ECLI:NL:RVS:2015:676

Raad van State

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
201501113/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving Flora- en faunawet door de Vogelbescherming tegen het college van gedeputeerde staten van Overijssel

In deze zaak heeft de vereniging Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels (hierna: de Vogelbescherming) een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen tegen het college van gedeputeerde staten van Overijssel. Dit verzoek volgde op een besluit van 23 december 2014, waarin het college het verzoek van de Vogelbescherming om handhavend op te treden tegen jachtaktehouders die gebruik maken van een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (Ffw) afwees. De ontheffing was op 3 oktober 2014 verleend en betrof het afschot van kolganzen, grauwe ganzen en brandganzen in de provincie Overijssel. De Vogelbescherming stelde dat deze activiteiten de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken vogelsoorten in gevaar brengen, vooral in en nabij Natura 2000-gebieden.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 februari 2015 behandeld. De Vogelbescherming voerde aan dat de voortoets die was uitgevoerd om te bepalen of een vergunning vereist was, niet op de juiste uitgangspunten was gebaseerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de voortoets en dat nader onderzoek noodzakelijk was. Gezien de mogelijkheid dat de jacht op 1 maart 2015 zou kunnen worden hervat, was er sprake van een spoedeisend belang.

De voorzieningenrechter heeft het college opgedragen om uiterlijk op 1 maart 2015 een besluit te nemen op het bezwaarschrift van de Vogelbescherming. Het verzoek om een verdere voorlopige voorziening werd afgewezen, maar het college werd wel verplicht om het griffierecht aan de Vogelbescherming te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 25 februari 2015.

Uitspraak

201501113/1/R2.
Datum uitspraak: 25 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de vereniging Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels, gevestigd te Zeist (hierna: de Vogelbescherming),
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2014 heeft het college het verzoek van de Vogelbescherming afgewezen om handhavend op te treden tegen de jachtaktehouders die gebruik maken van de ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) die op 3 oktober 2014 is verleend en tegen de Faunabeheereenheid Overijssel die jachtaktehouders machtigt tot gebruik van de ontheffing van de Ffw, wegens overtreding van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998).
Tegen dit besluit heeft de Vogelbescherming bezwaar gemaakt.
De Vogelbescherming heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 februari 2015, waar de Vogelbescherming, vertegenwoordigd door mr. A. Doesburg en mr. H.M. Dotinga en het college, vertegenwoordigd door mr. M.H. Keizer en A.G. van der Wal, beiden werkzaam bij de provincie, bijgestaan door mr. P.C.H. van Schooten, advocaat te Rolde, en L. Boerema, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De Vogelbescherming heeft verzocht om handhavend op te treden tegen het afschot van kolganzen, grauwe ganzen en brandganzen in de provincie Overijssel op grond van de ontheffing van de Ffw van 10 oktober 2014 (hierna: de ontheffing). Volgens de Vogelbescherming komen hierdoor de instandhoudingsdoelstellingen van deze soorten en andere soorten waarvoor in deze provincie Natura 2000-gebieden zijn aangewezen in gevaar. Deze gevolgen ontstaan met name bij het afschot dat in en in de nabijheid van Natura 2000-gebieden mag plaatsvinden. Nu de schorsing van de ontheffing door de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel van 15 januari 2015 geldig is tot 1 maart 2015, stelt de Vogelbescherming dat sprake is van een spoedeisend belang.
2. De door verzoekster aangedragen gronden hebben onder meer betrekking op de vraag of in de zogeheten voortoets die is uitgevoerd om te bepalen of voor de activiteiten waarvoor de ontheffing is verleend een vergunning is vereist als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998 van juiste uitgangspunten en feiten is uitgegaan. Verder is onder meer gemotiveerd aangevoerd dat anders dan het college stelt, de activiteiten waarvoor de ontheffing is verleend niet beschouwd kunnen worden als de voortzetting van bestaand gebruik, dat de desbetreffende activiteiten als project dienen te worden gekwalificeerd en dat de gevolgen van de desbetreffende activiteiten niet slechts gekwalificeerd kunnen worden als verstoring, maar ook als de verslechtering van de habitats van soorten.
3. De conclusies van de voortoets, gelezen in samenhang met het juridisch advies van 14 november 2014 dat in opdracht van het college door Van Schooten is opgesteld, sluiten naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet ondubbelzinnig uit dat significante gevolgen zouden kunnen optreden. Van de zijde van het college is ter zitting ook desgevraagd aangegeven dat uit de voormelde voortoets zou kunnen worden afgeleid dat niet kan worden uitgesloten dat significante gevolgen zouden kunnen optreden.
Gelet hierop en op de hiervoor vermelde gronden die de Vogelbescherming heeft aangevoerd, vergt de beoordeling van de vraag of voor de activiteiten waarvoor de ontheffing is verleend een vergunning is vereist als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998 nader onderzoek waarvoor deze procedure zich niet leent. De vraag of vooruitlopend op die beoordeling een voorlopige voorziening moet worden getroffen, zal dan ook worden beantwoord aan de hand van uitsluitend een belangenafweging in het kader van de spoedeisendheid.
4. Gelet op de mogelijkheid dat de jacht vanaf 1 maart 2015 kan worden hervat en op de onomkeerbare gevolgen die deze jacht met zich brengt, ziet de voorzieningenrechter een spoedeisend belang gelegen in het treffen van een voorlopige voorziening. Nu evenwel onduidelijk is of een vergunningplicht bestaat als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998, zou het reeds hierom te ver strekken om het college bij wijze van voorlopige voorziening op te dragen handhavend op te treden tegen een volgens de Vogelbescherming in ieder geval vanaf 1 maart 2015 dreigende overtreding van de Nbw 1998.
Ter zitting heeft het college gesteld dat het vereiste onderzoek dat ten behoeve van het besluit op bezwaar dient te worden uitgevoerd op 1 maart 2015 kan zijn afgerond en uiterlijk op die datum een besluit op bezwaar kan worden genomen. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding het college op te dragen om uiterlijk op 1 maart 2015 een besluit te nemen op het door de Vogelbescherming ingediende bezwaarschrift. Geen aanleiding bestaat voor het treffen van een verdere voorlopige voorziening.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek gedeeltelijk toe;
II. draagt het college van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel op om uiterlijk op 1 maart 2015 een besluit te nemen op het bezwaarschrift van de vereniging Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels tegen het besluit van 23 december 2014 en dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
III. wijst het verzoek voor het overige af;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan Vogelbescherming Nederland het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Scheele
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015
723.