201304742/6/R2.
Datum uitspraak: 11 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Maurik, gemeente Buren,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Buren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, derde herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft verweerschriften ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2014, waar [belanghebbende 1], vertegenwoordigd door mr. J.R. Dobbelsteijn Bisschops, [appellant], bij monde van [appellant B], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door G.J. van Rhijn BSc en ing. N.J. Stam, bijgestaan door mr. B. Oudenaarden, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.
Verder zijn ter zitting als partij gehoord [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3], [belanghebbende 4] en [belanghebbende 5], bij monde van [belanghebbende 4] en bijgestaan door mr. A.R. van Tilborg, en [belanghebbende 6] en [belanghebbende 7], bij monde van [belanghebbende 6] en bijgestaan door mr. A.R. van Tilborg.
Bij tussenuitspraak van 30 april 2014 in zaak nr. 201304742/1/R2 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 2 april 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 3 juni 2014 heeft de raad verzocht de in tussenuitspraak bepaalde termijn te verlengen.
Bij beschikking van 10 juli 2014 heeft de Afdeling besloten de termijn te verlengen tot en met 1 oktober 2014.
Bij brief van 2 oktober 2014 heeft de raad te kennen gegeven bij besluit van 30 september 2014 het plan "Buitengebied, derde herziening, reparatie [locatie]" te hebben vastgesteld.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen hierover naar voren te brengen. [appellant] heeft daarvan gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Besluit van 2 april 2013
1. De Afdeling heeft in overweging 8 van de tussenuitspraak geoordeeld dat het besluit van 2 april 2013 in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is vastgesteld. Zij heeft daartoe overwogen dat in het rapport "Onderzoek Spuitzone Buren, stap 1", van Schoonderbeek en partners Advies B.V., van 8 november 2012 (hierna: SPA-rapport) staat dat pas na een kwantitatief onderzoek naar de driftblootstelling vaststaat wat de exacte minimale veiligheid- of spuitzone kan zijn, terwijl dit nader uit te voeren onderzoek niet was verricht ten tijde van de vaststelling van het plan. Destijds was derhalve niet duidelijk in hoeverre de gezondheid van de bezoekers van het vergadercentrum en de gasten van de bed & breakfast met een spuitzone van 20 meter kon worden gewaarborgd. Voorts heeft de Afdeling overwogen dat het op de weg van de raad had gelegen een zone van 20 meter vanaf de perceelsgrens aan te houden tussen de perceelsgrens en de bestemming "Wonen", waar ingevolge artikel 25, lid 25.1, van de planregels behorend bij het besluit van 2 april 2013 gevoelige functies mogelijk zijn. Verder heeft de Afdeling in de tussenuitspraak overwogen dat de raad een voorschrift in het plan had dienen op te nemen, inhoudende dat het gebruik van het perceel conform de bestemming alleen dan planologisch is toegestaan indien de in het plan voorziene dubbele bladhoudende haag in stand wordt gehouden.
2. Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 2 april 2013 is gegrond. Het besluit dient, voor zover het ziet op het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie] wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
Besluit van 30 september 2014
3. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van overweging 7.5, alsnog toereikend te motiveren dat de gezondheid van de gebruikers van de op het perceel [locatie] toegestane gevoelige functies kan worden gewaarborgd, en daarbij voorts het besluit te wijzigen op een wijze als bedoeld in de overwegingen 7.6. en 7.7 van de tussenuitspraak, dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb.
4. Bij besluit van 30 september 2014 heeft de raad voor het perceel [locatie] een nieuw plan vastgesteld. Volgens de raad zijn de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken hiermee hersteld. De raad stelt hiertoe dat met de bestemming "Overig-Verkeer", zoals die aan strook grond van 20 meter breed direct grenzend aan de perceelsgrens is toegekend, gewaarborgd is dat op de betreffende gronden geen gevoelige functies zijn toegestaan. Voorts stelt de raad de instandhouding van de dubbele bladhoudende haag te hebben geborgd door een instandhoudingsverplichting in de planregels op te nemen. Verder heeft de raad ter motivering van de aan te houden spuitzone van 20 meter het rapport "Onderzoek naar driftblootstelling van omstanders en omwonenden door fruitboomgaardbespuitingen. Situatie [locatie] te Maurik", van Plant Research International, van november 2013, (hierna: PRI-rapport) overgelegd.
