ECLI:NL:RVS:2015:680

Raad van State

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
201407439/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Kom Schaijk - 2014' en ontvankelijkheid beroep

Op 4 maart 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant, wonend te Schaijk, en de raad van de gemeente Landerd. De zaak betreft het bestemmingsplan 'Kom Schaijk - 2014', dat op 3 juli 2014 door de raad is vastgesteld. De appellant heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat het bestemmingsplan geen woonbestemming meer voorziet voor zijn perceel. De raad heeft in een verweerschrift betwist dat het beroep ontvankelijk is, omdat het pas op 26 september 2014 zou zijn ingediend, en dus niet tijdig zou zijn. De Afdeling heeft echter vastgesteld dat het beroepschrift op 4 september 2014 is binnengekomen, maar niet was ondertekend. De appellant kreeg de kans om dit verzuim te herstellen, wat op 26 september 2014 is gebeurd. Hierdoor is het beroep ontvankelijk verklaard.

De Afdeling heeft vervolgens de inhoudelijke bezwaren van de appellant tegen het bestemmingsplan beoordeeld. De raad heeft beleidsvrijheid bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de Afdeling toetst deze beslissingen terughoudend. De appellant betoogde dat het plan ten onrechte geen bouwvlak voor een woning op zijn perceel heeft opgenomen. De raad heeft echter gesteld dat er geen aanleiding was om een bouwvlak toe te kennen, gezien de overcapaciteit in de woningbouwplanning en het ontbreken van concrete initiatieven voor woningbouw op het perceel van de appellant.

