ECLI:NL:RVS:2015:642

Raad van State

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
201404617/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor wijziging kozijnen en gebruik pand als winkel en showroom

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Langedijk heeft beoordeeld. Het college had op 9 april 2013 een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van kozijnen in de gevels van een pand aan de [locatie A] te Noord-Scharwoude en voor het gebruik van het pand als winkel en showroom, in afwijking van het geldende bestemmingsplan. De rechtbank constateerde echter een gebrek in het besluit met betrekking tot het aantal benodigde parkeerplaatsen en gaf het college de kans om dit te herstellen. Na een wijziging van de omgevingsvergunning op 17 februari 2014, waarin 37 parkeerplaatsen werden aangegeven, verklaarde de rechtbank de beroepen van de appellant en de eiser bij de rechtbank gegrond en vernietigde het oorspronkelijke besluit van 9 april 2013. De appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 december 2014 behandeld. De appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte Bouwfonds Ontwikkeling B.V. en [partij] als procespartij heeft toegelaten, en dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen, zoals verkeersoverlast en waardevermindering van zijn pand. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht geen grond zag om de betrokkenheid van Bouwfonds Ontwikkeling B.V. en [partij] te betwisten, aangezien hun belangen tegengesteld waren aan die van de appellant. Ook werd geoordeeld dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning kon verlenen, ondanks de bezwaren van de appellant. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201404617/1/A1.
Datum uitspraak: 4 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk,
tegen de tussenuitspraak van 11 februari 2014 en de uitspraak van 25 april 2014 van de rechtbank Noord-Holland in zaken nrs. 13/954 en 13/1074 in het geding tussen:
1. [appellant]
2. [eiser bij de rechtbank], gevestigd te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk,
en
het college van burgemeester en wethouders van Langedijk.
Procesverloop
Bij besluit van 9 april 2013 heeft het college [partij] omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van kozijnen in de gevels van het pand aan de [locatie A] te Noord-Scharwoude (hierna: het perceel) en het gebruiken van het perceel en/of pand in afwijking van het geldende planologisch regime als winkel en showroom en het in gebruik nemen van de bestaande dienstwoning op het perceel ten behoeve van deze functies.
Bij tussenuitspraak van 11 februari 2014 heeft de rechtbank een gebrek geconstateerd in het besluit van 9 april 2013 met betrekking tot het benodigde aantal parkeerplaatsen en het college in de gelegenheid gesteld dat gebrek te herstellen.
Bij besluit van 17 februari 2014 heeft het college gevolg gevend aan de tussenuitspraak de omgevingsvergunning gewijzigd verleend. Een tekening van 31 juli 2013 maakt onderdeel uit van de gewijzigde omgevingsvergunning, waarop in totaal 37 parkeerplaatsen ten noorden en zuiden van het pand op het perceel zijn weergegeven. Aan de gewijzigde omgevingsvergunning is het vergunningvoorschrift verbonden dat minimaal 23 van die parkeerplaatsen moeten zijn gerealiseerd op het moment dat het pand in gebruik wordt genomen.
Bij uitspraak van 25 april 2014 heeft de rechtbank de afzonderlijke door [appellant] en [eiser bij de rechtbank] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 9 april 2013 vernietigd voor zover het de situatietekening "Parkeerplaatsen" van 30 november 2012 en vergunningvoorschrift onder 1 van onderdeel 2 van de bijlage behorende bij de omgevingsvergunning van 9 april 2013 betreft, en de beroepen gericht tegen het besluit van 17 februari 2014 ongegrond verklaard onder afwijzing van het verzoek om schadevergoeding van [appellant]. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Bouwfonds Ontwikkeling B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 december 2014, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door W.J. Oude Lohuis en K. Verspui, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij] en Bouwfonds Ontwikkeling B.V., beide vertegenwoordigd door ir. S. Gouweleeuw en mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte Bouwfonds Ontwikkeling B.V. en [partij] als partij heeft toegelaten. Hij voert daartoe aan dat Bouwfonds Ontwikkeling B.V. zich te laat in de procedure heeft gemengd.
1.1. Ingevolge artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de bestuursrechter tot de sluiting van het onderzoek ter zitting ambtshalve, op verzoek van een partij of op hun eigen verzoek, belanghebbenden in de gelegenheid stellen als partij aan het geding deel te nemen.
