenzonweg onderdeel van uitmaakt.
5.1. De raad stelt dat, om de verkeersdruk evenredig te verdelen, is gekozen voor drie ontsluitingswegen, met als hoofdontsluiting de ontsluitingsweg aan de Morgenzonweg ter hoogte van de Zuilenesstraat.
Dit maakt volgens de raad aansluiting op een nog te realiseren tunnel mogelijk. Verder heeft de raad toegelicht dat niet is gekozen voor een hoofdontsluitingsweg in het noordoosten van het plangebied, omdat het verkeer in de richting van de nabijgelegen Rondweg West dan door het smalle deel van de Morgenzonweg zou moeten rijden. Volgens de raad is dat gedeelte van de Morgenzonweg zo smal dat de verkeerssituatie in dat geval niet aanvaardbaar zou zijn. Ten aanzien van een hoofdontsluitingsweg in het zuidoosten van het plangebied heeft de raad opgemerkt dat de verkeersafwikkeling op die locatie door een woonwijk met smalle straten zou moeten plaatsvinden, en dat die verkeerssituatie evenmin aanvaardbaar zou zijn. Een ontsluiting direct op de Rondweg West behoort voorts niet tot de mogelijkheden nu dit een provinciale weg is en de provincie daar geen toestemming voor geeft. Onder verwijzing naar het advies van Veilig Verkeer Nederland van 21 juni 2014 (hierna: het VVN-advies), stelt de raad tot slot dat voor de hoofdontsluiting zowel tijdens de ochtend- als de avondspits de wachttijden acceptabel en de verkeersbewegingen beperkt zijn.
5.2. Aldus heeft de raad gemotiveerd uiteengezet waarom de door [appellante] genoemde alternatieven voor de hoofdontsluiting van het plangebied niet wenselijk worden geacht, dan wel niet mogelijk zijn. Anders dan [appellante] ter zitting heeft betoogd, is daarbij geen doorslaggevende waarde gehecht aan de aansluiting van de ontsluitingsweg op de nog te realiseren tunnel. Het betoog dat de aanleg van die tunnel illusoir moet worden geacht, wat daar verder ook van zij, kan reeds hierom op zichzelf niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
5.3. Voorts wordt in de verkeersvisie geconcludeerd dat, met een gemiddelde wachttijd van 7,4 seconden per auto, in de ochtendspits geen sprake is van filevorming op de Morgenzonweg. Hoewel het VVN-advies voor de avondspits een gemiddelde wachttijd van 38 seconden voor links afslaand en rechtdoor rijdend verkeer vanaf de Morgenzonweg vermeldt, betreft dat blijkens dat advies een zeer beperkt aantal auto’s. De verkeersvisie en het VVN-advies rechtvaardigen de conclusie niet dat zich als gevolg van de voorziene hoofdontsluiting van het plangebied een voor [appellante] onaanvaardbare toename van de hoeveelheid verkeersbewegingen zal voordoen. Eigen waarnemingen van [appellante], waaronder de door haar overgelegde foto’s, bieden geen grond voor het oordeel dat niet van de juistheid van de verkeersvisie en het VVN-advies kan worden uitgegaan, reeds omdat deze niet uit objectieve bron afkomstig zijn. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ten aanzien van de 30 km-zone waar de Morgenzonweg onderdeel van uitmaakt biedt evenmin grond voor dat oordeel, nu deze omstandigheid bekend was bij de opstellers van de verkeersvisie en het VVN-advies en derhalve moet worden geacht te zijn verdisconteerd in de uitkomst van het door hun verrichte onderzoek.
5.4. Gelet op het voorgaande en in het licht van de hiervoor onder 4.1. weergegeven toelichting ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen de hoofdontsluiting van het plangebied te realiseren aan de Morgenzonweg, ter hoogte van de Zuilenesstraat.
Het betoog faalt.
6. Ook vreest [appellante] lichthinder van inschijnende koplampen van auto’s die over de ontsluitingsweg rijden. Hiermee is volgens [appellante] bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening gehouden. De mogelijkheid om planschade toegekend te krijgen acht zij niet toereikend om aan deze overlast tegemoet te komen.
6.1. De raad stelt dat ter beperking van de gevreesde lichthinder maatregelen zijn genomen. Zo zal de ontsluitingsweg worden uitgevoerd met een knik, zodat [appellante] vanuit haar woonkamer maar zicht heeft op een beperkt deel van de ontsluitingsweg en het zich daarop bevindende verkeer. Om te voorkomen dat de koplampen van auto’s die het plangebied uitrijden omhoog schijnen, zal voorts worden gewerkt met niveauverschillen bij het in- en uitrijden van het plangebied. Ook verklaart de raad bereid te zijn overlastbeperkende maatregelen in de vorm van beplanting voor zijn rekening te nemen, zowel aan de rand van het plangebied als in de tuin van [appellante], maar dat overleg hierover met [appellante] nog gaande is.
