201400177/1/R3.
Datum uitspraak: 14 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak, deels tussenuitspraak (als bedoeld in artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht), in het geding tussen:
1. [appellante sub 1A], gevestigd te Wijchen en [appellant sub 1B], wonend te Wijchen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. [appellant sub 2], wonend te Wijchen,
3. de stichting Stichting Centrum Management Wijchen en andere, alle gevestigd te Wijchen (hierna: Stichting CMW en andere),
4. [appellante sub 4], wonend te Wijchen,
5. [appellant sub 5] en anderen, allen wonend te Wijchen,
6. [appellante sub 6], gevestigd te Wijchen,
7. [appellant sub 7A] en [appellante sub 7B], beiden wonend te Wijchen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 7]),
en
de raad van de gemeente Wijchen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Wijchen 2013" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], Stichting CMW en andere, [appellante sub 4], [appellant sub 5] en anderen, [appellante sub 6] en [appellant sub 7] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2014, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door [appellant sub 2], [appellant sub 2], Stichting CMW en andere, vertegenwoordigd door [appellant sub 2], [appellant sub 5] en anderen, van wie [appellant sub 5] in persoon, [appellante sub 6], vertegenwoordigd door mr. D.H. Nas, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. Y. Sieuwerts en J.C.J.M. Wagenaar, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan voorziet in een actualisatie van het planologisch regime voor het centrum van Wijchen.
Het beroep van Stichting CMW en andere
4. Stichting CMW en andere betogen dat het plan ten onrechte niet voorziet in een regeling die bedrijfsmatig gebruik van verdiepingen toestaat ingeval van een duidelijke en functionele relatie met het bedrijf op de begane grond. Hiertoe voeren zij aan dat een aantal verdiepingen in het centrum thans bedrijfsmatig wordt gebruikt.
4.1. De raad stelt dat het niet wenselijk is bedrijfsmatig gebruik van verdiepingen in het algemeen toe te staan, zowel in verband met gebruik dat overlast kan geven voor belendende percelen als in verband met de parkeervoorzieningen. Daarom voorziet het plan in een afwijkingsmogelijkheid voor bedrijfsmatig gebruik van verdiepingen. Verder stelt de raad dat dergelijk gebruik van verdiepingen in het voorheen geldend planologisch regime evenmin bij recht was toegestaan, maar dat bestaand legaal bedrijfsmatig gebruik van verdiepingen waarvoor destijds vrijstelling is verleend, als zodanig is bestemd in het plan.
4.2. Ingevolge artikel 5, lid 5.1.1, van de planregels, zijn de voor "Centrum" aangewezen gronden bestemd voor:
a. detailhandel;
b. dienstverlening;
c. horeca;
d. maatschappelijke voorzieningen;
e. wonen;
f. cultuur en ontspanning;
g. de bescherming en instandhouding van de monumentale waarden van een gemeentelijk monument, ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument";
één en ander met de bijbehorende voorzieningen zoals terrassen, tuinen, erven, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, paden en dergelijke en overeenkomstig de in 5.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
Ingevolge lid 5.1.2, onder b, zijn de in 5.1.1 opgenomen centrumfuncties met uitzondering van wonen, maatschappelijke voorzieningen en cultuur en ontspanning, uitsluitend toegestaan op de begane grondbouwlaag, met dien verstande dat in afwijking van het voorgaande:
1. ondergeschikte functies op de eerste verdieping of in de kelder zijn toegestaan als niet-zelfstandig onderdeel van de functie op de begane grond;
2. detailhandel op de verdieping is in de bestaande omvang toegestaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van centrum - detailhandel op de verdieping";
3. detailhandel of horeca in de kelder van het hoofdgebouw is toegestaan indien er sprake is van een duidelijke ruimtelijke en functionele relatie met het detailhandels- of horecabedrijf op de begane grond;
4. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van centrum - dienstverlening", tevens dienstverlening is toegestaan op zowel de eerste verdieping als in de kelder;
5. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van centrum - dienstverlening op de verdieping", tevens dienstverlening is toegestaan op de eerste verdieping.
4.3. Anders dan Stichting CMW en andere betogen, is mogelijke overlast voor naburige percelen een ruimtelijk belang dat de raad terecht bij zijn belangenafweging heeft betrokken. Voorts is niet uitgesloten dat de overlast en de parkeerdruk zullen toenemen indien bedrijfsmatig gebruik van de verdiepingen bij recht wordt toegestaan. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het niet wenselijk is bedrijfsmatig gebruik van de verdiepingen in meer dan ondergeschikte mate in het algemeen toe te laten. Het betoog faalt.
4.4. Voor hun betoog dat het bestaand bedrijfsmatig gebruik van een aantal verdiepingen ten onrechte niet als zodanig is bestemd, wijzen Stichting CMW en andere op de percelen Kasteellaan 2 en 6, Markt 4, 10 en 18, Marktpad 33 en Burchtstraat 21.
De Afdeling stelt vast dat het bedrijfsmatig gebruik van de verdieping op het perceel Burchtstraat 21, alwaar een ING-kantoor is gevestigd, als zodanig is bestemd gelet op de aanduiding "specifieke vorm van centrum-dienstverlening op de verdieping" bezien in samenhang met artikel 5.1.2, onder b, sub 2, van de planregels. Voorts valt het gebruik van de verdieping op het perceel Markt 4 onder de centrumfunctie cultuur en ontspanning, nu op dit perceel een bioscoop wordt geëxploiteerd. Ook dit gebruik is als zodanig bestemd, gelet op artikel 5, lid 5.1.1, aanhef en onder f, in samenhang met lid 5.1.2, onder b, aanhef, van de planregels.
