201408168/1/A3.
Datum uitspraak: 4 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 september 2014 in zaak nr. 14/3652 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2013 heeft de korpschef een aantal documenten verstrekt, behorende bij een zogeheten Mulderbeschikking met het nummer 5062542173883110 (hierna: de mulderbeschikking).
Bij besluit van 25 maart 2014 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 september 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Partijen hebben toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het tweede lid vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
2. In zijn verzoek van 22 augustus 2013 heeft [appellant] verzocht om toezending van alle documenten aangaande de bestuurlijke aangelegenheid die betreft de mulderbeschikking. [appellant] heeft daarnaast onder meer verzocht om "alle documenten waaruit de bevoegdheid en bekwaamheid van de ambtenaren betrokken bij de waarneming en verwerking van deze overtreding volgt, alsmede alle personeelsbescheiden dienaangaande (bijv. akten, pv’s, legitimatie (b)oa, besluiten, etc.)."
Bij besluit van 19 september 2013 heeft de korpschef een aantal documenten verstrekt, waaronder de geldige aktes van beëdiging van de verbalisanten met bijbehorende processen-verbaal van beëdiging waaruit de bevoegdheid ten tijde van de snelheidsovertreding blijkt. In bezwaar heeft [appellant] aangevoerd dat de initiële en/of verlopen aktes ten onrechte niet aan hem zijn verstrekt. In het besluit op bezwaar van 25 maart 2014 stelt de korpschef dat hij, gezien de formulering van het verzoek, niet had hoeven begrijpen dat ook was beoogd om initiële en/of verlopen aktes te ontvangen.
3. De rechtbank heeft overwogen dat, gelet op de inhoud van het verzoek, de korpschef het verzoek van [appellant] heeft mogen interpreteren als een verzoek om gegevens over de bevoegdheid en bekwaamheid van de verbalisanten ten tijde van de snelheidsovertreding in het kader van een eventueel verweer tegen een opgelegde boete. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de heroverweging van het primaire besluit niet zover strekte dat de korpschef gehouden was de initiële en/of verlopen aktes te verstrekken.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de initiële en/of verlopen aktes van beëdiging, waar in de verstrekte documenten naar wordt verwezen, niet binnen de reikwijdte van het verzoek lagen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 11 juli 2012 in zaak nr. 201200024/1/A3, voert [appellant] aan dat de reikwijdte van het Wob-verzoek wordt bepaald door de inhoud van het verzoek zelf en niet door de bestuurlijke aangelegenheid waarop het verzoek ziet.
4.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de korpschef het verzoek heeft mogen interpreteren als een verzoek om gegevens over de bevoegdheid en bekwaamheid van de verbalisanten ten tijde van de snelheidsovertreding. [appellant] heeft in zijn verzoek niet specifiek verzocht om de initiële en/of verlopen aktes van beëdiging. Deze aktes vallen buiten de reikwijdte van het verzoek.
5. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de korpschef niet gehouden was in het kader van de volledige heroverweging in bezwaar de verzochte stukken alsnog aan hem te verstrekken. Nu het ten tijde van het besluit op bezwaar voor de korpschef duidelijk was welke informatie hij nog wenste te verkrijgen, lag het, los van de vraag of dit binnen de reikwijdte van het verzoek viel, op de weg van de korpschef om deze informatie alsnog aan hem te verstrekken, aldus [appellant]. Hij verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2005 in zaak nr. 200500997/1 en de uitspraak van de Afdeling van 21 augustus 2002 in zaak nr. 200105270/1.
5.1. Dit betoog faalt evenzeer. Anders dan in voormelde uitspraken vormde het in bezwaar ter zake aangevoerde niet een verduidelijking van het oorspronkelijke verzoek. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de korpschef niet gehouden was bij de heroverweging van het primaire besluit de initiële en/of verlopen aktes aan [appellant] te verstrekken.
6. Het beroep van [appellant] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, griffier.
w.g. Borman w.g. Nell
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2015
597.