ECLI:NL:RVS:2015:718

Raad van State

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
201402611/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Dorp Lent - 13 en de gevolgen voor de verkeersveiligheid en ruimtelijke ordening

In deze uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, gedateerd op 11 maart 2015, wordt het bestemmingsplan "Dorp Lent - 13 (Fietstunnel en Lentse lus Oost)" behandeld. Dit bestemmingsplan werd op 12 februari 2014 vastgesteld door de raad van de gemeente Nijmegen. Tegen dit besluit hebben appellanten, bewoners van Lent, beroep ingesteld. De zaak werd ter zitting behandeld op 7 januari 2015, waar de appellanten en de raad, vertegenwoordigd door ambtenaren, aanwezig waren.

De Afdeling toetst de vaststelling van het bestemmingsplan aan de hand van de beroepsgronden van de appellanten. De appellanten betogen dat de ontwikkelingen in verschillende bestemmingsplannen voor Lent onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en dat deze in één bestemmingsplan hadden moeten worden opgenomen. De raad stelt echter dat de plannen gefaseerd moesten worden behandeld vanwege de beschikbaarheid van financiering en gegevens. De Afdeling oordeelt dat de raad beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van bestemmingsplannen, zolang deze niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.

De appellanten hebben ook bezwaren geuit tegen de vervanging van een gelijkvloerse oversteek en fietsbrug door een fietstunnel. Zij vrezen dat de wijk geïsoleerd raakt en dat de tunnel verkeersonveilig is. De raad verdedigt de keuze voor de tunnel door te wijzen op de verbeterde verkeersveiligheid en doorstroming. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de tunnel een goede oplossing is en dat de verkeersveiligheid niet in het geding is.

Uiteindelijk verklaart de Afdeling de beroepen ongegrond, wat betekent dat het bestemmingsplan in stand blijft. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van de raad bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de noodzaak om de belangen van de bewoners zorgvuldig af te wegen.