Verder heeft de raad ter zitting toegelicht dat het gebruik van de verdiepingen op de percelen Kasteellaan 2 en 6 en Markt 10 ondergeschikt gebruik is dat, gelet op artikel 5, lid 5.1.2, onder b, sub 1, van de planregels als niet-zelfstandig onderdeel van de functie op de begane grond is toegestaan. Zo wordt het zaaltje op de verdieping aan de Kasteellaan 2 niet verhuurd, maar als eetruimte door aandeelhouders van het café gebruikt. De vide op het perceel Kasteellaan 6 ziet de raad als één geheel met de caféfunctie van Zaal Sterrebosch op de begane grond. Verder wordt de verdieping op het perceel Markt 10 niet verhuurd. Stichting CMW en andere hebben de ondergeschiktheid van de aanwezige functies weliswaar betwist, maar hebben niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van deze verdiepingen niet ondergeschikt is aan de functies op de begane grond. Het gebruik van deze verdiepingen is, gelet op artikel 5, lid 5.1.2, onder b, sub 1, van de planregels als zodanig bestemd.
De raad stelt verder dat hij, mede gelet op de verleende vergunningen, niet bekend is met bestaand legaal bedrijfsmatig gebruik van de verdiepingen van de percelen Markt 18 en Marktpad 33 dat niet ondergeschikt zou zijn aan de functie op de begane grond. Stichting CMW en andere hebben ter zitting gesteld dat de verdieping op het perceel Markt 18 wordt gebruikt als kantoor en atelier en dat de verdieping op het perceel Marktpad 33 als keuken of rookruimte wordt gebruikt. Naar het oordeel van de Afdeling hebben Stichting CMW en andere hiermee niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van legaal bedrijfsmatig gebruik van de verdiepingen dat meer is dan ondergeschikt en dat daarom, gelet op artikel 5, lid 5.1.2, onder b, sub 1, van de planregels, ten onrechte niet als zodanig is bestemd.
Het betoog faalt.
5. Stichting CMW en andere betogen dat het plan ten onrechte voorziet in een maximale goot- en bouwhoogte van 4 m voor een uitbouw op het perceel Markt 5. Hiertoe voeren zij aan dat de raad de bestaande erkers onder het overgangsrecht had moeten brengen, omdat de thans aanwezige uitbouw een dissonant vormt met de overige panden aan de Markt en de raad derhalve dient te streven naar herstel van het pand in oude staat zonder erkers met reclamebord. Verder voeren zij aan dat de erkers lager zijn dan 4 m indien het daarop geplaatste reclamebord van Maxwell buiten beschouwing wordt gelaten, zodat de raad een te grote maximale goot- en bouwhoogte voor de erkers heeft vastgesteld.
5.1. De raad stelt dat voor de uitbouw aan de Markt 5 een vergunning is verleend. In het plan is deze vergunde uitbouw als zodanig bestemd.
5.2. Niet in geschil is dat voor de uitbouw op het perceel Markt 5 een bouwvergunning is verleend, zodat deze legaal aanwezig is. Bestaande legale bebouwing dient in beginsel als zodanig te worden bestemd. Eventuele overeenstemming over het verwijderen van de uitbouw maakt dit niet anders, zolang er geen concreet initiatief is waarmee de raad rekening dient te houden en onzeker is of de bestaande bebouwing binnen de planperiode zal worden verwijderd. Het verzoek om vooroverleg van 15 juli 2014, over het slopen van de uitbouw en het reclamebord, dateert van na de vaststelling van het plan en kan derhalve niet dienen als een tijdig ingediend concreet initiatief. Ook verder is daarvan niet gebleken. Daarnaast is noch uit de stukken noch uit het verhandelde ter zitting gebleken dat de bestaande uitbouw binnen de planperiode zal worden verwijderd.
Ter zitting heeft de raad de systematiek voor maximaal toegestane hoogtes in het plan toegelicht, die erop neerkomt dat hoogtes per halve meter worden vastgesteld. Over de uitbouw op het perceel Markt 5 heeft de raad toegelicht dat met een maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 m niet de volledige bestaande uitbouw als zodanig kan worden bestemd. Daarom heeft de raad een grotere goot- en bouwhoogte van 4 m wenselijk geacht. De raad heeft aan het als zodanig bestemmen van de uitbouw conform de in het plan gehanteerde systematiek meer belang gehecht dan aan het niet meer bestemmen dan de feitelijk aanwezige hoogte. Dit is niet onredelijk.
Gelet op het voorgaande heeft de raad de uitbouw in redelijkheid op deze wijze als zodanig kunnen bestemmen. Het betoog faalt.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep van CMW en andere ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 1]
7. Het beroep van [appellant sub 1] was mede ingesteld door "meerdere cliënten" van [appellant sub 2]. Ter zitting is het beroep in zoverre ingetrokken.
Voorts heeft [appellant sub 1] ter zitting de beroepsgrond dat de functieaanduiding "specifieke vorm van centrum - detailhandel op de verdieping" voor het perceel [locatie 1] niet correct is weergegeven in de verbeelding, ingetrokken.
8. [appellant sub 1] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in gebruik van de kelderruimte op het perceel [locatie 2] als zelfstandige winkel. Dit gebruik is volgens hem toegestaan met de omgevingsvergunning van 31 oktober 2013, met kenmerk OV 2013 0180.
