201409074/1/R6.
Datum uitspraak: 4 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Lisse,
en
de raad van de gemeente Lisse,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Uitermeerlocatie Lisse" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2015, waar [appellant] en anderen en de raad, vertegenwoordigd door M.A.M. Randsdorp en mr. A. Koorneef, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord Woningstichting Stek, vertegenwoordigd door ir. T.A.C.J. de Wit.
Overwegingen
1. Het plan voorziet in de herontwikkeling van de huidige locatie van het Fioretticollege, locatie Uitermeer, tot woningbouw. Het voornemen is om op deze locatie 29 appartementen en 11 eengezinswoningen te realiseren.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. [appellant] en anderen voeren aan dat zij onvoldoende inspraakmogelijkheden hebben gehad. Zij stellen onvoldoende en niet tijdig te zijn geïnformeerd over de beoogde ontwikkelingen. Ook stellen zij dat zij onvoldoende de mogelijkheid hebben gekregen de besluitvorming te beïnvloeden en mee te praten over de inrichting van het terrein en de situering van de bebouwing. Voorts betogen [appellant] en anderen dat de raad kort voor de vaststelling van het plan een minder strenge norm voor de afstand tussen de nieuwe woningen en een nabijgelegen bedrijf als uitgangspunt heeft genomen - namelijk 50 m in plaats van 100 m - en ten onrechte na die wijziging geen nieuwe inspraak- of reactiemogelijkheid heeft geboden.
3.1. De raad stelt dat sinds 2009 het voornemen bestaat om de Uitermeerlocatie na het vertrek van de daar gevestigde school te herontwikkelen. In oktober 2012 heeft Woningstichting Stek bij de gemeente Lisse een principeverzoek ingediend voor de herontwikkeling van het plangebied. Vervolgens heeft Woningstichting Stek als projectontwikkelaar een bestemmingsplan laten opstellen. Daarbij zijn volgens de raad de wettelijk voorgeschreven inspraak- en zienswijzenprocedures gevolgd. Dat [appellant] en anderen liever mondeling overleg hadden willen voeren, betekent volgens de raad niet dat de procedure om die reden gebrekkig is.
Wat betreft de afstandsnorm waarvan de raad bij de vaststelling van het plan is uitgegaan, heeft de raad ter zitting de volgende toelichting gegeven. Bij de vaststelling van het plan heeft de raad in verband met het aspect geluidhinder de richtafstanden die in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) worden aanbevolen als uitgangspunt genomen. De raad is er daarbij in eerste instantie van uitgegaan dat het nabijgelegen transportbedrijf Eigenbrood een bedrijf van milieucategorie 3.2 is, waarvoor een richtafstand van 100 m geldt. Naar aanleiding van de zienswijzen is echter gebleken dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan slechts een bedrijf van ten hoogste milieucategorie 3.1 toestaat. De raad is daarom alsnog uitgegaan van de richtafstand van 50 m die de VNG-brochure voor bedrijven van milieucategorie 3.1 aanbeveelt. De raad heeft hierin geen aanleiding gezien om een nieuwe inspraak- of reactiemogelijkheid te bieden.
3.2. De Afdeling stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke eisen die de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de Wet ruimtelijke ordening stellen aan de terinzagelegging van het ontwerpplan en het bieden van de mogelijkheid om zienswijzen naar voren te brengen. Daarnaast blijkt uit de stukken dat - hoewel de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening hiertoe niet verplichten - voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan een voorontwerp ter inzage is gelegd waarop een ieder kon reageren. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat omwonenden en andere belanghebbenden voorafgaand aan de vaststelling van het plan onvoldoende in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze over de voorgenomen ontwikkelingen naar voren te brengen. De omstandigheid dat [appellant] en anderen frequenter en eerder hadden willen meepraten over de inrichting van het terrein en de situering van de bebouwing, geeft naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad meer of eerder inspraakmogelijkheden had moeten bieden dan waarin hij heeft voorzien.
De omstandigheid dat de raad kort voor de vaststelling van het plan zijn standpunt over de toepasselijke richtafstand heeft gewijzigd, geeft geen aanleiding voor een andere conclusie. De raad heeft ingezien dat zijn oorspronkelijke uitgangspunt met betrekking tot de richtafstand niet correct was en heeft dit na de behandeling van de zienswijzen gecorrigeerd. Naar aanleiding hiervan is de plantoelichting aangepast. Voor de juridisch bindende regeling in de verbeelding en de planregels heeft het veranderde inzicht van de raad over de toepasselijke richtafstand echter geen gevolgen gehad. Er doet zich in dit geval dan ook geen situatie voor waarin het plan zodanig is gewijzigd ten opzichte van het ontwerp, dat de raad aanleiding had moeten zien opnieuw een ontwerpplan ter inzage te leggen of belanghebbenden anderszins een aanvullende inspraak- of reactiemogelijkheid had moeten bieden.
Het betoog faalt.
4. [appellant] en anderen voeren aan dat de raad onvoldoende heeft gereageerd op hun inspraakreactie naar aanleiding van het voorontwerpplan en op de zienswijzen die zij over het ontwerpplan naar voren hebben gebracht.
4.1. In de Nota inspraak en vooroverleg met betrekking tot het voorontwerp bestemmingsplan Uitermeerlocatie Lisse is de raad ingegaan op de inspraakreacties naar aanleiding van het voorontwerp. In de Nota zienswijzen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan Uitermeerlocatie Lisse is de raad ingegaan op de zienswijzen naar aanleiding van het ontwerpplan. [appellant] en anderen hebben niet nader onderbouwd waarom de reactie van de raad volgens hen ontoereikend is. Voor zover zij betogen dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, overweegt de Afdeling dat dit op zichzelf geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
Het betoog faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Teuben
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2015
483.