201407503/4/R2.
Datum uitspraak: 24 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:
de stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek, gevestigd te Rijkswijk,
verzoekster,
om opheffing of wijziging (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) van de bij uitspraak van 17 november 2014, in zaak nr. 201407503/2/R2, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen:
1. de stichting Stichting Wijk C Komitee en Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht (hierna: Stichting Wijk C Komitee en SSLU), beide gevestigd te Utrecht,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te [woonplaats],
en
1. de raad van de gemeente Utrecht,
2. het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerders.
Procesverloop
Bij uitspraak van 17 november 2014, in zaak nr. 201407503/2/R2, heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van de raad en het college van 17 juli 2014 en 24 oktober 2014, waarbij respectievelijk het bestemmingsplan "Hoek Sint Jacobsstraat-Lange Viestraat, Binnenstad" is vastgesteld en een omgevingsvergunning is verleend voor het in- en uitwendig veranderen en vergroten van het winkelcentrum La Vie, de parkeergarage en kantoren en het slopen van een loopbrug (hierna: de omgevingsvergunning), geschorst.
Stichting PMT heeft de voorzieningenrechter verzocht deze voorlopige voorziening op te heffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 februari 2015, waar Stichting PMT, vertegenwoordigd door mr. A.M.R. Klijn en mr. B.A.J. Haagen, beiden advocaat te Amsterdam, Stichting Wijk C Komitee en SSLU, vertegenwoordigd door drs. C. van Oosten, bijgestaan door T. Zorn, deskundige, en [appellant sub 2B], zijn verschenen. Voorts zijn de raad en het college, beide vertegenwoordigd door drs. J.M.A.C. van Caspel, A.W.J.M. Toonen, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door dr. H.A.E. Simons en A.E.M. van de Reijt, beiden deskundigen, en door mr. J.C. van Oosten, advocaat te Amsterdam, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Magazijn de Bijenkorf BV, vertegenwoordigd door A. Bogaards en F. Braakman, bijgestaan door mr. M.C. Brans, advocaat te Amsterdam, en mr. V.J. Nolet, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Ingevolge artikel 8:87, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
Ingevolge het tweede lid kan een belanghebbende die door de voorlopige voorziening rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen, een verzoek om opheffing of wijziging doen.
3. Bij uitspraak van 17 november 2014 zijn het plan en de omgevingsvergunning geschorst, omdat naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de raad niet heeft aangetoond dat ten tijde van het vaststellen van het plan binnen acceptabele loopafstand van het plan een restcapaciteit van 50 parkeerplaatsen op zaterdagmiddag en 23 parkeerplaatsen op zondagmiddag structureel en duurzaam beschikbaar is. Het rapport "Parkeeronderzoek beschikbare parkeerplaatsen rondom La Vie" van Goudappel Coffeng van 17 oktober 2014 heeft de voorzieningenrechter hierbij niet betrokken, nu dit volgens hem nader onderzoek vergde waartoe de voorlopige voorziening-procedure zich niet leende.
4. Naar aanleiding van de uitspraak van 17 november 2014 heeft Goudappel Coffeng aanvullend onderzoek gedaan naar de vrije parkeercapaciteit in parkeergarage Kop van Lombok. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden door middel van tellingen in december 2014 en aan de hand van een geactualiseerde parkeerbalans voor parkeergarage Kop van Lombok. De resultaten zijn opgenomen in het rapport "Onderzoek beschikbare parkeerplaatsen rondom La Vie, aanvullend onderzoek Kop van Lombok" van 5 februari 2015. Stichting PMT heeft dit onderzoek ten grondslag gelegd aan haar verzoek. Tevens heeft zij naar voren gebracht dat het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hoog Catharijne BV en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Corio Vastgoed Ontwikkeling BV, op wiens verzoek de voorzieningenrechter mede de besluiten heeft geschorst, bij brief van 4 februari 2015 is ingetrokken. Daarbij heeft Stichting PMT gewezen op de huurovereenkomst tussen haar en Corio Vastgoed waarin is neergelegd dat met ingang van 1 juli 2015 tot en met 30 juli 2024 voor de zaterdagen en zondagen 50 abonnementen worden afgenomen voor parkeerplaatsen in een van de parkeergarages van Corio Vastgoed. Tot slot heeft Stichting PMT aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de bouwplanning aanzienlijke vertraging oploopt door de schorsing van de besluiten en dat de directe omgeving ernstige hinder ondervindt van de stillegging van de bouwwerkzaamheden.