8.1. De raad stelt dat gebruik van de kelder als winkel is toegestaan, mits er een duidelijke ruimtelijke en functionele relatie is met een detailhandels- of horecabedrijf op de begane grond. Met de vergunning is niet beoogd om gebruik van de kelder als zelfstandige winkel toe te staan.
8.2. Aan het perceel [locatie 2] is de bestemming "Centrum" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1.2, onder b, aanhef en sub 3, van de planregels is detailhandel in de kelder van het hoofdgebouw toegestaan indien er sprake is van een duidelijke ruimtelijke en functionele relatie met het detailhandelsbedrijf op de begane grond.
8.3. Ter zitting is bevestigd dat de kelder ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan en ook thans niet als zelfstandige winkelruimte wordt gebruikt. Derhalve is geen sprake van bestaand gebruik dat niet als zodanig is bestemd.
De omgevingsvergunning is gevraagd en verleend voor het verbouwen van het bestaande winkelpand op de percelen [locatie 3]-[locatie 2], waarbij de oppervlakte van het pand gelijk blijft. De aanvraag van de omgevingsvergunning is beoordeeld op basis van het ontwerp van het plan. Het ontwerpplan stond gebruik van de kelder als zelfstandige winkelruimte niet toe. Uit de aanvraag en de bijbehorende tekeningen volgt ook niet dat kennelijk is beoogd vergunning te vragen voor gebruik van de kelder als zelfstandige winkelruimte. Uit de legenda van de keldertekeningen volgt weliswaar dat de kelder als winkelruimte zal dienen, maar hierin staat niet dat dit zelfstandige winkelruimte betreft. Verder is op de tekeningen weliswaar een aparte entree naar de kelder getekend waarbij roltrappen de begane grond en kelder met elkaar verbinden, maar een dergelijke entreepartij betekent op zichzelf niet dat de winkelfunctie in de kelder zelfstandig is. Een vergelijkbare entreepartij kan immers ook aanwezig zijn in een pand waarin slechts één winkel, verspreid over verschillende bouwlagen, is gevestigd. Voorts is van belang dat de kelder en de begane grond niet uitsluitend door deze roltrappen met elkaar zijn verbonden. De kelder kan eveneens worden bereikt door middel van het trappenhuis dat alle verdiepingen in het pand met elkaar verbindt. Verder neemt de Afdeling in aanmerking dat voorzieningen die verwacht mogen worden bij een zelfstandig gebruik van de kelder, zoals toiletgroepen of een personeelsruimte, ontbreken op de tekeningen van de kelder.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte geen passende bestemmingsregeling in het plan heeft opgenomen voor bestaande gebruiksrechten van [appellant sub 1]. Het betoog faalt.
8.4. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
9. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte een maximale goot- en bouwhoogte van 4,7 m onderscheidenlijk 8 m heeft vastgesteld voor de percelen [locatie 4]/[locatie 5]-[locatie 6] die hij in eigendom heeft. Hiertoe voert hij aan dat ingevolge het vorige plan en het daarbij behorende kappenplan een grotere goot- en bouwhoogte waren toegestaan en dat parcellering en kapvorm destijds van groter belang waren dan de maatvoering. De maatvoering in voorliggend plan beperkt [appellant sub 2] in zijn herontwikkelingsmogelijkheden, nu het zijn bouwplan voor woningen op de verdieping niet mogelijk maakt. Verder voert [appellant sub 2] aan dat de maximale goot- en bouwhoogte in strijd met gemeentelijk beleid en het gelijkheidsbeginsel zijn vastgesteld.
9.1. De raad stelt dat de maximale goot- en bouwhoogte voor de percelen in kwestie met de vaststelling van voorliggend plan niet zijn veranderd ten opzichte van het voorheen geldende planologische regime. Verder is, net als in dat vorige regime, een afwijkingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders in het plan opgenomen waarmee voor de percelen in kwestie van de maximale goot- en bouwhoogte kan worden afgeweken.
9.2. Aan de percelen [locatie 4]/[locatie 5]-[locatie 6] zijn de bestemming "Centrum" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - nokrichting 1" toegekend.
Voor de tekst van artikel 5, lid 5.1.1 en lid 5.1.2, onder b, van de planregels wordt verwezen naar 4.2.
Ingevolge lid 5.1.2, onder e, geldt dat wonen uitsluitend is toegestaan op de verdieping(en) boven de begane grondbouwlaag, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "wonen" wonen ook op de begane grondbouwlaag is toegestaan.
Ingevolge artikel 5, lid 5.2.2, aanhef en onder b, geldt dat de goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" is aangegeven.
Uit de verbeelding blijkt dat voor de percelen [locatie 4] / [locatie 5]-[locatie 6] een maximale goot- en bouwhoogte van 4,70 m onderscheidenlijk 8 m geldt.
Ingevolge het bepaalde in lid 5.2.2, aanhef en onder d mag ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - nokrichting 1" de overwegende nokrichting van hoofdgebouwen uitsluitend evenwijdig aan de weg worden gesitueerd.
Ingevolge lid 5.4.4 kan het bevoegd gezag door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2, onder d, ten einde een grotere goot- en bouwhoogte toe te staan, mits aan enkele nader genoemde vereisten wordt voldaan.
9.3. Ingevolge artikel 1, onder 32, van de voorschriften behorend bij het voorheen geldende planologische regime bestaat het plan "Centrum Wijchen 1993" van de gemeente Wijchen onder andere uit het kappenplan nr. CCT.X.2.121.