6.2. De Afdeling stelt vast dat de raad met het oog op het voorkomen of verminderen van lichthinder bereid is overlastbeperkende maatregelen te treffen en hierover [appellante] in gesprek te blijven. Hoewel aannemelijk is dat [appellante] geconfronteerd zal worden met enige lichtoverlast in de vorm van het inschijnen van koplampen, is, mede in het licht van voormelde overlastbeperkende maatregelen, niet aannemelijk dat het gaat om onevenredige lichtoverlast. Bij afweging van de betrokken belangen heeft de raad derhalve in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang dat is gemoeid bij de in het plan voorziene ontsluiting van het plangebied dan aan de belangen van [appellante].
Het betoog faalt.
7. Voor zover [appellante] overlast vreest als gevolg van het bouwverkeer dat gebruik zal maken van de nabij haar woning gelegen ontsluitingsweg naar het plangebied, overweegt de Afdeling dat dit betoog geen betrekking heeft op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Deze beroepsgrond moet derhalve buiten beschouwing blijven.
8. [appellante] stelt dat geen behoefte bestaat aan de in het plangebied voorziene parkeervoorziening in de vorm van een Park & Ride. Daarnaast wijst zij op de onwenselijke gevolgen van de aanleg van de Park & Ride. Zij vreest dat het aantal verkeersbewegingen op de ontsluitingsweg nog verder zal toenemen, omdat de Park & Ride een aantrekkende werking zal hebben op bezoekers van een nabijgelegen fastfoodrestaurant en ziekenhuis.
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat gelet op het stijgende aantal reizigers op het treintraject Zutphen-Winterswijk de huidige Park & Ride niet langer voorziet in de benodigde parkeercapaciteit. Met de nieuwe Park & Ride kan deze capaciteit worden uitgebreid en wordt voorts voorkomen dat reizigers die gebruik maken van de Park & Ride het spoor over moeten steken om bij het treinstation te komen. Wat betreft de gestelde aantrekkende werking op bezoekers van het fastfoodrestaurant en het ziekenhuis wijst de raad erop dat beide voorzieningen in voldoende mate beschikken over eigen parkeergelegenheid. Bovendien is het ziekenhuis volgens de raad op zodanige afstand van de Park & Ride gelegen dat niet waarschijnlijk is dat bezoekers daarvan van de Park & Ride gebruik zullen maken. Voor zover bezoekers van het fastfoodrestaurant gebruik zullen maken van de voorziene Park & Ride, zal dit volgens de raad slechts in zeer beperkte mate zijn, mede omdat de meest voor de hand liggende aanrijroute van het fastfoodrestaurant niet langs de voorziene Park & Ride voert. Volgens de raad zal zich dan ook geen grote toename van het aantal verkeersbewegingen voordoen ten gevolge van ander verkeer dan treinreizigers en zal [appellante] daarvan niet of nauwelijks overlast ondervinden.
8.2. De raad heeft zich gelet op de hiervoor onder 7.1. weergegeven toelichting naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de voorziene Park & Ride. Dat de huidige Park & Ride naar [appellante] stelt niet steeds vol staat met auto’s, wat daar verder ook van zij, maakt dat op zichzelf niet anders nu de Park & Ride mede met het oog op de toekomst wordt aangelegd en daarnaast tevens belang toekomt aan het door de raad in de afweging betrokken veiligheidsaspect dat reizigers vanaf de voorziene Park & Ride niet langer het spoor hoeven over te steken om bij het treinstation te komen.
De raad heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat de Park & Ride geen zodanige aantrekkende werking zal hebben op bezoekers van een nabijgelegen fastfoodrestaurant en ziekenhuis, dat dat voor [appellante] overlast oplevert. Redengevend daarvoor acht de Afdeling de afstand tussen de Park & Ride en het ziekenhuis, alsmede het gegeven dat zowel het fastfoodrestaurant als het ziekenhuis over voldoende eigen parkeergelegenheid beschikken, terwijl voorts de aanrijroute naar beide voorzieningen niet langs de voorziene Park & Ride loopt.
Het betoog faalt.
9. [appellante] betwist de uitvoerbaarheid van het plan. Voor de met name in het westelijk gedeelte van het plangebied gelegen kavels zou weinig belangstelling bestaan, zodat [appellante] het onwaarschijnlijk acht dat de aan de betreffende gronden toegekende bestemming binnen de planperiode gerealiseerd kan worden. Ter onderbouwing hiervan wordt gewezen op verscheidene andere locaties binnen de gemeente waar de grond eveneens reeds bouwrijp is gemaakt maar waar woningbouw vooralsnog niet, dan wel slechts gedeeltelijk is gerealiseerd.