5. De voorzieningenrechter overweegt dat de raad mogelijk met de rapporten van Goudappel Coffeng van 17 oktober 2014 en 5 februari 2015 alsnog zijn besluit heeft voorzien van een deugdelijke motivering. Dit betekent echter niet dat reeds daarom aanleiding bestaat tot het opheffen van de voorlopige voorziening, aangezien hiervoor ook de overige beroepsgronden, waaronder de door Stichting Wijk C Komitee en SSLU aangevoerde beroepsgronden met betrekking tot de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit, beoordeeld dienen te worden. Gelet op de omvang van de zaak en de complexiteit van de tussen partijen nog steeds bestaande geschilpunten, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de vraag of vooruitlopend op de uitspraak in de hoofdzaak de voorlopige voorziening moet worden opgeheven, te beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.
Het belang van Stichting Wijk C Komitee en SSLU hangt samen met het in gebruik nemen van het gebouw dat volgens haar zal leiden tot een toename van de verkeersbelasting en daarmee tot extra luchtverontreiniging. In het bijzonder is hun belang erin gelegen dat bij de ingebruikname voldoende fietsparkeerplaatsen beschikbaar zijn. Stichting PMT daarentegen heeft er belang bij spoedig aan te vangen met de bouwwerkzaamheden om verdere vertraging en hinder te voorkomen. Ter zitting is hieromtrent onder andere besproken dat alleen de voorbereidende werkzaamheden al enkele weken in beslag nemen. Het gaat bijvoorbeeld om de verplaatsing van een kraan die moet worden gedemonteerd en gemonteerd op de locatie voor La Vie. Stichting PMT heeft verklaard dat mede gelet op deze noodzakelijke voorbereiding van de bouwwerkzaamheden in de eerste acht weken geen bouwwerkzaamheden zullen plaatsvinden die onomkeerbare gevolgen hebben. Desgevraagd heeft de betrokken architect dit ter zitting bevestigd. De Bijenkorf heeft aangegeven er een groot belang bij te hebben dat de bouwwerkzaamheden tijdig starten, zodat het gebouw eind van het jaar, in elk geval rond de kerstperiode, in gebruik kan worden genomen. Nu de belangen van Stichting Wijk C Komitee en SSLU samenhangen met de ingebruikname van het gebouw en deze ingebruikname niet is voorzien voordat einduitspraak is gedaan, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat zich in zoverre onomkeerbare gevolgen zullen voordoen voordat door de Afdeling einduitspraak is gedaan in de bodemzaak. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat de Afdeling ernaar streeft om binnen zes weken na de zittingsdatum van 18 februari 2015 een einduitspraak in de bodemprocedure te doen.
6. Gelet op het voorgaande en voorts in aanmerking genomen dat aan het belang van Stichting Wijk C Komitee en SSLU ten aanzien van de fietsproblematiek, gezien hetgeen hierover in de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2013, nr. 201300506/1/R2 is overwogen, nog slechts beperkt gewicht toekomt, ziet de voorzieningenrechter, bij afweging van de betrokken belangen, aanleiding om het verzoek toe te wijzen. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat, zolang het plan en de omgevingsvergunning niet in rechte onaantastbaar zijn, Stichting PMT op eigen risico daarvan gebruik maakt. Hieruit volgt dat in het geval de genoemde besluiten in de bodemprocedure worden vernietigd de met het plan en de omgevingsvergunning mogelijk gemaakte ontwikkelingen niet langer kunnen worden uitgevoerd. Tegen de verrichte bouwwerkzaamheden en het in gebruik nemen van het gewijzigde gebouw kan derhalve in dat geval handhavend worden opgetreden.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. heft de door de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 17 november 2014 in zaak nr. 201407503/2/R2 getroffen voorlopige voorziening op;
II. gelast dat de griffier van de Raad van State aan stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.A. van Heusden, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Van Heusden
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2015
647.