Uitspraak

201402611/1/R2.
Datum uitspraak: 11 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1] en anderen (hierna: [appellante sub 1]), allen wonend te Lent, gemeente Nijmegen,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Lent, gemeente Nijmegen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Nijmegen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Dorp Lent - 13 (Fietstunnel en Lentse lus Oost)" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2015, waar [appellante sub 1], [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door drs. M.J. Doove, E. Olzheim, G. Siebenga en W. Wigerink, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Samenhang met andere bestemmingsplannen
2. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de ontwikkelingen die verschillende bestemmingsplannen voor dit deel van Lent in het voorliggende plan, het bestemmingsplan "Dorp Lent - 11 (Definitieve locatie Station Nijmegen Lent e.o.)" en het bestemmingsplan "Dorp Lent - 12 (Hotel Van der Valk)" mogelijk maken, onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. De in deze bestemmingsplannen begrepen gronden hadden dan ook in één bestemmingsplan moeten worden opgenomen.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij genoodzaakt was de plannen voor knoop Lent gefaseerd in procedure te brengen, omdat de financiering en de benodigde gegevens voor het maken van een goede ruimtelijke afweging voor de drie verschillende onderdelen van de ontwikkeling op verschillende momenten bekend en beschikbaar waren.
2.2. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Onder verwijzing naar de uitspraak van 3 september 2014 in zaak nr. 201310564/1/R2 overweegt de Afdeling dat hetgeen [appellante sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat niet is gebleken dat tussen de gronden in dit plangebied en de gronden die zijn begrepen in de andere bestemmingsplannen die gelden voor de knoop Lent, een zodanige samenhang bestaat dat de raad de begrenzing van dit plangebied niet zo heeft kunnen vaststellen en de gronden die zijn begrepen in de andere bestemmingsplannen had moeten opnemen in het voorliggende plan.
Het betoog faalt.
Het beroep van [appellante sub 1]
3. [appellante sub 1] kunnen zich niet met het plandeel met de bestemming "Verkeer" verenigen. Zij betogen dat ten onrechte de bestaande gelijkvloerse oversteek en fietsbrug worden vervangen door een fietstunnel. Zij voeren aan dat de wijk door deze ontwikkeling verder geïsoleerd raakt van de rest van Lent, terwijl de bewoners van de wijk de Hoge Bongerd afhankelijk zijn van voorzieningen als een school en een supermarkt in het oostelijk gelegen deel van Lent. Zij voeren voorts aan dat de tunnel onvoldoende is gericht op het comfort van de voetgangers, dat onvoldoende rekening is gehouden met windhinder door de tunnel en dat het alternatievenonderzoek naar de mogelijkheid van een fietsbrug in plaats van een tunnel onzorgvuldig is gedaan. [appellante sub 1] voeren voorts aan dat de tunnel verkeersonveilig is. Zij wijzen erop dat minder validen geen gebruik kunnen maken van de trappen naar de mond van de tunnel en dat zij daardoor de tunnel alleen kunnen bereiken via het stationsplein. Op het stationsplein verwachten [appellante sub 1] een verkeersdrukte die voor de voetgangers tot onveilige verkeerssituaties kan leiden. Volgens [appellante sub 1] is ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de externe veiligheid. [appellante sub 1] vrezen ten slotte met name in de avonduren sociale onveiligheid door criminaliteit in en rond de tunnel.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de fietstunnel de verkeersveiligheid, de doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van de wijk verhoogt, nu bij een tunnel een directe confrontatie tussen autoverkeer en langzaam verkeer ontbreekt en langzaam verkeer niet lang meer hoeft te wachten bij de verkeerslichten. De raad wijst er voorts op dat in de tunnel een separaat, 2 meter breed voetpad is voorzien en dat door middel van directe trappen naar de mond van de tunnel en daglichttoetreding via gaten in de tunnelbak het comfort in de tunnel is gegarandeerd voor voetgangers. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat zorgvuldig onderzoek is gedaan naar alternatieven en externe veiligheid.
3.2. De Afdeling stelt vast dat de gelijkvloerse oversteek geen onderdeel uitmaakt van het thans voorliggende plan. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de afsluiting van de gelijkvloerse oversteek zal verlopen via een verkeersbesluit. Tegen dit verkeersbesluit staan bezwaar en beroep open. De afsluiting van de gelijkvloerse oversteek ligt derhalve nu niet ter beoordeling voor.
Het betoog faalt in zoverre.
3.3. Voor zover [appellante sub 1] betogen dat de tunnel voornamelijk is gericht op fietsers, onvoldoende rekening is gehouden met windhinder en dat het alternatievenonderzoek onzorgvuldig is gedaan, overweegt de Afdeling het volgende. In de plantoelichting is vermeld dat, met het verdwijnen van de gelijkvloerse oversteek, de tunnel ook is bedoeld voor voetgangers als verbinder tussen de twee wijken. In de plantoelichting is voorts vermeld dat is gelet op comfort door het realiseren van brede trappen en zoveel mogelijk daglichttoetreding. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het voetpad 2 meter breed zal zijn naast een 3 meter breed fietspad. In het alternatievenonderzoek is voorts vermeld dat een tunnel een beter alternatief is dan een fietsbrug wanneer gelet wordt op aspecten als de hellingshoek, inpassing in de omgeving en windhinder. De raad heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een tunnel het beste alternatief is ter plaatse.
Het betoog faalt.
3.4. Voor zover [appellante sub 1] betogen dat de tunnel verkeersonveilige situaties tot gevolg heeft, overweegt de Afdeling het volgende. In de plantoelichting is vermeld dat de verkeersveiligheid met een tunnel optimaal is door de afwezigheid van directe conflictsituaties tussen verkeersstromen. Tevens is vermeld dat de straten waar de tunnel op uitkomt, 30 km per uur wegen zijn. [appellante sub 1] hebben niet aannemelijk gemaakt dat door realisering van de tunnel verkeersonveilige situaties zullen ontstaan.
