ECLI:NL:RVS:2015:688

Raad van State

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
201308707/3/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Oerle, herziening Sint Janstraat en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van het bestemmingsplan "Oerle, herziening Sint Janstraat" dat op 25 juni 2013 door de raad van de gemeente Veldhoven is vastgesteld. Appellanten, bestaande uit twee partijen wonend in Veldhoven, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 juni 2014 ter zitting behandeld. Tijdens deze zitting zijn de appellanten bijgestaan door hun advocaten, terwijl de raad vertegenwoordigd was door ambtenaren van de gemeente.

In een tussenuitspraak van 17 september 2014 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken de gebreken in het besluit van 25 juni 2013 te herstellen. De raad heeft vervolgens op 9 december 2014 een nieuw besluit genomen, waarin het bestemmingsplan opnieuw en gewijzigd is vastgesteld. De appellanten hebben hun zienswijzen over dit nieuwe besluit ingediend, maar de Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting niet nodig was en het onderzoek gesloten.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het oorspronkelijke besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de raad het plan had getoetst aan de verkeerde verordening. Ook was de motivering over waterinfiltratie en de verhouding tussen de woning en de plancapaciteit onvoldoende. De Afdeling heeft de beroepen van de appellanten gegrond verklaard en het besluit van de raad van 25 juni 2013 vernietigd. Het besluit van 9 december 2014 werd ook vernietigd, omdat de raad niet voldoende had gemotiveerd waarom het plan geen regeling voor waterinfiltratie bevatte. De Afdeling heeft de raad veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten.

