ECLI:NL:RVS:2015:726

Raad van State

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
201402877/2/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor pluimveehouderij in Doornenburg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 25 februari 2014 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard heeft vernietigd. Het college had op 23 oktober 2012 een omgevingsvergunning eerste fase verleend voor het veranderen van een pluimveehouderij aan de [locatie] te Doornenburg. De rechtbank oordeelde dat de vergunningaanvraag moest worden afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep van [appellante]. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 maart 2015 behandeld en het hoger beroep gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank Gelderland is vernietigd, en het college is opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de geconstateerde gebreken in het eerdere besluit. De Afdeling heeft vastgesteld dat de vergunningvoorschriften in strijd zijn met de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met name artikel 3:2 en artikel 3:46. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat het college niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de geluidbelasting per bron, wat heeft geleid tot de vernietiging van bepaalde vergunningvoorschriften. De Afdeling heeft de proceskosten en het griffierecht voor [partij] toegewezen en bepaald dat het college de gemaakte kosten moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de noodzaak om geluidshinder adequaat te beoordelen.

Uitspraak

201402877/2/A4.
Datum uitspraak: 11 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Ochten, gemeente Neder-Betuwe,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 februari 2014 in zaak nr. 12/6326 in het geding tussen:
[partij], wonende te Doornenburg, gemeente Lingewaard,
en
het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard.
Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2012 heeft het college aan [appellante] een omgevingsvergunning eerste fase verleend voor het veranderen van een pluimveehouderij aan de [locatie] te Doornenburg.
Bij uitspraak van 25 februari 2014 heeft de rechtbank het door [partij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd, de vergunningaanvraag afgewezen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[partij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door G.J.M. Geveling en B.J.M. Oostrik, zijn verschenen. Voorts is [partij], bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, ter zitting verschenen.
Bij tussenuitspraak van 19 november 2014 in zaak nr. 201402877/1/A4 heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen zes weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 23 oktober 2012 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 23 december 2014 heeft het college het besluit van 23 oktober 2012 gewijzigd.
[partij] heeft een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Hoger beroep van [appellante]
1. Gelet op hetgeen onder 8 en 9 in de tussenuitspraak is overwogen, is het hoger beroep van [appellante] gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
Beroep van [partij]
2. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het besluit van 23 oktober 2012, voor zover het de vergunningvoorschriften 5.3.1, 5.3.2, 5.4.1 en 5.4.2 betreft, in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het college is daarbij opgedragen om de geconstateerde gebreken te herstellen door, voor zover nodig op basis van nader onderzoek, vast te stellen in hoeverre aanleiding bestaat de vermelde geluidvoorschriften aan te passen en het besluit in zoverre te wijzigen.
In de desbetreffende voorschriften zijn geluidgrenswaarden voor incidentele bedrijfssituaties opgenomen.
3. Het ter uitvoering van de tussenuitspraak genomen besluit van 23 december 2014 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht mede onderwerp te zijn van dit geding.
4. [partij] voert aan dat in het besluit van 23 december 2014 opnieuw aparte geluidnormen voor de aan- en afvoer van kippen worden gesteld, terwijl tijdens die activiteiten voor de overige activiteiten in de inrichting de geluidnormen voor de representatieve bedrijfssituatie gelden.
4.1. In de bij het besluit van 23 oktober 2012 aan de vergunning verbonden voorschriften 5.3.1 en 5.4.1 zijn grenswaarden opgenomen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau veroorzaakt door de aan- en afvoer van kippen.
In de tussenuitspraak is onder 13.3 overwogen dat het college ter zitting heeft bevestigd dat deze voorschriften aparte geluidnormen voor de aan- en afvoer van kippen bevatten. Tijdens die activiteiten gelden voor de overige activiteiten in de inrichting de geluidnormen voor de representatieve bedrijfssituatie. Uit een oogpunt van handhaafbaarheid dient volgens de tussenuitspraak slechts één normenstelsel te gelden voor alle bedrijfsactiviteiten tijdens een incidentele bedrijfssituatie.
4.2. Bij het besluit van 23 december 2014 heeft het college de voorschriften 5.3.1 en 5.4.1 samengevoegd in voorschrift 5.3.1. De daarin opgenomen grenswaarden gelden blijkens de formulering van het voorschrift opnieuw uitsluitend voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau veroorzaakt door de aan- en afvoer van kippen en niet, zoals in de tussenuitspraak overwogen, voor alle bedrijfsactiviteiten tijdens een incidentele bedrijfssituatie. Dat bij het vaststellen van deze grenswaarden rekening is gehouden met de bronnen die tegelijkertijd vanwege de representatieve situatie in gebruik zijn, zoals het college heeft gesteld, doet daar niet aan af. Voor die stelling kan overigens, in ieder geval ten aanzien van de aanvoer van kippen in de dagperiode, ook geen steun worden gevonden in bijlage 2 van het geluidrapport van Buro Appel B.V. van juli 2011 (hierna: het geluidrapport), waarnaar het college in dit verband heeft verwezen. In die bijlage, waarin de invoergegevens voor de berekening van de geluidbelasting zijn opgenomen, ontbreken bij de incidentele bedrijfssituatie "aanvoer kippen" een aantal geluidbronnen die bij de representatieve bedrijfssituatie in de dagperiode wel zijn vermeld.