Ingevolge artikel 3, lid 2, onder j, is in verband met het individuele karakter, met name wat betreft de hoogte, van de bebouwing rondom de Markt en de direct aansluitende straten De Kromme Elleboog, Burchtstraat, Sterrebosweg, Kasteellaan en Elckerlycweg (op de kaart aangegeven als gebied waarvoor het kappenplan geldt) een kappenplan (tek. nr. CCT.X.2.121) opgesteld. In dat kappenplan zijn opgenomen de hoofdvorm, nokrichting, goot- en nokhoogte c.q. bouwhoogte van gebouwen, zoals deze bestaan ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan. De gebouwen mogen uitsluitend worden afgedekt overeenkomstig het kappenplan.
Gelet op de verbeelding van het voorheen geldende planologische regime waren de percelen in kwestie bestemd voor "Centrumdoeleinden" en gelegen binnen het gebied waarvoor het kappenplan gold.
Gelet op de goothoogte en nokhoogte in het kappenplan was voor deze percelen een maximale goot- en nokhoogte van 4,65 m onderscheidenlijk 7,70 m toegestaan.
Ingevolge artikel 3, lid 6, onder c, was het college van burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van de goot- en nokhoogte en dakvorm van gebouwen, voor zover gelegen binnen het "gebied waarvoor een kappenplan geldt" mits:
1. de gebouwen worden afgedekt met een zadeldak of schilddak;
2. de goot- en nokhoogte maximaal 9 m onderscheidenlijk 12 m bedraagt;
3. de dakvorm en hoogte aansluiten op de binnen het kappenplan aangegeven dakvormen en hoogten, daarbij rekening houdend met de maatvoering en hoofdvorm van de aangrenzende gebouwen.
9.4. Anders dan [appellant sub 2] betoogt, was voor de percelen in kwestie in het voorheen geldende planologisch regime geen goothoogte van 9 m en onbeperkte nokhoogte toegestaan, maar gold een maximale goot- en nokhoogte van 4,65 m onderscheidenlijk 7,70 m. Niet de goot- en nokhoogte uit de verbeelding, maar de goot- en nokhoogte uit het kappenplan dat deel uitmaakte van dat planologische regime was maatgevend. Voorts was de goot- en nokhoogte, anders dan [appellant sub 2] stelt, niet van ondergeschikt belang aan de eisen van parcellering en kapvorm. Hierbij neemt de Afdeling artikel 3, lid 2, onder j, van de destijds geldende voorschriften in aanmerking. Daaruit volgt dat het kappenplan is opgesteld in verband met het individuele karakter van de bebouwing rondom de Markt, met name wat betreft de hoogte en dat dit in zijn geheel in de plaats kwam van de verbeelding en niet enkel voor de kapvorm. Verder was het college van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 3, lid 6, onder c, van de destijds geldende voorschriften, bevoegd vrijstelling te verlenen van de goot- en nokhoogte en dakvorm voor de percelen in kwestie.
De Afdeling stelt vast dat met voorliggend plan een grotere goot- en nokhoogte is vastgesteld voor de percelen in kwestie, te weten 4,70 m onderscheidenlijk 8 m. Voorts is, gelet op artikel 5, lid 5.1.1, in samenhang met lid 5.1.2, onder b en e, van de planregels, wonen op de verdieping bij recht toegestaan. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het plan geen planologische verandering voor deze percelen van [appellant sub 2] met zich brengt en dat het enige verschil met het voorheen geldende planologische regime is dat niet meer met een kappenplan wordt gewerkt. De raad heeft ter zitting verder toegelicht dat voor die percelen waarvoor in het verleden reeds van de maximaal toegestane goot- en nokhoogte is afgeweken, het niet wenselijk is dit wederom toe te staan. De raad heeft uitsluitend een grotere goot- en bouwhoogte mogelijk willen maken voor de gebouwen die niet reeds zijn verbouwd. Voor deze gebouwen heeft de raad de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - nokrichting 1" of "specifieke bouwaanduiding - nokrichting 2" opgenomen in het plan. De bevoegdheid waarmee van de maximaal toegestane goot- en nokhoogte kan worden afgeweken is gekoppeld aan deze aanduidingen in het plan. Gelet op de verbeelding in samenhang met artikel 5, lid 5.2.2, aanhef en onder d, en lid 5.4.4 kan voor de percelen [locatie 4]/[locatie 5]-[locatie 6] van de maximaal toegestane goot- en nokhoogte worden afgeweken.
Gelet op het voorgaande zijn de bouwmogelijkheden voor [appellant sub 2], anders dan hij betoogt, met de vaststelling van het plan niet verslechterd. De raad acht het wenselijk om bij recht uitsluitend de feitelijk aanwezige goot- en bouwhoogte als maximale maatvoering toe te staan, omdat thans wordt onderzocht of het pand in aanmerking komt voor aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument. Dit is niet onredelijk. Het betoog faalt.
9.5. Over het betoog van [appellant sub 2] dat de raad de maximale goot- en bouwhoogte heeft vastgesteld in strijd met de filosofie van de gemeente om wonen binnen het centrum te bevorderen, wordt als volgt overwogen. In paragraaf 3.4 van de Centrumvisie Wijchen 2012 staat de opgave voor de gemeente om, daar waar mogelijk, te faciliteren dat het aanbod binnen centrumstedelijk woonmilieu blijft bestaan. Als actiepunt is in deze paragraaf onder andere opgenomen "het behoud van de mogelijkheid wonen boven winkels in het kernwinkelgebied." De Afdeling stelt vast dat, gelet op artikel 5, lid 5.1.1 en lid 5.1.2, van de planregels, wonen binnen de bestemming "Centrum" op de verdieping is toegestaan. Derhalve is, anders dan [appellant sub 2] betoogt, het plan niet in strijd met het gemeentelijke beleid. Het betoog faalt.