Daarnaast heeft de appellant aangevoerd dat het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld, omdat het bestaande gebouw op zijn perceel eerder als woning was aangemerkt. De Afdeling oordeelde dat de raad niet in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld, omdat toezeggingen van niet-beslissingsbevoegden geen rechten kunnen scheppen. Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201407439/1/R3.
Datum uitspraak: 4 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Schaijk, gemeente Landerd,
en
de raad van de gemeente Landerd,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Schaijk - 2014" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2015, waar de raad, vertegenwoordigd door M.M.C. Maas, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. De raad betwist de ontvankelijkheid van het beroep van [appellant]. De raad stelt hiertoe dat het beroep eerst op 26 september 2014 en derhalve niet tijdig bij de Afdeling is binnengekomen.
1.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt een beroepschrift ondertekend. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 kan het beroep ingevolge artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
1.2. Vaststaat dat het beroep van [appellant] op 4 september 2014 bij de Afdeling is binnengekomen. Hiervan is de raad bij brief van 5 september 2014 op de hoogte gesteld.
Omdat het beroepschrift niet was ondertekend, is [appellant] door de Afdeling bij brief van 5 september 2014 in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen. Hiertoe heeft de Afdeling [appellant] tot en met 3 oktober 2014 in de gelegenheid gesteld. De Afdeling heeft op 26 september 2014, derhalve binnen de gestelde termijn, een ondertekend beroepschrift van [appellant] ontvangen. Hierdoor is het verzuim tijdig hersteld. Het beroep is ontvankelijk.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. [appellant], eigenaar van het perceel [locatie 1] in Schaijk, betoogt dat het plan ten onrechte niet meer voorziet in een woonbestemming voor zijn perceel.
3.1. De raad stelt dat in het voorheen geldende plan aan het perceel weliswaar een woonbestemming was toegekend, maar dat de bouw van een woning ter plaatse niet was toegestaan. In het ontwerpplan is de woonbestemming voor het perceel gehandhaafd en is per abuis een bouwvlak voor een woning opgenomen. Bij de planvaststelling is deze fout hersteld en is het abusievelijk opgenomen bouwvlak van het perceel verwijderd. De raad stelt dat ten tijde van de planvaststelling geen aanleiding bestond om voor het perceel een bouwvlak voor een woning op te nemen vanwege een overcapaciteit in de woningbouwplanning en omdat voor het perceel van [appellant] niet is gebleken van concreet initiatief voor woningbouw.
3.2. Aan het perceel [locatie 1] is de bestemming "Wonen - Vrijstaand" toegekend. Aan het perceel is geen bouwvlak toegekend.
Ingevolge artikel 18, lid 18.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen - Vrijstaand" aangewezen gronden bestemd voor wonen in de vorm van vrijstaande woonhuizen en daarbij behorende bouwwerken.
Ingevolge lid 18.2.2, aanhef en onder a, mogen hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
3.3. De Afdeling stelt vast dat, anders dan [appellant] betoogt, aan het perceel [locatie 1] een woonbestemming is toegekend.
Voor zover [appellant] betoogt dat aan dit perceel ten onrechte geen bouwvlak voor een woning is toegekend, overweegt de Afdeling als volgt.
In het voorheen geldende bestemmingsplan "Kom - Schaijk 2004" was aan het perceel Schutsboomstraat ongenummerd, thans aangeduid als nummer [locatie 1], samen met de percelen [locatie 2] en [locatie 3] de bestemming "Woondoeleinden - W" toegekend. Binnen die bestemming waren twee vrijstaande woningen toegestaan. Deze zijn gerealiseerd op de percelen [locatie 2] en [locatie 3]. Het voorheen geldende plan stond binnen de woonbestemming ter plaatse van [locatie 1] derhalve geen woning toe. De raad heeft deze situatie als zodanig bestemd in het thans voorliggende plan. Hieraan heeft de raad ten grondslag gelegd dat ten tijde van het bestreden besluit het provinciale en regionale woningbouwprogramma geen ruimte bood voor nieuwe woningbouwinitiatieven. De plantoelichting vermeldt dat de gemeente Landerd jaarlijks samen met haar regiogemeenten afspraken maakt over de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van woningbouw. Voor de kwantitatieve aspecten wordt de provinciale woningbouwprognose als uitgangspunt gehanteerd. Voor de gemeente Landerd betekent dit dat er 415 woningen aan de voorraad mogen worden toegevoegd voor de periode tot en met 2022. Volgens de plantoelichting is de huidige plancapaciteit aanzienlijk hoger dan het aantal woningen dat in de provinciale woningbouwprognose is vastgesteld. De plantoelichting vermeldt dat daarom op basis van een woningmarktonderzoek is overgegaan tot het heroverwegen van lopende woningbouwinitiatieven.
Voor zover [appellant] betoogt dat de raad op de hoogte was van zijn wens om op zijn perceel een woning te bouwen, overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan in beginsel rekening dient te houden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, maar slechts voor zover een initiatief daartoe voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld. Niet is gebleken dat [appellant] ten tijde van de planvaststelling een plan voor een woning op zijn perceel heeft ingediend, dat zodanig concreet was dat de raad hiermee op dat moment rekening kon en moest houden.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad aan het perceel [locatie 1] ten onrechte geen bouwvlak voor een woning heeft toegekend.
Het betoog faalt.
Overigens heeft de raad ter zitting medegedeeld dat sinds oktober 2014 het woningbouwprogramma enige ruimte biedt voor nieuwe woningbouwinitiatieven. De raad heeft verklaard dat [appellant], indien hij op zijn perceel woningbouw wenst te realiseren, hiertoe een concreet plan moet indienen.
4. Voorts betoogt [appellant] dat het plan is vastgesteld in strijd met het vertrouwensbeginsel. Hij stelt hiertoe dat het op zijn perceel bestaande gebouw eerder van de zijde van de gemeente is aangemerkt als woning en dat hij ervan mocht uitgaan dat het gebouw als zodanig in het plan zou worden aangeduid. [appellant] verwijst in dit verband naar een brief van 20 mei 2009.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat op het perceel een oude schuur staat, die niet geschikt is voor bewoning.
4.2. Voor het gebouw op het perceel [locatie 1] is op 28 februari 2009 de WOZ-waarde vastgesteld. Hiertegen heeft [appellant] bezwaar gemaakt. De door [appellant] overgelegde brief van 20 mei 2009 betreft een besluit op dit bezwaar en is ondertekend door het hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente. Het besluit vermeldt dat het gebouw op het perceel [locatie 1] in het kader van de vaststelling van de WOZ-waarde is aangemerkt als een semi-bungalow. Het besluit vermeldt voorts dat het gebouw niet bewoonbaar is, omdat de kwaliteit en staat van onderhoud van het gebouw slecht zijn en omdat de voorzieningen voor een normale woning ontbreken.
4.3. Over het betoog van [appellant] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij het hoofd van de afdeling Financiën, maar bij de raad. Aan de brief van 20 mei 2009 kan daarom niet de betekenis worden toegekend, die [appellant] daaraan wenst toe te kennen. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
Het betoog faalt.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Ramrattansing
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2015
408.