5. [appellant] betoogt dat de door de Afdeling in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken met het besluit van 30 september 2014 niet zijn hersteld. Hiertoe voert hij aan dat het PRI-rapport een algemeen rapport betreft, dat niet specifiek ziet op de situatie ter plaatse. Voorts voert hij aan dat het rapport er ten onrechte vanuit gaat dat ter plaatse van het perceel sprake is van een teeltvrije zone zoals bedoeld in het voorheen geldend Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij, zodat de driftarme spuittechnieken waar in het PRI-rapport mee gerekend wordt, niet worden toegepast. Dat geldt ook voor de driftbeperkende (spuit)technieken waar in het PRI-rapport rekening mee is gehouden. Daarnaast wordt in het rapport ten onrechte uitgegaan van de aanname dat de blootstelling voor omstanders lager zal zijn dan voor de toepasser, aldus [appellant]. Voorts voert hij aan dat niet alle middelen die hij in zijn boomgaard toepast in de beoordeling zijn betrokken, en dat er daarbij geen rekening is gehouden met de cumulatie van middelen. Ten slotte wordt in het rapport uitgegaan van een windhaag van 3.5 meter hoog, terwijl in de planregels een instandhoudingsverplichting is opgenomen voor een bladhoudende haag van 2,5 meter hoog. [appellant] acht het PRI-rapport in zoverre dan ook niet representatief.
Voorts betoogt [appellant] dat binnen de zone van 20 meter vanaf de perceelsgrens zich twee plandelen met de bestemming "Wonen" bevinden alwaar gevoelige functies zijn toegestaan, zodat ook in zoverre de door de Afdeling in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken niet zijn hersteld.
6. In het PRI-rapport staat dat binnen de gemeente Buren zich een discussie voordoet over een te restaureren voormalige boerderij tot een vergadercentrum en bed & breakfast naast percelen met landbouwkundige activiteiten. Voorts staat in het rapport dat het is opgemaakt naar aanleiding van de ruimtelijke ontwikkeling aan de [locatie] te Maurik.
In het PRI-rapport is gerekend met verschillende driftreducerende technieken. Zo is een vergelijking gemaakt met spuittechnieken die een driftreducerend effect kunnen hebben, waarbij deze zijn uitgedrukt ten opzichte van de standaard spuittechniek, de zogenaamde standaard boomgaardspuit uitgerust met Albuz ATR lila werveldoppen. Voorts is de standaard drift vergeleken met het effect van driftbeperkende maatregelen zoals verplicht volgens het destijds geldende Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij in het geval een watervoerende sloot op de perceelsgrens aanwezig is.
In hoofdstuk 5 van het PRI-rapport zijn zeven praktijksituaties uiteengezet, waarbij zowel is uitgegaan van een standaard spuittechniek (dwarsstroom spuit) als van een driftarme spuittechniek. Voorts is daarbij ook uitgegaan van de situatie zonder sloot tussen de boomgaard en het te bebouwen perceel, waarbij de driftbeperkende maatregelen volgend uit het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij niet verplicht zijn gesteld.
Ten aanzien van het blootstellingsrisico voor omstanders, wordt er in het rapport voor omstanders bij toepassingen in de open lucht geen hoger risico voor de gezondheid ingeschat. Aangezien er momenteel geen betere blootstellingsbenadering voorhanden is, wordt gebruik gemaakt van deze redenatie, aldus het PRI-rapport. Verder staat in het rapport dat uit is gegaan van de stof met het hoogste risico, de werkzame stof captan.
In hoofdstuk 6 van het PRI-rapport staat als samenvattende conclusie vermeld dat voor de situatie zoals die voorkomt bij het bouwplan [locatie] te Maurik de benodigde afstanden van de perceelsgrens tot omstanders en bewoners tussen de 5 m en 15 meter moeten liggen voor het middel captan, bij een windhaag van 2,5 tot 3 meter hoog.
7. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor onder 6 is overwogen, is het PRI-rapport specifiek opgesteld naar aanleiding van de ruimtelijke ontwikkelingen op het perceel [locatie]. Voor het oordeel dat sprake zou zijn van een gestandaardiseerd rapport ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding. Dat in het PRI-rapport ten aanzien van de toegepaste middelen en spuittechnieken uit is gegaan van de meest voorkomende technieken en middelen doet hieraan niet af. Hierbij is voorts van belang dat zowel de raad als de initiatiefnemer ter zitting hebben gesteld dat [appellant] niet mee wilde werken aan telefonische verzoeken tot specifieke informatie over deze aspecten.
Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat in het PRI-rapport is uitgegaan van technieken die niet in zijn boomgaard worden toegepast, overweegt de Afdeling als volgt. [appellant] heeft er in dit verband specifiek op gewezen dat in het rapport ten onrechte wordt uit gegaan van teeltvrije zones en driftbeperkende spuittechnieken. De Afdeling stelt vast dat deze maatregelen in het PRI-rapport weliswaar zijn genoemd en als driftbeperkende maatregelen zijn behandeld, maar in het rapport is verder ook rekening gehouden met varianten waarin deze maatregelen niet worden toegepast op het perceel van [appellant] en zijn deze als zodanig niet in de conclusie verdisconteerd. Voor zover [appellant] erop wijst dat in het rapport ten onrechte wordt uitgegaan van de aanname dat de blootstelling voor omstanders lager zal zijn dan voor de toepasser en het rapport reeds hierom niet betrouwbaar en niet representatief is, acht de Afdeling van belang dat in het rapport onder verwijzing naar rapportagens van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, onweersproken is gesteld dat geen betere blootstellingsbenadering voorhanden is. Wat betreft de toegepaste middelen en de cumulatie daarvan, is in het rapport uitgegaan van de werkzame stof captan, waarvan in het rapport staat dat dit de stof met het hoogste risico betreft. [appellant] heeft dit niet bestreden. Voorts wordt in het rapport geconcludeerd dat de afstand tot gevoelige functies gereduceerd kan worden tot 15 meter bij een windhaag van 2,5 tot 3 meter hoog. Anders dan [appellant] betoogt, wordt in het rapport dan ook niet uitgegaan van een 3,5 meter hoge haag. Nu in artikel 4, lid 4.1, onder c, van de planregels is voorzien in een dubbele bladhoudende haag van tenminste 2,5 meter hoog, is ook in zoverre niet aannemelijk gemaakt dat in het PRI-rapport niet is uitgegaan van een representatieve situatie. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich bij het besluit van 30 september 2014 niet op het PRI-rapport heeft mogen baseren. Aldus heeft de raad alsnog toereikend gemotiveerd dat de gezondheid van de gebruikers van de op het perceel [locatie] toegestane gevoelige functies met een spuitzone van 20 meter kan worden gewaarborgd.
De betogen falen.
8. Voorts heeft [appellant] zich gericht tegen de twee plandelen met de bestemming "Wonen" met de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen-bestaande woning", gelegen binnen de zone van 20 meter vanaf de perceelsgrens. [appellant] heeft er terecht op gewezen dat het plan binnen deze zone voorziet in bestemmingen alwaar gevoelige functies zijn toegestaan, terwijl de raad het voorkomen van gevoelige functies binnen deze zone heeft willen uitsluiten. Het besluit van 30 september 2014 is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen. Dit gebrek in het besluit 2 april 2013 is met het besluit van 30 september 2014 aldus niet hersteld.
9. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 30 september 2014, voor zover dat ziet op de twee plandelen met de bestemming "Wonen" met de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen-bestaande woning", voor zover deze zich bevinden binnen een afstand van 20 meter vanaf de perceelsgrens, is voorbereid in strijd met de ingevolge artikel 3:2 van de Awb vereiste zorgvuldigheid. Het beroep tegen het besluit van 30 september 2014 is gegrond. Het besluit dient in zoverre te worden vernietigd.
Opdracht
10. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor de vernietigde planonderdelen - zoals behorend bij het besluit van 30 september 2014 - een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen.
Proceskostenveroordeling
11. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt de besluiten van de raad van de gemeente Buren van 2 april 2013, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel [locatie], en van 30 september 2014, voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Wonen" met de aanduiding "specifieke vorm van wonen-bestaande woning", voor zover deze zich bevinden binnen een afstand van 20 meter vanaf de perceelsgrens met [appellant];
III. draagt de raad van de gemeente Buren op om binnen16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin ten opzichte van het besluit van 30 september 2014, voor zover dit onder II. is vernietigd, is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Buren tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1257,14 (twaalfhonderdzevenenvijftig euro en veertien cent), waarvan € 1225,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V. gelast dat de raad van de gemeente Buren aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.J. de Jager, griffier.
w.g. Helder w.g. De Jager
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2015
704.