Het betoog faalt.
3.5. Voor zover [appellante sub 1] betogen dat de externe veiligheid onvoldoende is onderzocht, overweegt de Afdeling het volgende. In de plantoelichting is vermeld dat het plaatsgebonden risico ter plaatse vrijwel nihil is en dat het plan geen significante verhoging van het groepsrisico tot gevolg heeft. In hetgeen [appellante sub 1] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze gegevens.
Het betoog faalt.
3.6. Voor zover [appellante sub 1] betogen dat de tunnel sociaal onveilig zal zijn, overweegt de Afdeling het volgende. In de plantoelichting is vermeld dat is gezorgd voor een optimale sociale veiligheid door gebruik te maken van taluds, royale trappen en zoveel mogelijk daglichttoetreding in het tunneldeel onder de Prins Mauritssingel. Hetgeen [appellante sub 1] hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet te verwachten is dat de tunnel sociaal onveilig zal zijn.
Het betoog faalt.
Het beroep van [appellant sub 2]
4. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat de raad ten onrechte niet eerder dan tijdens de terinzagelegging van het plan een mogelijkheid tot inspraak heeft geboden, overweegt de Afdeling dat het bieden van inspraak geen deel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting, wat daar ook van zij, heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
5. [appellant sub 2] richt zich tegen de plandelen met de bestemmingen "Groen", "Tuin" en "Wonen". Hij betoogt dat wanneer toepassing wordt gegeven aan de mogelijkheden die deze plandelen bieden, het bestaande talud moet worden verwijderd, waardoor de akoestische situatie in en om zijn woning zal verslechteren. De raad heeft hier ten onrechte geen onderzoek naar gedaan. Anders dan bij de nieuw te realiseren woningen worden aan zijn woning ten onrechte geen geluidwerende voorzieningen getroffen. [appellant sub 2] voert voorts aan dat door het plan de waarde van zijn woning zal dalen.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de uitvoering van het plan uiteindelijk een verbetering van de akoestische situatie bij de woning van [appellant sub 2] zal opleveren, nu de te realiseren woningen een afschermende werking hebben. De raad wijst erop dat is besloten om tot die tijd de tijdelijke verslechtering van de akoestische situatie ten gevolge van het afgraven van het talud te ondervangen door een deel van het talud te laten liggen als tijdelijke voorziening totdat de nieuwe woningen zijn gerealiseerd.
5.2. [appellant sub 2] woont aan de [locatie 1] te Lent. De woning van [appellant sub 2] ligt op ongeveer 70 meter afstand van de Prins Mauritssingel. Op de percelen [locatie 2] en [locatie 3], gelegen naast het perceel [locatie 4] en op de plaats waar de Laauwikstraat overging in een viaduct over de Prins Mauritssingel, zijn drie woningen voorzien.
5.3. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat zijn woning ten onrechte niet in het akoestisch onderzoek is betrokken en geen geluidwerende voorzieningen zijn getroffen, wordt het volgende overwogen. Nu de woning een bestaande woning is en aan de Prins Mauritssingel geen wijzigingen zullen worden aangebracht, betreft dit een bestaande situatie zodat, gelet op artikel 76, derde lid, van de Wet geluidhinder, de Wet geluidhinder niet van toepassing is. Dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is op bestaande situaties, laat onverlet dat uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of ter plaatse van de woningen van de omwonenden wat betreft de geluidbelasting een aanvaardbaar woon- een leefklimaat kan worden gegarandeerd.
In de plantoelichting is vermeld dat ter voorbereiding op de vaststelling van een hogere waarden besluit onderzoek is gedaan naar de geluidbelasting van de nieuwe woningen vanwege het spoor en de wegen in de nabijheid, alsmede naar de hoogst toelaatbare geluidbelasting ter plaatse. In het rapport van het akoestisch onderzoek van 16 december 2013 zijn meetpunten opgenomen ter hoogte van de voorziene woningen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening heeft de raad daarnaast naar aanleiding van zienswijzen van omwonenden, waaronder [appellant sub 2], onderzoek gedaan naar de geluidbelasting bij de bestaande woningen, waaronder de woning van [appellant sub 2]. In het overgelegde onderzoeksrapport is vermeld dat de geluidbelasting vanwege de Prins Mauritssingel van de gevel van de woning van [appellant sub 2] na verwijdering van het talud met meer dan 2 dB toeneemt. Voorts is in het onderzoeksrapport vermeld dat wanneer de voorziene woningen zijn gerealiseerd deze een dusdanig afschermende werking hebben dat de geluidbelasting lager is dan de geluidbelasting voorafgaand aan het afgraven van het talud. In het onderzoeksrapport is tevens vermeld dat met een tijdelijke voorziening de toename van de geluidbelasting van de gevel van de woning van [appellant sub 2] beperkt kan worden tot minder dan 2 dB. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om aan de juistheid van het onderzoek te twijfelen.
In de nota van zienswijzen is vermeld dat de raad heeft besloten om na het afgraven van het talud een deel van het talud als tijdelijke geluidwal te laten liggen totdat de nieuwe woningen zijn gerealiseerd. Ter zitting heeft de raad dit bevestigd. Nu de grond waarop het desbetreffende deel van het talud ligt, in eigendom is van de gemeente en het plan niet in de weg staat aan het treffen van deze tijdelijke voorziening, is naar het oordeel van de Afdeling voldoende gewaarborgd dat deze tijdelijke voorziening zal worden toegepast.
De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare geluidhinder tot gevolg zal hebben ter plaatse van de woning van [appellant sub 2].
Het betoog faalt.
5.4. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 2] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
6. De beroepen zijn ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, griffier.
w.g. Hagen w.g. Van Baaren
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2015
579-815.