201410038/2/R2.
Datum uitspraak: 24 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Ede,
en
de raad van de gemeente Ede,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Ede, Arnhemseweg 65" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker A] en anderen beroep ingesteld.
[verzoekers] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 februari 2015, waar [verzoeker A], [verzoeker B] en de raad, vertegenwoordigd door T.M. Driever, zijn verschenen.
Tevens zijn de erven van [partij], vertegenwoordigd door mr. A.P.J. Blokland, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in de bouw van een vrijstaande woning op het perceel Arnhemseweg 65 te Ede.
3. [verzoekers] kunnen zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Wonen".
Zij voeren hiertoe aan dat het plan leidt tot een aantasting van het groene en open karakter van de buurt. Volgens [verzoekers] zijn de afgelopen tien jaar veel bomen op het perceel gekapt zonder dat is voldaan aan de herplantplicht, en daarop evenmin is gehandhaafd.
Voorts betogen zij dat het plan in strijd is met de doelstelling, zoals die is verwoord in de plantoelichting van het voorheen geldende plan "Arnhemseweg e.o. van de gemeente Ede".
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de realisering van een woning op het perceel een stedenbouwkundig evenwichtige afronding van het gebied met zich brengt.
3.2. In de plantoelichting is vermeld dat de voorziene woning zorgt voor een stedenbouwkundige versterking van het gebied. Voorts is vermeld dat met het plan zowel een duidelijke entree naar de Sweelincklaan ontstaat als dat het plan een duidelijke beëindiging vormt van de bouwstrook, ingeklemd tussen de Diepenbrocklaan en de Arnhemseweg, waardoor het bijdraagt aan een heldere en evenwichtige stedenbouwkundige afronding van het gebied.
Dit standpunt acht de voorzieningenrechter op voorhand niet onredelijk.
[verzoekers] hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat de in het plan voorziene woning, mede gelet op de omvang van het perceel, tot een onaanvaardbare aantasting van de openheid ter plaatse leidt.
Ten aanzien van de verwijzing van [verzoekers] naar de plantoelichting van het voorheen geldende plan, overweegt de voorzieningenrechter dat voor zover al sprake zou zijn van strijd met genoemde uitgangspunten de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen een ander uitgangspunt kan hanteren.
4. [verzoekers] vrezen voorts dat realisering van het plan een vermindering van hun woongenot, uitzicht en privacy tot gevolg zal hebben.
4.1. Tussen de voorziene woning en de woning van [verzoekers] ligt een weg. De afstand tussen beide woningen bedraagt ongeveer 20 m. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet uitgesloten dat zich enige aantasting zal voordoen van het woongenot, uitzicht en de privacy van [verzoekers]. Gelet op de genoemde afstand, alsmede de ligging van de weg, ziet de voorzieningenrechter echter geen grond voor de verwachting dat sprake zal zijn van een onevenredige aantasting daarvan.
5. [verzoekers] vrezen dat de in het plan voorziene ontwikkeling zal leiden tot verkeersonveilige situaties. Zij wijzen erop dat de in het plan voorziene woning het zicht beperkt op de kruising van de Diepenbrocklaan met de Sweelincklaan.
Tevens wijzen zij erop dat gezien de korte afstand van de inrit tot de kruising, alsmede vanwege de tegenover de uitrit geparkeerde auto’s niet veilig de weg op kan worden gedraaid.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat realisering van de woning ter plaatse geen verkeersonveilige situatie zal opleveren, mede gelet op het 30 km/u-regime dat geldt op de Diepenbrocklaan en de Sweelincklaan.
5.2. Op de Diepenbrocklaan en de Sweelincklaan geldt een maximum snelheid van 30 km/u. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de uitrit zal aansluiten op de Diepenbrocklaan en dat een verkeerskundige, na opname van de situatie ter plaatse, realisatie van de woning met een uitrit op de Diepenbrocklaan niet verkeersonveilig heeft geacht. Gezien het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter in hetgeen [verzoekers] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat realisering van de woning met een uitrit op de Diepenbrocklaan niet tot een verkeersonveilige situatie leidt.
6. Ten aanzien van het betoog van [verzoekers] dat andere locaties binnen de gemeente Ede beschikbaar zijn voor nieuwbouw van woningen, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Het plan is vastgesteld naar aanleiding van een nieuwbouwplan van de toenmalige eigenaar van het perceel, [partij], voor de realisatie van één woning. Gelet hierop, alsmede op het kleinschalige karakter van de woningbouw en op hetgeen hiervoor is overwogen over de gevolgen van het plan voor de omgeving heeft de raad naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om onderzoek te doen naar een alternatieve locatie.
7. Voor zover [verzoekers] betogen dat het plan een waardevermindering van de omliggende woningen tot gevolg heeft, overweegt de voorzieningenrechter dat geen grond bestaat voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, griffier.
w.g. Hagen w.g. Tuit
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2015
425-815.