ECLI:NL:RVS:2015:652

Raad van State

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
201406487/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen door het CBR na alcohol- en drugsmisbruik

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 20 juni 2014 zijn beroep ongegrond verklaarde. Het CBR had op 17 september 2013 geweigerd om een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen voor de categorie B in het rijbewijzenregister te registreren. Deze weigering was gebaseerd op de bevindingen van psychiater A. Korzec, die in 2011 en 2012 [appellant] had gekeurd en tot de conclusie kwam dat er sprake was van overmatig alcoholgebruik. Een herkeuring door psychiater M. Riebandt bevestigde deze bevindingen en concludeerde ook dat er sprake was van cannabismisbruik. Het CBR oordeelde op basis van deze rapporten dat [appellant] ongeschikt was voor het besturen van motorrijtuigen.

[appellant] betoogde in hoger beroep dat het CBR ten onrechte zijn rijbewijs ongeldig had verklaard en dat de rapporten van de psychiaters niet zorgvuldig tot stand waren gekomen. Hij stelde dat hij geen misbruik maakte van alcohol en dat de rechtbank de rapporten te terughoudend had getoetst. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht geen grond vond voor het oordeel dat het CBR zich niet op basis van de medische oordelen van de psychiaters had mogen baseren. De Afdeling bevestigde dat de recidiefvrije periode van een jaar, zoals vereist in de Regeling eisen geschiktheid 2000, nog niet was verstreken en dat de rapporten van de psychiaters voldoende waren om de weigering van het CBR te onderbouwen.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201406487/1/A1.
Datum uitspraak: 4 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2014 in zaak nr. 14/830 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 17 september 2013 heeft het CBR geweigerd voor [appellant] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen voor de categorie B in het rijbewijzenregister te registreren.
Bij besluit van 22 januari 2014 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.
Bij uitspraak van 20 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.C. Ramdihal, advocaat te Amsterdam, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. Y.M. Wolvekamp, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag, alsmede op in dit hoofdstuk vastgestelde wijze, en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief, door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen voldoet. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, eerste volzin, registreert het CBR, indien de aanvrager naar zijn oordeel aan de bij ministeriële regeling ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën, waarop de aanvraag betrekking heeft, vastgestelde eisen voldoet, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
In die bijlage is in paragraaf 8.8 onder de aanduiding "Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)" opgenomen dat voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen een specialistisch rapport is vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar met dit misbruik zijn gestopt, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid, aldus die passage.
2. Naar aanleiding van zijn aanvraag om een verklaring van geschiktheid is [appellant] op 29 maart 2011 en 13 januari 2012 door psychiater A. Korzec gekeurd. Voorts is op 12 maart 2012 aanvullend een bloedonderzoek uitgevoerd. Voormelde psychiater is tot de conclusie overmatig alcoholgebruik gekomen. Op 1 december 2012 is op verzoek van [appellant] een herkeuring uitgevoerd. De psychiater M. Riebandt die [appellant] op 1 december 2012 heeft gekeurd is tot de conclusie alcoholmisbruik en cannabismisbruik in ruime zin gekomen. Naar aanleiding van de rapporten van de psychiaters heeft het CBR [appellant] ongeschikt geoordeeld voor het besturen van motorrijtuigen en heeft het om die reden de gevraagde registratie geweigerd.
3. [appellant] betoogt dat het CBR bij besluit van 5 maart 2008 ten onrechte is overgegaan tot ongeldig verklaring van zijn rijbewijs. Daartoe voert hij aan dat geen adequaat onderzoek is uitgevoerd.
3.1. Bij besluit van 26 juni 2008 heeft het CBR het door [appellant] tegen het besluit van 5 maart 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd. Tegen het besluit van 26 juni 2008 heeft [appellant] geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het in rechte vast staat. Hetgeen [appellant] over de ongeldig verklaring van zijn rijbewijs heeft aangevoerd, kan in deze procedure niet meer aan de orde komen en wordt buiten beschouwing gelaten.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het CBR ten onrechte heeft geweigerd een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen te registreren. Daartoe voert hij aan dat de rapporten van de psychiaters niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen zodat de rechtbank die rapporten niet bij haar oordeel kon betrekken. Voorts voert [appellant] aan dat de rechtbank de rapporten te terughoudend heeft getoetst en dat zij de periode van de onderzoeken van 2008 tot en met 2012 ten onrechte niet bij haar oordeel heeft betrokken. [appellant] stelt dat hij geen misbruik maakt van alcohol en dat uit de onderzoeken niet volgt dat hij ongeschikt is voor het besturen van motorrijtuigen.
4.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2013 in zaak nr. 201202701/1/A3, wordt overwogen dat in een geval waarin de diagnose alcoholmisbruik is gesteld, slechts aanleiding bestaat om een weigering een verklaring van geschiktheid te registeren in het rijbewijzenregister voor het besturen van motorrijtuigen niet in stand te laten, indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat die omstandigheden zich hier voordoen. Over de stelling van [appellant] dat bij het onderzoek op 29 maart 2011 een normale CDT-waarde is aangetroffen, wordt overwogen dat de recidiefvrij periode van een jaar, als bedoeld in paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling, op dat moment nog niet was verstreken. Voorts heeft de psychiater ten aanzien van die waarde gesteld dat die als licht verhoogd kan worden aangemerkt. De CDT-waarde van 29 maart 2011 doet er bovendien niet aan af dat op 12 maart 2012 en 1 december 2012 een verhoogde CDT-waarde is vastgesteld die volgens de psychiaters past bij overmatig alcoholgebruik. [appellant] heeft geen bericht van een medisch deskundige overgelegd, waarin de diagnoses van de psychiaters worden weersproken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het CBR zich niet op basis van het medisch oordeel van de psychiaters op het standpunt mocht stellen dat [appellant] ongeschikt is voor het besturen van motorrijtuigen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Wijgerde
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2015
672.