1.2. Artikel 8:26, eerste lid, van de Awb strekt ertoe om hen die een belang hebben dat tegengesteld is aan dat van de appellant tot het geding toe te laten ter voorkoming van een verslechtering van hun positie. Bouwfonds Ontwikkeling B.V. is eigenaar van het perceel en [partij] is vergunninghouder en exploitant van de winkel die in het pand is gevestigd. De belangen van Bouwfonds Ontwikkeling B.V. en [partij] zijn tegengesteld aan die van [appellant], die wil dat de omgevingsvergunning die benodigd is voor de exploitatie van de winkel op het perceel, wordt vernietigd. Het door [appellant] bij de rechtbank ingestelde beroep had ertoe kunnen leiden dat de omgevingsvergunning geheel zou worden vernietigd, waardoor Bouwfonds Ontwikkeling B.V. en [partij] in een nadeliger positie zouden komen te verkeren. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat Bouwfonds Ontwikkeling B.V. en [partij] niet meer als procespartij konden deelnemen aan het geding.
Het betoog faalt.
2. Het college heeft bij besluit van 9 april 2013 [partij] omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van kozijnen in de gevels van het pand op het perceel en het gebruiken van het perceel en/of pand in afwijking van het geldende planologisch regime als winkel/showroom voor vintage meubels en woonaccessoires. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft [appellant], naar hij op zich terecht in hoger beroep naar voren brengt, in beroep in eerste aanleg niet alleen gronden aangevoerd tegen het gewijzigde gebruik van het pand maar ook tegen de wijzigingen van de gevels, zoals deze zijn vergund in de omgevingsvergunning. Dat leidt, gelet op het hierna volgende, echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
3. Ingevolge het bestemmingsplan "Industrieterrein De Wuyver 1977" rust op het perceel de bestemming "Industriedoeleinden".
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften is de op de kaart voor "Industriedoeleinden" aangewezen grond bestemd voor bedrijfsmatige productie van goederen en administratieve dienstverlening.
Ingevolge artikel 8, vierde lid, onder 4.1, van de planvoorschriften van de Facetregeling detailhandel op bedrijventerreinen (hierna: de Facetregeling) behoort tot het verboden gebruik van bouwwerken binnen de bestemming "Industriedoeleinden" in ieder geval het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken daarvoor voor detailhandel.
4. De beslissing al dan niet omgevingsvergunning te verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om de omgevingsvergunning te verlenen heeft kunnen komen.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 9 april 2013, zoals gewijzigd bij besluit van 17 februari 2014, geen goede ruimtelijke onderbouwing bevat, nu het gemeentelijke beleid erop is gericht dat het perceel wordt gebruikt voor wonen en niet voor detailhandel.
5.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich onder verwijzing naar de aan het besluit van 9 april 2013, zoals gewijzigd bij besluit van 17 februari 2014, ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing van Grontmij Nederland B.V. van 3 december 2012, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verplaatsing van [partij] naar het pand op het perceel niet in strijd is met het gemeentelijk beleid. De rechtbank heeft daartoe terecht overwogen dat, hoewel uit de nota "Visie op de detailhandelstructuur" geen uitdrukkelijke keuze voor de verplaatsing van [partij] naar het pand op het perceel kan worden afgeleid, uit de overige beleidsstukken, ook die van na de datum van de visie, die keuze wel expliciet naar voren komt. Zo is in de paragrafen 2.1 en 2.10 van de door de raad van de gemeente Langedijk vastgestelde "Kadernotitie Herontwikkeling Veilingterrein Noord-Scharwoude" van 3 september 2010 vermeld dat men voornemens is [partij] een nieuwe plek te geven in het pand. Voorts is in paragraaf 2 van het "Stedenbouwkundig plan/ Beeldkwaliteitsplan Veilingterrein Langedijk" van 1 december 2011 vermeld dat [partij] zich zal vestigen in het pand op het perceel.
Het betoog faalt.
6. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat in de ruimtelijke onderbouwing de fysieke toestand van het pand, dat zich in erbarmelijke staat bevindt, onvoldoende is betrokken. Volgens [appellant] wordt er in de ruimtelijke onderbouwing ten onrechte van uitgegaan dat door de verplaatsing van het bedrijf naar het pand de cultuurhistorische waarde van het pand blijft behouden. [appellant] stelt dat slechts met een grondige renovatie het pand kan worden behouden als cultuurhistorisch erfgoed. Het voor de verbouwingskosten gereserveerde bedrag is daarvoor te laag, aldus [appellant]. Renovatie van het pand dient volgens hem derhalve onderdeel uit te maken van de vergunning.
6.1. In de ruimtelijke onderbouwing is erop gewezen dat het voornemen bestaat om Industrieterrein De Wuyver, waar het pand is gelegen, te herontwikkelen tot woningbouwlocatie aangevuld met commerciële voorzieningen. Vooruitlopende op de herontwikkeling van het gebied wordt [partij] verplaatst naar het onderhavige pand op het perceel, een voormalig koelhuis. Dit karakteristieke pand met zijn beschikbare vloeroppervlakte en uitstraling past volgens de ruimtelijke onderbouwing bij de formule van [partij]. Met de verplaatsing naar dit pand blijft volgens de ruimtelijke onderbouwing een deel van de cultuurhistorische waarde binnen het te herontwikkelen gebied behouden. Om de cultuurhistorische waarde en beeldkwaliteit van het pand te behouden, blijft het pand grotendeels gehandhaafd, aldus de ruimtelijke onderbouwing. De aangevraagde bouwactiviteiten vinden grotendeels inpandig plaats en de zuidgevel zal zo veel mogelijk in de oorspronkelijke staat worden teruggebracht.
