ECLI:NL:RVS:2015:660

Raad van State

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
201112621/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzage in persoonsgegevens en juridische analyse in asielprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de staatssecretaris niet had voldaan aan de verplichting om een volledig overzicht van de persoonsgegevens van de wederpartij te verstrekken. De wederpartij had verzocht om inzage in een als minuut aangeduid stuk dat betrokken was bij de verlening van een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris had dit verzoek afgewezen, met de argumentatie dat de minuut ook een juridische analyse bevatte die niet onder de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) valt. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris de wederpartij niet in de gelegenheid had gesteld om te worden gehoord in de bezwaarfase en dat de verstrekte informatie niet voldeed aan de eisen van de Wbp. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris niet had voldaan aan zijn verplichtingen onder de Wbp. De juridische analyse in de minuut kan niet als persoonsgegeven worden gekwalificeerd, maar de persoonsgegevens van de wederpartij moeten wel worden verstrekt. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de wederpartij.

Uitspraak

201112621/1/A3.
Datum uitspraak: 4 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie en Asiel, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 oktober 2011 in zaak nr. 11/3471 in het geding tussen:
[wederpartij], mede namens haar minderjarige kind, wonend te [woonplaats],
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2011 heeft de minister een verzoek van [wederpartij] om inzage in een als minuut aangeduid stuk, dat is betrokken bij de totstandkoming van het besluit van 4 maart 2011 tot verlening aan haar van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, afgewezen.
Bij besluit van 10 juni 2011 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 oktober 2011 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
[wederpartij] heeft de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) om van de minuut kennis te nemen.
De Afdeling heeft de beslissing aangehouden in verband met de prejudiciële vragen die de Afdeling bij verwijzingsuitspraak van 1 augustus 2012 in de zaken nrs. 201108135/1/A3 en 201110165/1/A3 heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
Bij arrest van 17 juli 2014 in de gevoegde zaken C-141/12 en C-372/12, inzake Y.S. tegen de minister onderscheidenlijk de minister tegen M. en tegen S. (ECLI:EU:C:2014:2081; hierna: het arrest) heeft het Hof deze vragen beantwoord.
De staatssecretaris en [wederpartij] hebben een reactie ingediend.
Partijen hebben toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Awb, om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder persoonsgegeven verstaan: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, heeft de betrokkene het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
Ingevolge het tweede lid bevat de mededeling, indien zodanige gegevens worden verwerkt, een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens.
Ingevolge artikel 43, aanhef en onder e, kan de verantwoordelijke artikel 35 buiten toepassing laten voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.
3. [wederpartij] heeft in haar reactie op het arrest van het Hof voor het eerst aangevoerd dat zij op grond van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 7 december 2000, als aangepast op 12 december 2007 te Straatsburg, artikel 9, tweede lid, van de Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van de Europese Unie van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (PB 2005, L 326) en de artikelen 3:47 en 3:48 van de Awb een recht op inzage in de minuut heeft. Aangezien geen reden bestaat waarom [wederpartij] dat niet eerder heeft aangevoerd en zij dat uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de rechtszekerheid van de andere partij omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen, dient deze grond wegens strijd met een goede procesorde thans buiten beschouwing te blijven.
4. De staatssecretaris heeft bij besluit van 5 april 2011 een opsomming gegeven van de in het algemeen in een minuut voorkomende gegevens, de herkomst van die gegevens en de ontvangers daarvan.
Aan de weigering inzage in de minuut te verlenen heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat deze, naast de persoonsgegevens van [wederpartij] , een juridische analyse van de zaak bevat, waarop artikel 35 van de Wbp niet van toepassing is. Voor zover het de persoonsgegevens betreft, stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat met hetgeen is meegedeeld in het besluit van 5 april 2011 reeds aan het verzoek van [wederpartij] is voldaan.
5. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar van 10 juni 2011 vernietigd omdat de staatssecretaris [wederpartij] in de bezwaarfase ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord. Zij heeft geen aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Daarbij heeft zij betrokken dat de staatssecretaris weliswaar niet zonder meer is gehouden de minuut integraal te verstrekken, maar dat wel een overzicht van de [wederpartij] betreffende persoonsgegevens moet worden verstrekt. De staatssecretaris heeft met het door hem in het besluit van 5 april 2011 verstrekte overzicht niet voldaan aan zijn uit de Wbp voortvloeiende verplichting. Volgens de rechtbank bevat de minuut geen andere informatie dan persoonsgegevens van [wederpartij], zodat in dit geval niet valt in te zien waarom de staatssecretaris de minuut niet zou verstrekken.