Het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is derhalve niet hersteld. Het betoog slaagt.
5. [partij] betoogt voorts dat aan het besluit van 23 december 2014 geen onderzoek naar de geluidbelasting per bron ten grondslag ligt. Daardoor is voor derden niet na te gaan of de voor de incidentele bedrijfssituaties vastgestelde grenswaarden nodig zijn of kunnen worden nageleefd.
5.1. In de tussenuitspraak is onder 13.4 overwogen dat het college in verweer bij de rechtbank heeft gesteld dat het gebruikelijk is dat in akoestische rapportages een uitsplitsing per geluidbron wordt gemaakt. Gelet op de geconstateerde tekortkomingen en onduidelijkheden in het geluidrapport, heeft de Afdeling geoordeeld dat het college het geluidrapport niet zonder nader onderzoek naar de geluidbelasting per bron aan de gestelde geluidnormen voor de incidentele bedrijfssituaties ten grondslag heeft mogen leggen.
5.2. In het besluit van 23 december 2014 is gesteld dat het college het geluidrapport nogmaals heeft beoordeeld. Daaruit is volgens het college gebleken dat de geluidbelastingen per bron zoals opgenomen in het geluidrapport aannemelijk en aanvaardbaar zijn.
5.3. In de bij het besluit gevoegde geluidbeoordeling van de Omgevingsdienst Regio Arnhem is in dit verband verwezen naar bijlage 2 van het geluidrapport. In die bijlage zijn echter de geluidbronnen met daarbij behorende bronniveaus vermeld en niet de berekende geluidbelasting per bron.
5.4. Bijlage 3 van het geluidrapport geeft een overzicht van de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus. Dat overzicht bevat alleen totaalresultaten van de geluidbelasting in de representatieve bedrijfssituatie en de incidentele bedrijfssituaties. Een uitsplitsing naar geluidbron, die volgens het college in verweer bij de rechtbank gebruikelijk is, is daarin niet gemaakt. Het standpunt van het college dat de geluidbelastingen per bron zoals opgenomen in het geluidrapport aannemelijk en aanvaardbaar zijn, mist daarom in zoverre feitelijke grondslag. Het geconstateerde gebrek is derhalve, voor zover dit het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de incidentele bedrijfssituatie betreft, niet hersteld. Het betoog slaagt in zoverre.
5.5. Bijlage 4 van het geluidrapport geeft een overzicht van de berekende maximale geluidniveaus. In dat overzicht is wel een uitsplitsing naar geluidbron gemaakt. De geluidbronnen die van belang zijn in de incidentele bedrijfssituaties zijn daarin weliswaar niet als zodanig vermeld, doch uit bijlage 2 van het geluidrapport kan worden afgeleid om welke bronnen het daarbij gaat. Uit het overzicht blijkt, zoals het college reeds eerder had geconstateerd, dat in het geluidrapport ten onrechte geen rekening is gehouden met de voor de afvoer van kippen benodigde vrachtwagenbewegingen in de nachtperiode. Dit heeft geleid tot aanpassing van de grenswaarden voor het maximale geluidniveau veroorzaakt door de afvoer van kippen in het besluit van 23 december 2014. Gelet hierop ligt aan het besluit van 23 december 2014, voor zover dit de in de voorschriften 5.3.2 en 5.3.4 gestelde grenswaarden voor het maximale geluidniveau in de incidentele bedrijfssituaties betreft, wel een onderzoek naar de geluidbelasting per bron ten grondslag. In hetgeen [partij] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat dit onderzoek onvoldoende is geweest. Zijn stelling dat er mogelijk andere geluidbronnen zijn die hogere maximale geluidniveaus veroorzaken, heeft hij niet aannemelijk gemaakt.
In zoverre faalt zijn betoog.
6. [partij] voert tevens aan dat de grenswaarden die in het nieuwe voorschrift 5.3.4 voor het maximale geluidniveau veroorzaakt door de afvoer van kippen zijn opgenomen, in strijd met de gemeentelijke Nota Bedrijven en Geluid zijn. De grenswaarden op de immissiepunten IP03 (zuid) en IP04 (west) overschrijden de in de nota vermelde grenswaarde van 60 dB(A), terwijl niet is gebleken van bijzondere omstandigheden.
6.1. Uit hetgeen is overwogen onder 13.2 van de tussenuitspraak volgt dat de in voorschrift 5.4.2 van het besluit van 23 oktober 2012 opgenomen grenswaarden voor het maximale geluidniveau veroorzaakt door de afvoer van kippen, te laag zijn vastgesteld, omdat bij de berekening van het geluidniveau de vervoersbewegingen van de vrachtwagens niet waren meegenomen. Bij het besluit van 23 december 2014 heeft het college dit gebrek hersteld door voorschrift 5.4.2 te vervangen door een nieuw voorschrift 5.3.4, waarin hogere grenswaarden zijn opgenomen.