6.2. [partij] heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het wijzigen van de kozijnen in de gevels van het pand en het inpandig gebruik van het pand als winkel en showroom in afwijking van het planologisch regime. Afgezien van de wijziging van de kozijnen, staat de uiterlijke verschijningsvorm van het pand niet ter beoordeling. Een algehele renovatie van het pand maakt immers geen onderdeel uit van de aanvraag. Het college is gehouden te beslissen op de aanvraag, zoals deze is ingediend. Bovendien heeft Bouwfonds Ontwikkeling B.V. in hoger beroep toegelicht dat zij met [partij] afspraken heeft gemaakt over het renoveren van het pand zodra de onderhavige omgevingsvergunning onherroepelijk is. Bouwfonds Ontwikkeling B.V. stelt zich onverkort op het standpunt dat haar intentie erop is gericht het pand te renoveren zodra de omgevingsvergunning onherroepelijk is geworden.
Gelet op het vorenstaande, heeft de rechtbank in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat in de ruimtelijke onderbouwing de conditie van het pand onvoldoende is afgewogen. Met het realiseren van het project wordt het pand, door het wijzigen van de kozijnen in de gevels, ten opzichte van de bestaande situatie in elk geval gedeeltelijk gerenoveerd.
Het betoog faalt.
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Hij stelt te worden geconfronteerd met verkeersoverlast vanwege de bevoorrading en het afhalen van goederen bij de ingang van het pand, direct gelegen tegenover zijn eigen pand. Ook voorziet hij parkeeroverlast. Hij voert daartoe aan dat de bezoekers van het pand zo dicht mogelijk bij de ingang van het pand willen parkeren, waardoor zijn parkeerplaatsen zullen worden gebruikt en niet de parkeerplaatsen aan de noord- of zuidzijde van het pand. Tot slot stelt [appellant] dat hij mede door de verpaupering van het pand en de straat geen nieuwe gebruikers voor zijn pand kan aantrekken, hetgeen leidt tot inkomensverlies en aanzienlijke waardevermindering van zijn pand.
7.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de verkeersbewegingen ten gevolge van het onderhavige project een zodanige omvang zullen hebben dat deze leiden tot een zodanige aantasting van het woon- of gebruiksgenot van de bewoners en gebruikers van aangrenzende percelen, dat de aangevraagde vergunning reeds hierom diende te worden geweigerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in het bestemmingsplan op het perceel de bestemming "Industriedoeleinden" rust. Daargelaten of anders dan in het verleden in de nieuwe situatie het onderhavige pand aan de voorzijde zal worden bevoorraad, zoals [appellant] betoogt, is bij de vaststelling van het bestemmingsplan reeds rekening gehouden met de effecten van deze bestemming op de omgeving van het perceel, waaronder de verkeersbewegingen van en naar de verschillende bedrijven in de Industriestraat, met onder meer (grote) vrachtwagens, en het laden en lossen. Voorts is niet gebleken dat het aantal verkeersbewegingen door de verplaatsing van [partij] naar het perceel over een afstand van 100 m zal toenemen.
De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat het college het gebrek ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen voor het project, zoals in de tussenuitspraak van 11 februari 2014 is vastgesteld, in het besluit van 17 februari 2014 heeft hersteld. Uit het door [appellant] aangevoerde is niet gebleken dat het project niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Ook heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de bezoekers van het pand van [partij] gebruik zullen maken van de parkeerplaatsen bij zijn eigen pand dan wel dat de nieuwe parkeervakken zullen worden bezet door de gebruikers van de omliggende panden.
Voorts wordt overwogen dat [appellant] niet kan worden gevolgd in zijn betoog dat door de realisering van het project en door verpaupering van het pand hij zodanige waardevermindering van zijn pand en inkomensverlies leidt, dat het college in redelijkheid geen omgevingsvergunning mocht verlenen. Met de verlening van de omgevingsvergunning mag het pand op het perceel in afwijking van de bestemming "Industriedoeleinden" worden gebruikt als winkel en showroom. Dit gebruik voor detailhandel staat op zichzelf er niet aan in de weg het pand van [appellant] in de toekomst te gebruiken voor woondoeleinden. Daarnaast leiden de vergunde bouwactiviteiten ertoe dat de fysieke toestand van het pand verbetert.
Gelet op het vorenstaande, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] niet zodanig in zijn belangen wordt geraakt dat het college niet in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
Het betoog faalt.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Montagne
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2015
374-761.