201404290/1/V3.
Datum uitspraak: 25 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdelingen],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 april 2014 in zaken nrs. 13/28976 en 13/28978 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 11 november 2013 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 25 april 2014 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De vreemdelingen hebben nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) heeft een vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder b, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 afgewezen, indien een vreemdeling reeds rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a tot en met e of l.
2. Op 21 augustus 2014 hebben de vreemdelingen opnieuw aanvragen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen ingediend. Bij onderscheiden besluiten van 22 oktober 2014 heeft de staatssecretaris de vreemdelingen, met ingang van 21 augustus 2014, geldig tot 21 augustus 2019, een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 verleend. De vreemdelingen hebben op dit moment dus rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder c, van de Vw 2000.
2.1. Gegrondverklaring van het hoger beroep en vernietiging van de aangevallen uitspraak zou tot gevolg hebben dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen van de vreemdelingen moet nemen. Artikel 30, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 staat dan echter aan inwilliging van die aanvragen in de weg. Zolang de vreemdelingen in het bezit zijn van de aan hun verleende verblijfsvergunningen kunnen zij met het hoger beroep hun doel dus niet bereiken en hebben zij dus geen belang bij beoordeling ervan.
2.2. Belang bij beoordeling van de vraag of de onderscheiden besluiten van 11 november 2013 de toets aan het recht kunnen doorstaan, ontstaat eerst, indien de staatssecretaris de aan de vreemdelingen verleende verblijfsvergunningen intrekt dan wel aanvragen om verlenging van de geldigheidsduur ervan afwijst. Om die beoordeling op dat moment mogelijk te maken kunnen de vreemdelingen de staatssecretaris verzoeken terug te komen van de afwijzingen van de aanvragen, in welk kader het algemeen rechtsbeginsel dat eenzelfde geschil niet ten tweeden male aan de rechter kan worden voorgelegd niet aan toetsing van de daarop te nemen besluiten in de weg staat.
3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015
574-796.