9.1. De raad betwist dat geen belangstelling bestaat voor het project. Op 4 februari 2015 waren 9 kavels verkocht, waren 24 optiecontracten gesloten en waren 11 zogenoemde kavelpaspoorten verstrekt. Ook wijst de raad erop dat gelet op het formaat van de kavels die zijn verkocht of waarop opties zijn genomen naar verwachting op maximaal 80 woningen in plaats van de eerder genoemde maximaal 90 woningen zal worden uitgekomen. Gelet hierop ziet de raad geen grond voor twijfel aan de uitvoerbaarheid van het plan.
9.2. De Afdeling ziet in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat aannemelijk moet worden geacht dat de toegekende bestemming niet binnen de planperiode van tien jaar zal worden verwezenlijkt. [appellante] heeft het gestelde gebrek aan belangstelling voor de kavels niet nader gemotiveerd. Ten tijde van de zitting waren voorts reeds 9 kavels verkocht en bestond voor circa de helft van het totaal uit te geven kavels serieuze belangstelling. In het licht daarvan heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid geen twijfel hoeven zien aan de uitvoerbaarheid van het plan.
Het betoog faalt.
10. Tot slot stelt [appellante] dat de vaststelling van het bestemmingsplan in strijd is met de Regionale woonvisie Achterhoek 2010-2020, die op 18 oktober 2010 is opgesteld door zeven gemeenten uit de Achterhoek samen met de woningcorporaties en de provincie Gelderland, alsmede met het gemeentelijke Kwalitatief Woningbouwprogramma 3. Het daarin neergelegde uitgangspunt dat nieuwbouw in de regio beperkt dient te worden, betekent voor Winterswijk dat in de periode tot 2020 maximaal 685 woningen mogen worden gebouwd. [appellante] stelt dat de raad niet nader heeft onderbouwd dat de maximaal 90 woningen die door het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt niet zullen leiden tot overschrijding van voormeld maximum van 685 nieuwbouwwoningen.
10.1. De raad stelt dat op provinciaal niveau afspraken zijn gemaakt over het nog te ontwikkelen aantal woningen en dat, zoals ook blijkt uit de Structuurvisie Kom Winterswijk en de Provinciale planningslijst 2013 (hierna: de planningslijst), de woningbouw die binnen het plangebied mogelijk wordt gemaakt deel uitmaakt van die afspraken. Hoewel het totaal van de planningslijst voor Winterswijk op meer dan 685 woningen uitkomt, bevat deze lijst volgens de raad alle locaties waar in de toekomst mogelijk nieuwbouw zou kunnen plaatsvinden, waaronder niet-actuele projecten, en staat derhalve niet vast dat alle op deze lijst opgenomen projecten zullen worden gerealiseerd. Het voor Winterswijk vastgestelde maximum van 685 nieuwbouwwoningen zal hoe dan ook niet worden overschreden, aldus de raad.
10.2. Niet in geschil is dat voor de periode tot 2020 voor Winterswijk een regionale behoefte bestaat aan de bouw van maximaal 685 woningen. In de plantoelichting staat vermeld dat de realisatie van de maximaal 90 woningen die door het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt onderdeel uitmaakt van de aan de gemeente Winterswijk toebedeelde woningbouwopgave van 685 woningen, zodat, aldus de raad, de in het bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met de regionale woonvisie. De plantoelichting geeft hiervoor evenwel geen nadere onderbouwing. Weliswaar is de woningbouw die door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt opgenomen op de planningslijst, maar de optelsom van de op deze lijst opgenomen gebouwde en te bouwen woningen komt uit op 925, hetgeen een overschrijding inhoudt van 35% ten opzichte van de toegestane woningbouw in Winterswijk. Ook wanneer de in de planningslijst opgenomen categorie 5 met "potentiële plancapaciteit" buiten beschouwing wordt gelaten, resteert er een overschrijding van 16%. Aldus kan uit de planningslijst niet worden afgeleid dat de maximaal 90 woningen die door het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt binnen het voor Winterswijk vastgestelde maximum van 685 woningen past. Hoewel aannemelijk is dat niet alle op de planningslijst opgenomen projecten daadwerkelijk zullen worden gerealiseerd, is door de raad niet nader onderbouwd welke projecten zijn komen te vervallen, en of het aantal woningen dat zal worden gerealiseerd wel binnen de regionale behoefte past.
In zoverre is het besluit genomen in strijd met het in artikel 3:46 van de Awb neergelegde vereiste dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Het betoog slaagt.
11. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil ziet de Afdeling aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen om binnen 12 weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De raad dient daartoe deugdelijk te motiveren dat de bouw van maximaal 90 woningen in het plangebied binnen de regionale behoefte past, of het besluit op dat punt te wijzigen.
De raad dient de Afdeling de uitkomst van voormelde opdracht mede te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van een nieuw of gewijzigd besluit niet te worden toegepast.
12. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Winterswijk op om binnen 12 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van rechtsoverweging 10.2. het daarin omschreven gebrek te herstellen; en
- de Afdeling de uitkomst mede te delen en een eventuele wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.K. van Leening, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Van Leening
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2015
562.