6. De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de in de minuut neergelegde juridische analyse geen persoonsgegeven is, zodat artikel 35, tweede lid, van de Wbp in zoverre toepassing mist. Daarnaast heeft de rechtbank volgens hem miskend dat hij met het door hem in het besluit van 5 april 2011 verstrekte overzicht adequaat in de kennisgeving van de in de minuut opgenomen persoonsgegevens heeft voorzien.
6.1. Uit het arrest van het Hof volgt dat de in de minuut neergelegde juridische analyse, waarin de gronden worden uiteengezet die de beslismedewerker heeft betrokken bij de totstandkoming van het ontwerpbesluit dat hij moet opstellen in het kader van de procedure die voorafgaat aan de vaststelling van een besluit over de aanvraag, als zodanig niet als een persoonsgegeven kan worden gekwalificeerd. In zoverre valt de juridische analyse als zodanig niet onder het bereik van de Wbp en mist artikel 35 van de Wbp toepassing.
Voorts volgt uit het arrest van het Hof dat gegevens betreffende de aanvrager, zoals diens naam, geboortedatum, nationaliteit, geslacht, etniciteit, religie en taal, zonder meer informatie vormen betreffende deze natuurlijke persoon en derhalve als persoonsgegevens in de zin van de Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 1995 L 281; hierna: de Privacyrichtlijn) moeten worden aangemerkt. Ook als deze gegevens over de aanvrager in de juridische analyse in een minuut staan en de feitelijke basis vormen voor de juridische analyse, moeten zij als persoonsgegevens in de zin van de Privacyrichtlijn worden aangemerkt. Op deze gegevens is derhalve de Wbp van toepassing.
Het recht op inzage als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wbp heeft, zo volgt uit het arrest van het Hof, uitsluitend betrekking op de persoon betreffende gegevens die vallen onder het bereik van de Wbp. Over de wijze van verstrekking van deze gegevens heeft het Hof overwogen dat het aan de lidstaten is om te bepalen welke concrete materiële vorm die verstrekking moet krijgen, mits deze in begrijpelijke vorm geschiedt. Voor zover aan de met het recht op inzage nagestreefde doelstelling volledig kan worden voldaan met een andere vorm van verstrekking kan de betrokkene aan artikel 12, aanhef en onder a, van de Privacyrichtlijn geen recht ontlenen om een afschrift te verkrijgen van het originele document of bestand waarin hem betreffende gegevens staan, aldus het Hof. Het volstaat derhalve dat aan de aanvrager, bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de Wbp, een volledig overzicht in begrijpelijke vorm van deze persoonsgegevens wordt verstrekt, voorzien van een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens, zodat de aanvrager die gegevens kan controleren op hun juistheid en kan controleren of zij in overeenstemming met de Wbp zijn verwerkt.
6.2. Na kennisneming van de met toepassing van artikel 8:29 van de Awb overgelegde minuut, is de Afdeling van oordeel dat de daarin vervatte juridische analyse mede [wederpartij] betreffende persoonsgegevens bevat. Zoals volgt uit het arrest van het Hof is de juridische analyse als zodanig geen persoonsgegeven. In zoverre heeft de staatssecretaris terecht betoogd dat artikel 35 van de Wbp toepassing mist. Voor de in de minuut voorkomende [wederpartij] betreffende persoonsgegevens geldt echter dat die binnen het toepassingsbereik van de Wbp vallen en dat daarop het in de Wbp voorziene inzagerecht betrekking heeft.
7. Anders dan de staatssecretaris heeft aangevoerd, heeft hij met de door hem gegeven opsomming van in het algemeen in een minuut voorkomende persoonsgegevens niet voldaan aan artikel 35, tweede lid, van de Wbp, nu de concrete in de gevraagde minuut voorkomende persoonsgegevens van [wederpartij] zelf ontbreken en derhalve geen volledig overzicht, in begrijpelijke vorm, van deze gegevens is gegeven.
Voor zover de staatssecretaris zich heeft beroepen op artikel 43, aanhef en onder e, van de Wbp is de Afdeling van oordeel dat het belang van de ongestoorde gedachtewisseling tussen ambtenaren het verstrekken van de [wederpartij] betreffende persoonsgegevens niet in de weg staat. Daarbij neemt zij in aanmerking dat de staatssecretaris slechts is gehouden een volledig overzicht in begrijpelijke vorm van die persoonsgegevens te verstrekken en de juridische analyse als zodanig niet een persoonsgegeven is.
De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de verplichting een volledig overzicht van de [wederpartij] betreffende persoonsgegevens te verstrekken en heeft terecht geen aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
9. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 735,00 (zegge: zevenhonderdvijfendertig), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, een griffierecht van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, griffier.
w.g. Borman w.g. Nell
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2015
597.