9.6. Over de door [appellant sub 2] gemaakte vergelijking met de percelen Spoorstraat 5 tot en met 11 overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de in deze zaak aan de orde zijnde percelen, omdat de raad voor het perceel Spoorstraat 5 in het ontwerpplan per abuis een goot- en bouwhoogte van 4 m en 8 m had opgenomen. Ingevolge het voorheen geldend planologisch regime gold voor dit perceel een goot- en nokhoogte van 4,80 en 8 m. De raad heeft bij die maatvoering willen aansluiten, zodat hij naar aanleiding van de zienswijze over het ontwerpplan een grotere goot- en bouwhoogte heeft vastgesteld van 5 m en 8 m. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
Over de door [appellant sub 2] gemaakte vergelijking met het perceel Oude Klapstraat 4 heeft de raad gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat dat perceel niet in het centrum van Wijchen is gelegen. [appellant sub 2] heeft dit verschil ter zitting erkend. Over zijn vergelijking met de percelen Burchtstraat 4-6 en Touwslagersbaan 19 en 28 heeft de raad gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde percelen omdat deze niet tot het gebied behoren waarvoor in het voorheen geldend planologisch regime het kappenplan gold. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de voormelde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
Over de door [appellant sub 2] gemaakte vergelijkingen met de percelen Spoorstraat 4-8, 5-11 en 19-23, Burchtstraat 3, Sterrebosweg 21 en 23 en de tegenovergelegen percelen heeft de raad onweersproken gesteld dat geen sprake is van vergelijkbare situaties. Daarbij is van belang dat de stelling van [appellant sub 2] dat op die percelen mocht worden uitgebreid en die mogelijkheid hem wordt ontnomen, gelet op hetgeen is overwogen onder 9.4, feitelijk onjuist is.
Het betoog faalt.
9.7. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de maximale goot- en bouwhoogte voor de percelen [locatie 4]/[locatie 5]-[locatie 6] niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
9.8. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 4]
10. [appellante sub 4] betoogt dat de raad ten onrechte een maximale goot- en bouwhoogte van 4 m onderscheidenlijk 7,5 m heeft vastgesteld voor haar perceel [locatie 7]. Ter onderbouwing van dit betoog wijst zij op de beantwoording van haar zienswijze.
10.1. De raad stelt dat hij de maximale goot- en bouwhoogte voor de percelen Spoorstraat 5 tot en met 11 naar aanleiding van de zienswijze van [appellante sub 4] in overeenstemming heeft gebracht met het voorheen geldende planologische regime. Voor het perceel Spoorstraat 5 bracht dit met zich dat een maximale goot- en bouwhoogte van 5 m onderscheidenlijk 8 m moest worden vastgesteld. De goot- en bouwhoogte van het perceel [locatie 7] was reeds in het ontwerpplan in overeenstemming met de voorheen geldende goot- en bouwhoogte.
10.2. Gelet op de goot- en nokhoogte in het kappenplan, was in het voorheen geldende planologische regime voor het perceel [locatie 7] een maximale goot- en nokhoogte van 4 m onderscheidenlijk 7,30 m toegestaan.
10.3. Aan het perceel [locatie 7] is de bestemming "Centrum" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - nokrichting 1" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.2.2, aanhef en onder b, van de planregels mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte" is aangegeven.
Uit de verbeelding volgt dat de goot- en bouwhoogte voor het perceel [locatie 7] niet meer mag bedragen dan 4 m onderscheidenlijk 7,5 m.
Voor de tekst van artikel 5.2.2, aanhef en onder d en artikel 5.4.4 wordt verwezen naar 9.2.
10.4. Nu de voorheen geldende goot- en bouwhoogte voor dit perceel 4 m onderscheidenlijk 7,30 m bedroeg, is met de vaststelling van voorliggend plan een 0,20 m hogere bouwhoogte vastgesteld. De bouwmogelijkheden voor [appellante sub 4] zijn in zoverre niet verslechterd. In haar zienswijze heeft [appellante sub 4] voor de percelen Spoorstraat 5 tot en met 11 aanpassing gevraagd van de goot- en bouwhoogte aan het vorige plan. In de zienswijzennota staat dat de bouwhoogte wordt aangepast aan het vigerend plan, te weten 5 m (goot) en 8 m (nok). De Afdeling stelt vast dat deze beantwoording betrekking heeft op de goot- en bouwhoogte van de percelen binnen het ensemble Spoorstraat 5 tot en met 11 die in het ontwerpplan niet in overeenstemming waren met de voorheen geldende goot- en bouwhoogte. De raad heeft toegelicht dat nu de goot- en bouwhoogte van het perceel [locatie 7] reeds in overeenstemming waren met de voorheen geldende goot- en bouwhoogte, hij voor dit perceel geen andere goot- en bouwhoogte heeft willen vaststellen. Voor het perceel Spoorstraat 5 is de hoogte wel aangepast. De Afdeling acht dit niet onredelijk. In hetgeen [appellante sub 4] heeft aangevoerd over de indruk die de beantwoording van haar zienswijze wekt dat een goot- en bouwhoogte van 5 m en 8 m zou worden vastgesteld voor haar perceel [locatie 7], ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. Verder acht de Afdeling van belang dat met de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 5, lid 5.4.4, van de planregels, kan worden afgeweken van de maximaal toegestane goot- en nokhoogte van 4 m onderscheidenlijk 7,5 m, nu aan dit perceel de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - nokrichting 1" is toegekend. Het betoog faalt.