Uitspraak

201308707/3/R3.
Datum uitspraak: 11 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], wonend te [woonplaats], gemeente Veldhoven (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Veldhoven,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Veldhoven,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2013, kenmerk 13.029, heeft de raad het bestemmingsplan "Oerle, herziening Sint Janstraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2014, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. M.M. Breukers, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, en de raad, vertegenwoordigd door drs. M. Yücesan-van Drunen en mr. M. Foederer-Roels, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 17 september 2014 in zaak nr. 201308707/1/R3 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 25 juni 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 9 december 2014, kenmerk 14.151, heeft de raad het bestemmingsplan "Oerle, herziening Sint Janstraat" opnieuw en gewijzigd vastgesteld om de gebreken die in de tussenuitspraak zijn genoemd te herstellen.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld naar voren te brengen en hebben daarvan gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het besluit van 25 juni 2013
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het besluit in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is vastgesteld. Met betrekking tot het beroep van [appellant sub 1] is hiertoe overwogen dat de raad het plan heeft getoetst aan de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: Verordening 2011), terwijl getoetst had moeten worden aan de Verordening ruimte 2012 (hierna: Verordening 2012). Voorts is overwogen dat de verhouding tussen de beoogde woning en de harde plancapaciteit niet inzichtelijk is gemaakt. Met betrekking tot het beroep van [appellant sub 2] is overwogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het plan niet voorziet in een regeling met betrekking tot waterinfiltratie. Voorts is overwogen dat het plan niet aan realisatie van een dakterras in de weg staat zodat, nu de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat hij geen dakterras wenst mogelijk te maken, het plan in zoverre in strijd met de bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid is vastgesteld.
2. Gelet op overweging 7 van de tussenuitspraak zijn de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 25 juni 2013 gegrond, zodat dat besluit dient te worden vernietigd.
3. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending daarvan:
- het plan alsnog te toetsen aan de Verordening 2012, en te bezien of het besluit van 25 juni 2013 in het licht van de uitkomst daarvan in stand kan blijven;
- alsnog deugdelijk te motiveren hoe de voorziene woning zich verhoudt tot de harde plancapaciteit, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen;
- alsnog deugdelijk te motiveren waarom het plan niet voorziet in een regeling met betrekking tot waterinfiltratie, dan wel een passende planregeling vast te stellen met betrekking tot waterinfiltratie;
- alsnog te voorzien in een planregeling die het realiseren van dakterrassen uitsluit.
Het besluit van 9 december 2014
4. Bij besluit van 9 december 2014 heeft de raad de verwijzing in paragraaf 3.2.1 van de toelichting naar de Verordening 2011 vervangen door een verwijzing naar de Verordening 2012 en heeft hij getoetst aan de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant. Voorts is de raad in paragraaf 3.3.2 van de plantoelichting ingegaan op de harde plancapaciteit en heeft hij in paragraaf 4.8.4 uiteengezet waarom het plan niet voorziet in een regeling met betrekking tot waterinfiltratie. Ten slotte zijn artikel 3, lid 3.2.6 en lid 3.4.2, onder d, aan de planregels toegevoegd, waarin is bepaald dat dakterrassen niet zijn toegestaan en dat het gebruik voor dakterrassen geldt als strijdig met de bestemming "Wonen".
5. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht mede onderwerp te zijn van het geding.
6. [appellant sub 1] voert in zijn zienswijze aan dat de raad de verhouding tussen de voorziene woning en de harde plancapaciteit niet inzichtelijk heeft gemaakt, zodat dit gebrek niet naar behoren is hersteld.
6.1. Uit paragraaf 3.3.2 van de plantoelichting volgt dat op grond van het gemeentelijke woningbouwprogramma ongeveer 1.500 woningen gebouwd zullen worden vanaf begin 2013 tot en met het jaar 2022. Hiervan zijn 102 woningen zogeheten ‘her en der’-woningen. In de toelichting staat hierover dat het gaat om particuliere initiatieven. Een beperkt deel van deze particuliere initiatieven betreft incidentele woningbouw binnen de harde plancapaciteit. Het overgrote deel betreft echter geplande capaciteit ten behoeve van kleinschalige particuliere initiatieven waarvoor een planologische procedure nog doorlopen moet worden. Ook de woning waarin het plan voorziet behoort tot dit laatstgenoemde deel. Naar het oordeel van de Afdeling volgt uit deze toelichting dat slechts een beperkt deel van de door de raad verwachte 102 particuliere woningbouwinitiatieven gerealiseerd zal worden op percelen waaraan reeds een daarvoor passende bestemming is toegekend. Voor de meeste van deze initiatieven, zoals de in het plan voorziene woning, is echter planologische besluitvorming nodig. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad hiermee alsnog deugdelijk gemotiveerd hoe de voorziene woning zich verhoudt tot de harde plancapaciteit. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. Het betoog faalt.
6.2. [appellant sub 1] heeft in zijn zienswijze geen gronden aangevoerd over de Verordening 2012. De Afdeling leidt hieruit af dat [appellant sub 1] in zoverre geen bezwaren heeft tegen het besluit van 9 december 2014.
7. [appellant sub 2] voert in haar zienswijze aan dat het plan ten onrechte niet voorziet in een regeling over waterinfiltratie, terwijl het plan meer dan 250 m² verhard oppervlak toestaat.
Voorts voert zij aan dat het gebruik van daken als dakterras niet is uitgesloten, gelet op de formulering van artikel 3, lid 3.4.2, van de planregels.
7.1. Aan het plangebied zijn de bestemming "Wonen" en gedeeltelijk de aanduiding "bouwvlak" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.6, van de planregels zijn dakterrassen niet toegestaan.
Ingevolge lid 3.4.2, aanhef en onder d, geldt het gebruik voor dakterrassen als strijdig met de bestemming.
7.2. De in de plantoelichting opgenomen waterparagraaf is bij het besluit van 9 december 2014 gewijzigd. Hierin staat dat het waterschap bij een toename aan verhard oppervlak groter dan 250 m² compenserende waterberging eist om wateroverlast te voorkomen. Volgens de paragraaf is dergelijke compensatie in dit geval niet nodig, nu de verhardingstoename ongeveer 205 m² betreft. De raad is hiermee echter uitsluitend uitgegaan van het bouwvlak en niet mede van het oppervlak buiten het bouwvlak dat eveneens kan worden verhard. Het totale oppervlak dat kan worden verhard is groter dan de ondergrens van 250 m² die het waterschap blijkens de waterparagraaf hanteert. Gelet op het voorgaande heeft de raad niet alsnog deugdelijk gemotiveerd waarom het plan niet voorziet in een regeling met betrekking tot waterinfiltratie. De raad heeft evenmin een passende planregeling met betrekking tot waterinfiltratie vastgesteld. Gelet op het voorgaande is het besluit van 9 december 2014 in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het betoog slaagt.
7.3. Gelet op artikel 3, lid 3.2.6, en lid 3.4.2, aanhef en onder d, van de planregels is het realiseren van dakterrassen en het gebruik voor dakterrassen niet toegestaan. Het door [appellant sub 2] gevreesde gebruik van daken ten behoeve van dakterrassen is met deze planregeling verboden. Het betoog mist feitelijke grondslag.
8. [appellant sub 2] heeft voorts in haar zienswijze aangevoerd dat de voorgevelrooilijn onjuist is ingetekend op de verbeelding en dat de goot- en bouwhoogte op de verbeelding niet zijn neergelegd in de planregels. Hiermee heeft [appellant sub 2] haar beroepsgronden uitgebreid met nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgronden. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat hetgeen [appellant sub 2] in dit opzicht aanvoert, buiten inhoudelijke bespreking blijft.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1], voor zover gericht tegen het besluit van 9 december 2014, ongegrond en is het beroep van [appellant sub 2], voor zover gericht tegen dat besluit, gegrond.
Proceskosten
10. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] gegrond, voor zover gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Veldhoven van 25 juni 2013, kenmerk 13.029;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Veldhoven van 25 juni 2013, kenmerk 13.029;
III. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gegrond, voor zover gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Veldhoven van 9 december 2014, kenmerk 14.151;
IV. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Veldhoven van 9 december 2014, kenmerk 14.151;
V. verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] ongegrond, voor zover gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Veldhoven van 9 december 2014, kenmerk 14.151;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Veldhoven tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, tot een bedrag van € 1.225,00 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro) voor [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, en € 1.225,00 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro) voor [appellant sub 2];
VII. gelast dat de raad van de gemeente Veldhoven aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, en € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 2] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2015
288-813.