ECLI:NL:RVS:2015:722

Raad van State

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
201402925/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • A.B.M. Hent
  • H. Bolt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot AIVD Panorama-verslagen en geheimhouding van gegevens

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 maart 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 februari 2014, waarin het beroep van [appellant] ongegrond werd verklaard. De zaak betreft een verzoek van [appellant] om kennisneming van alle bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) berustende Panorama-verslagen over de periode van 1 oktober 1959 tot en met 30 september 1964. De minister had dit verzoek afgewezen op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv), omdat het verstrekken van deze informatie de nationale veiligheid zou kunnen schaden.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de minister in zijn besluiten van 8 april en 25 juni 2013 onvoldoende heeft gemotiveerd waarom bepaalde gegevens niet konden worden verstrekt. De Afdeling oordeelde dat de minister ten onrechte de kennisneming van aantallen uitgebreide persoonsonderzoeken en andere gegevens heeft geweigerd, omdat deze geen zicht meer geven op actuele werkwijzen van de AIVD. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Tevens heeft de Afdeling het besluit van de minister van 25 juni 2013 vernietigd, voor zover het de weigering van kennisneming van bepaalde aantallen betreft.

De minister is opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak de gevraagde aantallen aan [appellant] ter kennisneming te verstrekken. Daarnaast is de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant]. Deze uitspraak benadrukt de balans tussen het recht op informatie en de noodzaak van geheimhouding in het kader van nationale veiligheid.