10.5. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante sub 4] ongegrond.
De beroepen van [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 7]
11. [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 7] kunnen zich niet verenigen met de in artikel 6, lid 6.5, van de planregels vervatte wijzigingsbevoegdheid, voor zover deze mogelijk maakt dat voor een perceel in hun directe woonomgeving, de Baron d’Osystraat 28, 28a en Teersmortelweg 4, 4a en 4b, de bestemming wordt gewijzigd om de functie horeca toe te staan. [appellant sub 5] en anderen voeren hiertoe aan dat een dergelijke bevoegdheid om een bestemming op een later moment te wijzigen onzekerheid met zich brengt, dat de wijzigingsbevoegdheid in strijd is met het in de overige leden van artikel 6 vervatte systeem, dat de functie horeca in dit artikellid ten onrechte niet is begrensd tot horeca categorie 1 of horeca categorie 1 en 2, dat dit artikellid ten onrechte niet voorziet in een bepaling ter bescherming van het woon- en leefklimaat van omwonenden en voorts redactionele fouten bevat.
11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de wijzigingsbevoegdheid voldoende rechtszeker is. Volgens de raad vloeit uit de aard van een wijzigingsbevoegdheid voort dat een andere bestemming wordt toegestaan. Hier komt volgens de raad bij dat horeca binnen de bestemming "Gemengd" reeds op bepaalde plaatsen is toegestaan, zodat de wijzigingsbevoegdheid niet leidt tot een ingrijpende verandering in de structuur van het plan.
11.2. Ingevolge artikel 6, lid 6.1.1, aanhef en onder d, van de planregels zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden bestemd voor horeca overeenkomstig de in 6.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
Ingevolge lid 6.1.2, onder d, geldt voor horeca het volgende:
1. horeca is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "horeca";
2. binnen deze bestemming zijn uitsluitend horecabedrijven uit horecacategorie 1 en 2 toegestaan.
Ingevolge lid 6.5.1 kan het college van burgemeester en wethouders met toepassing van artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro de bestemming wijzigen teneinde andere functies in de vorm van horeca (op de begane grond) toe te staan op niet als zodanig aangewezen locaties, met inachtneming van het volgende:
a. […];
b. […];
c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en het woon- en leefmilieu;
d. […];
a. (lees: e.) er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
b. (lees: f.) […];
c. (lees: g.) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de openbare parkeervoorzieningen in de omgeving.
Ingevolge artikel 8, lid 8.1.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Horeca" aangewezen gronden bestemd voor horeca, één en ander met de bijbehorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen en overeenkomstig de in 8.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
Ingevolge lid 8.1.2, aanhef en onder b, geldt voor horeca dat binnen deze bestemming uitsluitend horecabedrijven uit horecacategorie 1 en 2 zijn toegestaan.
11.3. Uit artikel 6, lid 6.5.1, van de planregels volgt dat de bestemming "Gemengd" kan worden gewijzigd teneinde een andere functie in de vorm van horeca op de begane grond toe te staan op niet als zodanig aangewezen locaties. Gelet op de systematiek van het plan kan met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid horeca worden toegestaan door de functieaanduiding "horeca" dan wel de bestemming "Horeca" toe te kennen aan een perceel. Derhalve zal na de wijziging artikel 6, lid 6.1.2, onder d, dan wel artikel 8 van de planregels van toepassing zijn zodat, anders dan [appellant sub 5] en anderen betogen, slechts horeca in categorie 1 en 2 zal zijn toegestaan.
Wat betreft het betoog van [appellant sub 5] en anderen over de strijdigheid van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 6, lid 6.5, met het systeem van dit artikel overweegt de Afdeling dat de bestemming "Gemengd" ter plaatse van een daartoe strekkende aanduiding reeds horeca in categorie 1 en 2 mogelijk maakt. Derhalve valt niet in te zien dat een wijzigingsbevoegdheid ten einde horeca mogelijk te maken in strijd zou zijn met het systeem van artikel 6 van de planregels.
Voorts voorziet het plan, anders dan [appellant sub 5] en anderen betogen, gelet op artikel 6, lid 6.5.1, aanhef en onder c, van de planregels in een bepaling ter bescherming van het woon- en leefklimaat. Het betoog dat een dergelijke bepaling ten onrechte ontbreekt mist derhalve feitelijke grondslag.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat artikel 6, lid 6.5.1, van de planregels niet rechtsonzeker is. De onjuiste redactie ten aanzien van de nummering van het artikellid maakt dit niet anders. Nu dit artikellid niet rechtsonzeker is, acht de Afdeling de aan een wijzigingsbevoegdheid inherente onzekerheid voor [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 7] aanvaardbaar. Het betoog faalt.
12. [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 7] voeren voorts aan dat hun woon- en leefklimaat onaanvaardbaar wordt aangetast indien van de wijzigingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt. [appellant sub 5] en anderen stellen in dit verband dat extra verkeer en een grote parkeerdruk op de Baron d’Osystraat en aangrenzende straten zal ontstaan.
Verder voeren [appellant sub 5] en anderen aan dat de wijzigingsbevoegdheid in strijd met de Centrumvisie 2012 "De Wijchense verleiding" (hierna: de Centrumvisie) is vastgesteld, nu het de vestiging van horeca buiten het kernwinkelgebied en omliggende schil mogelijk maakt en de ruimtelijke kwaliteit van hun woonomgeving aantast.
