201406085/1/V6.
Datum uitspraak: 4 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 juni 2014 in zaak nr. 14/383 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB).
Procesverloop
Bij besluit van 15 augustus 2013, voor zover thans van belang, heeft de SVB een aanvraag van [appellant] om voorzieningen krachtens de Remigratiewet afgewezen voor zover het de gevraagde basisvoorzieningen betreft.
Bij besluit van 15 november 2013 heeft de SVB het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juni 2014 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A.R.A.R. Sitaldin, advocaat te Amsterdam, en de SVB, vertegenwoordigd door J.Y. van den Berg, werkzaam bij de SVB, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In deze zaak zijn de Remigratiewet en het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet (hierna: het Uitvoeringsbesluit) van toepassing zoals deze luidden tot de inwerkingtreding van de wijzigingen op 1 juli 2014.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Remigratiewet wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder remigrant verstaan een persoon, bedoeld in artikel 2, die met de toepassing van deze wet voornemens is zijn rechtmatig hoofdverblijf in Nederland op te geven om te remigreren of is geremigreerd en sindsdien in een bestemmingsland is gevestigd.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, worden onder bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden aan een remigrant, die niet over voldoende middelen beschikt om zelfstandig te kunnen remigreren, de volgende basisvoorzieningen verstrekt:
a. een vergoeding van de kosten van vervoer van de remigrant en van zijn partner en hun kinderen die tezamen met de remigrant vertrekken naar het bestemmingsland, tot de plaats van bestemming;
b. een tegemoetkoming in de kosten van hervestiging in het bestemmingsland.
Ingevolge het tweede lid kunnen, naast de basisvoorzieningen, onder bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden aan een remigrant de volgende basisvoorzieningen worden verstrekt:
b. een vergoeding van de kosten van het vervoer van een bedrijfsinventaris;
d. een vergoeding van opslagkosten van goederen in het bestemmingsland.
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder c, van het Uitvoeringsbesluit komt een remigrant niet in aanmerking voor basisvoorzieningen indien hij eerder als remigrant of als partner basisvoorzieningen heeft genoten.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, van het Besluit voorzieningen Remigratiewet (hierna: het Besluit voorzieningen) heeft een remigrant, aan wie een remigratie-uitkering is verstrekt, geen recht op een tegemoetkoming in de kosten van hervestiging in het bestemmingsland.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij in aanmerking komt voor de gevraagde basisvoorzieningen. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat hij eerder basisvoorzieningen heeft genoten als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder c, van het Uitvoeringsbesluit. [appellant] wijst er in dit verband op dat het besluit van 26 februari 2003, waarbij de SVB zijn eerdere aanvraag om basisvoorzieningen heeft ingewilligd, is ingetrokken bij besluit van 20 juli 2005. Dat de SVB nadien heeft besloten de bij het besluit van 26 februari 2003 toegekende basisvoorzieningen (hierna: de eerdere voorzieningen) niet terug te vorderen, maakt dat volgens [appellant] niet anders, nu hij daarmee zijn terugreis naar Nederland, die hij door toedoen van de SVB heeft moeten maken, heeft betaald. Daar komt bij dat, aldus [appellant], de eerdere voorzieningen moeten worden aangemerkt als een schadevergoeding. In dit verband wijst hij erop dat de SVB heeft erkend verwijtbaar te hebben gehandeld. [appellant] voert verder aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de SVB wegens kennelijke hardheid had moeten afwijken van de toepasselijke regelgeving.
2.1. [appellant] heeft onder meer verzocht om de basisvoorziening, bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Remigratiewet, te weten een tegemoetkoming in de kosten van hervestiging in het bestemmingsland. In hoger beroep is onbestreden het oordeel van de rechtbank dat de SVB zich terecht, onder verwijzing naar artikel 5, tweede lid, van het Besluit voorzieningen, op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet in aanmerking komt voor deze basisvoorziening, reeds omdat aan hem bij het besluit van 15 augustus 2013 een remigratie-uitkering is toegekend. Het betoog treft in zoverre dus geen doel.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de SVB zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] ook niet in aanmerking komt voor de overige gevraagde basisvoorzieningen. Zoals de rechtbank immers terecht heeft overwogen, heeft [appellant] - gelet op de beslissing van de SVB om de eerdere voorzieningen niet terug te vorderen - daarover volledig kunnen beschikken. Gelet hierop doet zich in zoverre de in artikel 4, aanhef en onder c, van het Uitvoeringsbesluit bedoelde situatie voor. Dat [appellant] met de eerdere voorzieningen zijn terugreis naar Nederland heeft betaald, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat uit het besluit van de SVB van 18 mei 2006, waarbij aan [appellant] een schadevergoeding is toegekend omdat hij door toedoen van de SVB extra kosten heeft moeten maken, blijkt dat de SVB bereid was deze reiskosten te vergoeden, mits [appellant] zou voldoen aan het verzoek van de SVB om de originele nota's over te leggen ter staving van de gemaakte kosten. Aan dat verzoek heeft [appellant] niet voldaan. Omdat de SVB, naast de eerdere voorzieningen, bij voormeld besluit van 18 mei 2006 aan [appellant] een schadevergoeding heeft toegekend, betoogt [appellant] tevergeefs dat de eerdere voorzieningen als zodanig moeten worden aangemerkt.
[appellant] betoogt tevergeefs dat de SVB wegens kennelijke hardheid had moeten afwijken van de toepasselijke regelgeving, nu, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, een bevoegdheid daartoe ontbreekt.
Het betoog faalt.
3. Gelet op het vorenstaande moet het verzoek van [appellant] om een schadevergoeding worden afgewezen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Oei
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2015
670.