6.2. Bij de beoordeling van geluidhinder hanteert het college de Nota Bedrijven en Geluid. In deze gemeentelijke geluidnota wordt voor specifieke gebieden, zoals het buitengebied waarin de pluimveehouderij is gelegen, uitgegaan van ambitiewaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op referentiepunten op 50 m vanaf de inrichtingsgrens. Dit geldt alleen in situaties waarin op kortere afstand geen woningen van derden zijn gelegen. De maximale geluidniveaus mogen volgens de geluidnota de waarden van 70 dB(A), 65 dB(A) en 60 dB(A) in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode niet overschrijden.
In paragraaf 3.3.1 van de geluidnota is onder meer gesteld dat in de jurisprudentie inmiddels regelmatig is geaccepteerd dat ontheffing kan worden verleend om maximaal 12 maal per jaar activiteiten uit te voeren die meer geluid veroorzaken dan de geluidgrenzen voor de representatieve bedrijfssituatie. Het gaat dan om bijzondere activiteiten (incidentele bedrijfssituaties), die niet worden gerekend tot de representatieve bedrijfssituatie.
6.3. Niet in geschil is dat de afvoer van kippen een incidentele bedrijfssituatie is, die vier maal per jaar in de nachtperiode plaatsvindt. Op de beoordelingspunten IP03 en IP04, die op 50 m van de inrichtingsgrens liggen, veroorzaakt deze activiteit volgens het college een maximaal geluidniveau van onderscheidenlijk 62 dB(A) en 63 dB(A). Omdat de belasting van de gevel van de dichtstbijzijnde woning volgens het college 56 dB(A) bedraagt en derhalve de waarde van 60 dB(A) niet overschrijdt, acht het college grenswaarden van 62 dB(A) en 63 dB(A) op beoordelingspunten IP03 en IP04 toereikend ter beperking van geluidhinder. [partij] stelt weliswaar dat bij woningen van derden mogelijk een hogere waarde dan 60 dB(A) wordt veroorzaakt, doch heeft dit niet aannemelijk gemaakt. De Afdeling ziet in hetgeen [partij] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college de in voorschrift 5.3.4 gestelde grenswaarden voor deze incidentele bedrijfssituatie niet in redelijkheid toereikend heeft kunnen achten ter beperking van geluidhinder.
Het betoog faalt.
7. Uit hetgeen is overwogen onder 4.2 en 5.4 volgt dat het beroep van [partij] tegen het besluit van 23 december 2014 gegrond is. Dit besluit dient, voor zover het vergunningvoorschrift 5.3.1 betreft, te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb.
Het beroep van [partij] tegen het besluit van 23 oktober 2012 is, gelet op de tussenuitspraak, eveneens gegrond. Dit besluit komt wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking voor zover het de vergunningvoorschriften 5.3.1, 5.3.2, 5.4.1 en 5.4.2 betreft. Dit betekent dat, bij de gedeeltelijke vernietiging van het besluit van 23 december 2014, geen afzonderlijke grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de incidentele bedrijfssituaties resteren. Hierin ziet de Afdeling geen aanleiding voor vernietiging van de gehele vergunning. Er is geen reden om te veronderstellen dat het college niet alsnog toereikende en naleefbare grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de incidentele bedrijfssituaties zal kunnen vaststellen. De Afdeling zal het college met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb opdragen in zoverre een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak en de tussenuitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. Bij dit nieuwe besluit behoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb.
Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
De Afdeling ziet voorts aanleiding voor het treffen van de na te melden voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb.
Proceskosten en griffierecht
8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de door [partij] gemaakte proceskosten te worden veroordeeld.
9. Het college dient tevens aan [partij] het door hem aan de rechtbank betaalde griffierecht te vergoeden.
10. Met toepassing van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb zal de Afdeling bepalen dat het in hoger beroep door [appellante] betaalde griffierecht door de griffier wordt terugbetaald.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 februari 2014 in zaak nr. 12/6326;
III. verklaart het beroep van [partij] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard van 23 december 2014 gegrond;
IV. vernietigt dat besluit, voor zover het vergunningvoorschrift 5.3.1 betreft;
V. verklaart het beroep van [partij] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard van 23 oktober 2012, gegrond;
VI. vernietigt dat besluit, voor zover het vergunningvoorschriften 5.3.1, 5.3.2, 5.4.1 en 5.4.2 betreft;
VII. draagt het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard op om binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin en in de tussenuitspraak van 19 november 2014 is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en daarvan mededeling te doen;
VIII. bepaalt dat tegen dit nieuw te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
IX. treft de voorlopige voorziening dat tot zes weken na de dag van bekendmaking van het nieuwe besluit de in het bij besluit van 23 oktober 2012 aan de vergunning verbonden voorschrift 5.2.1 opgenomen grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau niet van toepassing zijn op het geluid veroorzaakt door de incidentele aan- en afvoer van kippen;
X. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard tot vergoeding van bij [partij] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.960,00 (zegge: negentienhonderdzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
XI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard aan [partij] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt;
XII. bepaalt dat de griffier van de Raad van State het door [appellante] voor de behandeling van haar hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 493,00 (zegge: vierhonderddrieënnegentig euro) aan haar terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Visser
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2015
148.