12.1. De raad stelt dat de wijzigingsbevoegdheid niet in strijd is met de Centrumvisie 2012, omdat deze niet ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit.
12.2. Naar het oordeel van de Afdeling hoeft bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid niet voor een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat te worden gevreesd, gelet op artikel 6, lid 6.5.1, aanhef en onder c, a (lees: e) en c (lees: g) van de planregels. Met deze bepalingen wordt het woon- en leefklimaat van omwonenden en een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving immers beschermd en wordt de voorwaarde gesteld dat geen onevenredige aantasting van openbare parkeervoorzieningen in de omgeving mag plaatsvinden. Bovendien dient ook een wijzigingsplan te voldoen aan het wettelijke vereiste van een goede ruimtelijke ordening.
Mede gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de uitstraling en de ruimtelijke kwaliteit van de kasteelomgeving behouden blijven ingeval de functie horeca aan het betreffende perceel wordt toegekend, zodat de wijzigingsbevoegdheid in zoverre niet in strijd is met de Centrumvisie 2012. Verder neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat horeca wenselijk is ter plaatse van de aanlooproute naar het centrum van Wijchen, vanaf het station en via de Spoorstraat. Volgens de raad zou de functie horeca deze route meer betrokkenheid geven bij het centrum. Daarom heeft de raad naar aanleiding van het voor de percelen Baron d’Osystraat 28, 28a en Teersmortelweg 4, 4a en 4b ingediende principeverzoek dat ten tijde van de vaststelling van het plan voldoende concreet was, de wijzigingsbevoegdheid uitgebreid met de mogelijkheid horeca toe te staan. Dit is niet in strijd met de Centrumvisie 2012, nu in dit beleidsdocument staat dat horeca een belangrijke rol speelt in het centrum en ruimte wordt geboden aan horeca in de meest brede zin, in zowel het kernwinkelgebied als de aanloopstraten en de directe schil rondom het kernwinkelgebied, rekening houdend met bestaande functies. Anders dan [appellant sub 5] en anderen betogen, blijkt uit de Centrumvisie 2012 dus niet dat horeca slechts is toegestaan in het kernwinkelgebied en de directe schil daar rondom. Het betoog faalt.
13. [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 7] voeren ten slotte aan dat hun percelen en woningen in waarde zullen dalen als gevolg van het plan.
13.1. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant sub 5] en anderen en het perceel van [appellant sub 7] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Het betoog faalt.
14. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 7] ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 6]
15. [appellante sub 6], die de percelen Don Emanuelstraat 1 tot en met 9 in eigendom heeft, betoogt dat het gemeentebestuur akkoord is met haar bouwplan "Don Emanuel" van december 2012 van Frank Willems Architecten, zodat het bestemmingsplan dit bouwplan mogelijk had moeten maken. Volgens [appellante sub 6] wijkt het bestemmingsplan ten onrechte van het bouwplan af, nu de gevel aan de zijde van het Europaplein buiten het bouwvlak is gesitueerd en de eigendomsgrenzen van haar percelen niet correct zijn verwerkt. Voorts voert [appellante sub 6] aan dat niet duidelijk is of het in haar bouwplan voorgestane dak is toegestaan ingevolge het bestemmingsplan. Tot slot voert zij aan dat de raad ten onrechte niet in het plan heeft vastgelegd dat voor commerciële functies in het centrum geen parkeernorm wordt vastgesteld. In dit verband wijst zij op een brief van het college van burgemeester en wethouders van 24 juni 2013.
15.1. De raad stelt dat hij rekening heeft gehouden met het bouwplan "Don Emanuel" en dat de bestemmingsgrens ten opzichte van het ontwerp van het plan correct is aangepast. Voorts stelt de raad dat met tekening "H" in artikel 2.3 van de planregels duidelijkheid is verschaft over de wijze van meten bij een traditionele mansardekap of varianten daarop. Verder stelt de raad dat de parkeersituatie wordt beoordeeld ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen en dat voor [appellante sub 6] voldoende zekerheid bestaat over de parkeernorm waaraan bij de vergunningverlening getoetst zal moeten worden.
15.2. Aan de percelen Don Emanuelstraat 1-9 is de bestemming "Centrum" toegekend. Hier gelden de planregels zoals opgenomen onder 4.2.
Ingevolge artikel 5, lid 5.2.2, aanhef en onder b, van de planregels mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte" is aangegeven.
Uit de verbeelding blijkt dat voor deze percelen een maximale goothoogte van onderscheidenlijk 12 m, 15 m en 16,55 m is toegestaan.
15.3. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat hij met de vaststelling van het plan heeft beoogd het bouwplan "Don Emanuel" mogelijk te maken, maar niet meer bouwmogelijkheden heeft willen bieden dan nodig is voor het bouwplan.
[appellante sub 6] betoogt terecht dat haar bouwplan niet binnen het bouwvlak past, gelet op de grens van het bouwvlak aan de zijde van het Europaplein. Een deel van het bouwplan is gesitueerd op het naastliggende perceel met de bestemming "Verkeer". De raad heeft dit in zijn nader stuk van 4 november 2014 en ter zitting erkend. Nu het bestemmingsplan het bouwplan "Don Emanuel" niet volledig mogelijk maakt terwijl de raad dit wel heeft beoogd, moet worden geoordeeld dat het plan in zoverre in strijd met de bij een besluit te betrachten zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.