Uitspraak

201402925/1/A3.
Datum uitspraak: 11 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 februari 2014 in zaak nr. 13/5948 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2013 heeft de minister een verzoek van [appellant] om kennisneming van alle bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: de AIVD) berustende Panorama-verslagen over de periode van 1 oktober 1959 tot en met 30 september 1964, afgewezen, voor zover daarmee het actuele kennisniveau van de AIVD, namen van bronnen of nog actuele werkwijzen bekend kunnen worden of voor zover het persoonsgegevens van derden betreft.
Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), verleend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2014, waar [appellant] en de minister, vertegenwoordigd door mr. K. Schaafsma, werkzaam bij de AIVD, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek heeft de Afdeling het onderzoek heropend teneinde schriftelijke inlichtingen in te winnen. Bij brief van 1 december 2014 heeft de minister desgevraagd schriftelijke inlichtingen verstrekt en daarbij onder verwijzing naar artikel 8:29, eerste lid, van de Awb verzocht te bepalen dat uitsluitend de Afdeling daarvan kennis mag nemen.
Op 16 december 2014 heeft de Afdeling in een andere samenstelling beslist dat de verzochte beperking van de kennisneming niet gerechtvaardigd is.
De minister heeft de brief van 1 december 2014 alsnog toegezonden ter voeging in het dossier.
Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling ter zitting.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 15, aanhef en onder b, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (hierna: de Wiv) draagt het hoofd van de AIVD zorg voor geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende bronnen waaruit gegevens afkomstig zijn.
Ingevolge artikel 45 kan van de gegevens, verwerkt door of ten behoeve van een dienst, onverminderd de kennisneming van de op grond van paragraaf 3.3 verstrekte gegevens, slechts kennis worden genomen overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.
Ingevolge artikel 51, eerste lid, deelt de minister een ieder op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden, mede of kennis kan worden genomen van andere dan persoonsgegevens, betreffende de in de aanvraag vermelde bestuurlijke aangelegenheid.
Ingevolge het tweede lid stelt de minister, voor zover een aanvraag, als bedoeld in het eerste lid, wordt ingewilligd, de aanvrager zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na bekendmaking van zijn besluit, in kennis van de betreffende gegevens.
Ingevolge artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, wordt een aanvraag, als bedoeld in artikel 51, afgewezen, voor zover verstrekking van de gegevens waarop de aanvraag betrekking heeft de nationale veiligheid zou kunnen schaden.
2. Bij besluit van 8 april 2013 heeft de minister [appellant] een inzagedossier van 233 pagina’s toegezonden. Hij heeft daarbij te kennen gegeven dat persoonsgegevens van derden op grond van artikel 45 van de Wiv en gegevens over het actuele kennisniveau, namen van bronnen en nog actuele werkwijzen op grond van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van die wet, niet worden verstrekt. Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de minister dat besluit gehandhaafd.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister ten onrechte de aantallen uitgebreide persoonsonderzoeken, de aantallen mensen ten behoeve van wie een nader onderzoek wenselijk bleek, het aantal bedrijven dat aan een beveiligingsprogramma werd gebonden, de aantallen volgacties, de aantallen grenspassages, de aantallen naslagen in de kartotheek en de aantallen berichten die werden uitgewisseld met buitenlandse zusterdiensten heeft geweigerd omdat het zou gaan om actuele werkwijzen. Voorts bestrijdt hij dat het om actuele gegevens gaat. Hij beroept zich voor zijn standpunt op een rapport van de Commissie Toezicht Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat hij een rapport waarvan in deze procedure de naam is geweigerd, heeft opgevraagd en dat de minister bij besluit van 13 september 2013 heeft beslist dat dit rapport gedeeltelijk kan worden verstrekt. Daarbij is tevens de naam van het rapport vrijgegeven. Dit had tot gegrondverklaring van het beroep in de onderhavige procedure moeten leiden, aldus [appellant]. Tot slot betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de minister de weigering bepaalde passages te verstrekken onvoldoende heeft gemotiveerd. De motivering is te algemeen en niet toegesneden op deze specifieke passages.
3.1. De Afdeling heeft het onderzoek na de behandeling ter zitting heropend en de minister bij brief van 6 november 2014 gevraagd om binnen vier weken toe te lichten in hoeverre de in de Panorama-verslagen weggelakte aantallen uitgebreide persoonsonderzoeken, aantallen mensen ten behoeve van wie een nader onderzoek wenselijk bleek, aantal bedrijven dat aan een beveiligingsprogramma werd gebonden, aantallen volgacties, aantallen grenspassages, aantallen naslagen in de kartotheek, en aantallen berichten die werden uitgewisseld met buitenlandse zusterdiensten nog enig uitsluitsel kunnen geven over actuele werkwijzen van de dienst.
Bij brief van 1 december 2014 heeft de minister te kennen gegeven dat de bovengenoemde aantallen geen zicht meer geven op een nog actuele werkwijze. De minister heeft de kennisneming van deze aantallen derhalve ten onrechte geweigerd. Het besluit van 25 juni 2013 komt reeds hierom voor vernietiging in aanmerking voor zover de minister daarbij heeft nagelaten het besluit van 8 april 2013 te herroepen, in zoverre hij daarbij de kennisneming van die aantallen heeft geweigerd.
Het betoog slaagt.
3.2. [appellant] heeft na het besluit van 8 april 2013 afzonderlijk verzocht om kennisneming van een nader geduid rapport. Bij besluit van 13 september 2013 heeft de minister dit rapport gedeeltelijk aan [appellant] verstrekt. Daarbij is tevens de naam van dat rapport bekend gemaakt. Nu de naam van het rapport aan [appellant] is bekendgemaakt, heeft hij geen belang bij een oordeel van de Afdeling over de vraag of de rechtbank heeft miskend dat de minister ten aanzien van die rapportnaam in de onderhavige procedure de Wiv onjuist heeft toegepast.
3.3. De Afdeling heeft kennisgenomen van de door de minister vertrouwelijk overgelegde gegevens.
Wat betreft de andere dan de hiervoor beoordeelde gegevens overweegt de Afdeling dat in de besluiten van 8 april 2013 en 25 juni 2013 is uiteengezet waarom de Wiv zich verzet tegen verstrekking van gegevens omtrent persoonsgegevens van derden, het actuele kennisniveau van de AIVD, namen van bronnen of nog actuele werkwijzen. Met de rechtbank wordt overwogen dat de weigering bepaalde passages te verstrekken aldus op een draagkrachtige motivering berust en dat de minister niet gehouden was om per weggelaten passage de desbetreffende weigeringsgrond te vermelden. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de vraag of een document persoonsgegevens van derden, gegevens over het actuele kennisniveau van de AIVD, namen van bronnen of een actuele werkwijze van de AIVD bevat, een feitelijke vaststelling van de minister vergt, welke door de rechter kan worden gecontroleerd.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is, gelet op hetgeen onder 3.1 is overwogen, gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 25 juni 2013 wegens strijd met artikel 45 van de Wiv vernietigen, voor zover de minister daarbij heeft nagelaten het besluit van 8 april 2013 te herroepen, in zoverre daarbij de kennisneming van de aantallen uitgebreide persoonsonderzoeken, de aantallen mensen ten behoeve van wie een nader onderzoek wenselijk bleek, het aantal bedrijven dat aan een beveiligingsprogramma werd gebonden, de aantallen volgacties, de aantallen grenspassages, de aantallen naslagen in de kartotheek en de aantallen berichten die werden uitgewisseld met buitenlandse zusterdiensten is geweigerd. De Afdeling ziet voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De Afdeling zal daarom het besluit van 8 april 2013 herroepen voor zover daarbij de kennisneming van voormelde aantallen is geweigerd en bepalen dat de minister die aantallen binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak ter kennisneming aan [appellant] verstrekt.
5. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Bij de berekening van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten neemt de Afdeling in aanmerking dat de reis- en verletkosten deels voor vergoeding in aanmerking zijn gebracht in de uitspraak in zaak nr. 201402924/1/A3 van heden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 februari 2014 in zaak nr. 13/5948;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 25 juni 2013, kenmerk: 82b4ccb5-or1-1.0, voor zover daarbij het besluit van die minister van 8 april 2013, kenmerk: 4992462/01, niet is herroepen, in zoverre daarbij de kennisneming van de aantallen uitgebreide persoonsonderzoeken, de aantallen mensen ten behoeve van wie een nader onderzoek wenselijk bleek, het aantal bedrijven dat aan een beveiligingsprogramma werd gebonden, de aantallen volgacties, de aantallen grenspassages, de aantallen naslagen in de kartotheek en de aantallen berichten die werden uitgewisseld met buitenlandse zusterdiensten is geweigerd;
V. herroept het besluit van 8 april 2013 in zoverre;
VI. bepaalt dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak voormelde aantallen aan [appellant] ter kennisneming verstrekt;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 25 juni 2013;
VIII. veroordeelt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 68,34 (zegge: achtenzestig euro en vierendertig eurocent), bestaande uit door hem gemaakte reis- en verletkosten;
IX. gelast dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 564,00 (zegge: vijfhonderdvierenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. H. Bolt, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, griffier.
w.g. Vlasblom w.g. Nell
voorzitter griffier Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2015
597.