Ter zitting is vast komen te staan dat de grens van het plandeel met de bestemming "Centrum" en een bouwvlak voor de percelen Don Emanuelstraat 1-9 aan de zijde van het Europaplein evenmin samenvalt met de eigendomsgrens van [appellante sub 6] Een deel van haar eigendom heeft de bestemming "Verkeer". In de nota van zienswijzen staat dat de verbeelding zal worden aangepast aan de (nieuwe) eigendomsgrenzen. Onduidelijk is gebleven of de raad bij deze beantwoording van de zienswijze van [appellante sub 6] haar verzoek om de grens van het plandeel aan de zijde van het Europaplein aan te passen aan de eigendomsgrenzen voor ogen heeft gehad. Ook ter zitting heeft de raad hierover geen duidelijkheid kunnen verschaffen. Gelet hierop is de vaststelling van de grens tussen beide plandelen onvoldoende gemotiveerd. Het betoog slaagt.
15.4. Ter zitting is duidelijk geworden dat het bouwplan voor het zuidwestelijke deel van de percelen Don Emanuelstraat 1-9 uitgaat van een goot op meer dan 12 m hoogte. Onder verwijzing naar de tekening in de planregels vreest [appellante sub 6] dat voor dit deel in het bestemmingsplan een maximaal toegestane goothoogte van 12 m geldt, omdat haar bouwplan voor een groot deel een mansardekap heeft. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het voor dit deel van de percelen in het bouwplan voorziene dak geen mansardekap betreft en dat de goothoogte voor dit deel van de percelen in het bestemmingsplan is aangepast naar 15 m en 16,55 m. Voor het overige deel van de percelen bevat het bouwplan een variant op de mansardekap. Voor dat deel is tekening "H" in artikel 2.3 van de planregels opgenomen om de wijze van meten van de goothoogte bij een dergelijke kap duidelijk te maken. De Afdeling ziet geen aanleiding voor de conclusie dat het bestemmingsplan het bouwplan in zoverre niet mogelijk maakt. Het betoog faalt.
15.5. In artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening van de gemeente Wijchen uit 2012 staat dat ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Volgens de raad geeft dit artikel in samenhang gelezen met de brief van het college van burgemeester en wethouders waarin staat dat ten aanzien van het project Don Emanuel geen parkeerplaatsen aangelegd behoeven te worden voor bedrijfsbestemmingen, voldoende zekerheid. Dit standpunt is naar het oordeel van de Afdeling niet onjuist. Gelet op het voorgaande was de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid niet gehouden om, in afwijking van zijn algemene uitgangspunt dat in een bestemmingsplan geen parkeernormen worden opgenomen, in het plan op te nemen dat geen parkeernormen gelden voor de bedrijfsbestemmingen in het complex Don Emanuel. Het betoog faalt.
15.6. In hetgeen [appellante sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan voor zover het betreft het gedeelte van het plandeel met de bestemming "Verkeer" ter plaatse van het Europaplein, grenzend aan het plandeel met de bestemming "Gemengd" voor de percelen Don Emanuelstraat 1-9, alwaar een gedeelte van het bouwplan "Don Emanuel" van december 2012 van Frank Willems Architecten is voorzien, in strijd met artikel 3:2 van de Awb is vastgesteld en het gedeelte van voornoemd plandeel dat in eigendom is van [appellante sub 6] in strijd met artikel 3:46 van de Awb is vastgesteld.
15.7. Het beroep van [appellante sub 6] is gegrond. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb, op te dragen de gebreken in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient hiertoe met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 15.3:
- het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum Wijchen 2013" zodanig te wijzigen dat het gehele bouwplan "Don Emanuel" van december 2012 van Frank Willems Architecten van een passende bestemming en bouwvlak wordt voorzien;
- te motiveren waarom niet wordt tegemoet gekomen aan het verzoek van [appellante sub 6] om de grens van het plandeel met de bestemming "Gemengd" ter plaatse van de percelen Don Emanuelstraat 1-9 aan de zijde van het Europaplein te laten samenvallen met haar eigendomsgrens, ten koste van een gedeelte van de bestemming "Verkeer", dan wel het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan ook in zoverre te wijzigen;
- de wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
- de Afdeling en [appellante sub 6] de uitkomst mede te delen.
Bij de voorbereiding van het besluit tot wijziging van het plan behoeft afdeling 3.4 van de Awb niet opnieuw te worden toegepast.
Proceskosten
16. Ten aanzien van het beroep van [appellante sub 6] zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht. Ten aanzien van de overige beroepen bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van de stichting Stichting Centrum Management Wijchen en andere, [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2], [appellante sub 4], [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 7A] en [appellante sub 7B] ongegrond;
II. draagt de raad van de gemeente Wijchen in het beroep van [appellante sub 6] op om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak:
- het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum Wijchen 2013" zodanig te wijzigen dat het gehele bouwplan "Don Emanuel" van december 2012 van Frank Willems Architecten van een passende bestemming en bouwvlak wordt voorzien;
- te motiveren waarom niet wordt tegemoet gekomen aan het verzoek van [appellante sub 6] om de grens van het plandeel met de bestemming "Gemengd" ter plaatse van de percelen Don Emanuelstraat 1-9 aan de zijde van het Europaplein te laten samenvallen met haar eigendomsgrens, ten koste van een gedeelte van de bestemming "Verkeer", dan wel het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan ook in zoverre te wijzigen;
- de wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
- de Afdeling en [appellante sub 6] de uitkomst mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2015
350-813.