ECLI:NL:RVS:2015:635

Raad van State

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
201404219/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging projectbesluit varkenshouderij en voorschrift beplantings- en infiltratieplan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A] en [appellante B] tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het beroep tegen een projectbesluit van de raad van de gemeente Nederweert ongegrond werd verklaard. Het projectbesluit, genomen op 13 november 2012, betreft de verplaatsing van een varkenshouderij naar een perceel aan de Lage Kuilen te Nederweert. De rechtbank oordeelde dat het projectbesluit niet in strijd was met het bestemmingsplan en dat de van rechtswege verleende bouwvergunning terecht was verleend. De appellanten stelden dat het projectbesluit onvoldoende concreet was en niet voldeed aan de eisen van het Reconstructieplan Noord- en Midden Limburg. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 januari 2015 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat het projectbesluit voorziet in de verwezenlijking van een concreet bouwvoornemen. Echter, de Afdeling concludeerde dat het projectbesluit onzorgvuldig was voorbereid, omdat er geen voorschrift was verbonden aan het beplantings- en infiltratieplan. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze op het beroep van de appellanten tegen het projectbesluit was beslist. De Afdeling heeft het beroep van de appellanten gegrond verklaard en het projectbesluit vernietigd, met de bepaling dat er een voorschrift aan het projectbesluit wordt verbonden.

Uitspraak

201404219/1/A4.
Datum uitspraak: 4 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Nederweert,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 11 april 2014 in zaken nrs. 13/374, 14/809, 13/435 en 13/1355 in het geding tussen:
[appellant]
en
1. de raad van de gemeente Nederweert (hierna: de raad)
2. het college van burgemeester en wethouders van Nederweert (hierna: het college)
Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2012 heeft de raad een projectbesluit genomen voor de verplaatsing van de varkenshouderij van [vergunninghouder] naar een perceel aan de [locatie 1] te Nederweert (hierna: het perceel).
Bij brief van 14 maart 2013 heeft het college aan [appellant] meegedeeld dat aan [vergunninghouder] van rechtswege een bouwvergunning is verleend voor het oprichten van een varkenshouderij op het perceel.
Bij uitspraak van 11 april 2014 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] tegen het besluit van 13 november 2012 en de van rechtswege verleende bouwvergunning ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad en [vergunninghouder] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2015, waar [appellant]-Dekker, bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, en de raad en het college, vertegenwoordigd door ir. E. van der Linden, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. F.H. Damen, advocaat te Tilburg, [gemachtigde] en ing. P.S.J. van Lier, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Met het op grond van artikel 3.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) genomen projectbesluit wordt mogelijk gemaakt dat de varkenshouderij zich kan vestigen op het perceel. Het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert" laat de vestiging van de varkenshouderij niet toe, omdat daarin aan het perceel geen agrarische bouwkavel is toegekend en een deel van de gronden van het perceel is bestemd voor "Natuur".
2. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013 in zaak nr. 201210818/1/A1 (www.raadvanstate.nl) terecht overwogen dat niet bezwaar, maar rechtstreeks beroep tegen de van rechtswege verleende bouwvergunning openstond.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het projectbesluit onvoldoende concreet is. Daartoe voert hij aan dat het onduidelijk is waarop het projectbesluit precies ziet, nu het projectbesluit niet vergezeld gaat van een plankaart en er geen koppeling is tussen het projectbesluit en de bouwvergunning. De bouwvergunning zou kunnen worden ingetrokken, waarna meer kan worden vergund, aldus [appellant].
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 september 2010 in zaak nr. 201004647/1/H1) kan de bevoegdheid een projectbesluit vast te stellen niet worden aangewend om, vooruitlopend op de vaststelling van een bestemmingsplan, een toetsingskader vast te stellen voor een groot aantal nog niet geconcretiseerde bouwplannen dat het geldende plan vervangt. Een projectbesluit kan slechts voorzien in de behoefte om, vooruitlopend op de vaststelling van een bestemmingsplan, een concreet bouwvoornemen te verwezenlijken. Het projectbesluit zal zich in de mate van concreetheid moeten onderscheiden van de normering neergelegd in een bestemmingsplan die in het algemeen betrekking heeft op een groot aantal mogelijke projecten.
3.2. In het projectbesluit staat dat het ziet op de verplaatsing van de varkenshouderij, gevestigd aan de [locatie 2] te Nederweert, naar het perceel, gelegen aan de Lage Kuilen, een en ander overeenkomstig de bij dit besluit behorende gewaarmerkte verbeelding en met inachtneming van de bijgevoegde ruimtelijke onderbouwing. Aan het projectbesluit zijn de in artikel 4.2.2 van het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert" opgenomen bouwregels voor agrarische bedrijven verbonden.
In de ruimtelijke onderbouwing van Bergs Advies B.V. van 25 september 2012 staat dat het project ziet op het realiseren van een bedrijfswoning, een drietal stallen en twee mestsilo’s op het perceel. De ruimtelijke onderbouwing vermeldt verder dat in de stallen in totaal 748 zeugen, 2 beren, 2.652 gespeende biggen en 1.984 vleesvarkens/opfokzeugen gehouden kunnen worden en in de mestsilo’s in totaal ongeveer 2.000 m³ mest kan worden opgeslagen. Voor dit project is een agrarisch bouwblok vereist van ongeveer 1,81 ha, aldus de ruimtelijke onderbouwing. Op de bij het projectbesluit behorende verbeelding is een vak ingetekend waarop het projectbesluit betrekking heeft (het zogeheten ‘besluitvak’) en zijn de grenzen van de intensieve veehouderij en de bedrijfswoning aangegeven.
De rechtbank is, gelet op de hiervoor weergegeven omschrijving van het project in de bij het projectbesluit behorende ruimtelijke onderbouwing en de bij het projectbesluit behorende verbeelding, terecht tot het oordeel gekomen dat het projectbesluit voorziet in de verwezenlijking van een concreet bouwvoornemen. Voor het oordeel dat onduidelijk is waarop het projectbesluit ziet, bestaat dan ook geen grond.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het projectbesluit niet voldoet aan het "Reconstructieplan Noord- en Midden Limburg" (hierna: het Reconstructieplan). Daartoe voert hij aan dat het Reconstructieplan intensieve veehouderijen slechts toestaat wanneer voorafgaande aan de inwerkingtreding van het Reconstructieplan een bouwkavel aanwezig is. Dat is hier niet het geval, omdat pas bij het projectbesluit een bouwkavel aan het perceel is toegekend, aldus [appellant].
4.1. Niet in geschil is dat het perceel in een gebied ligt dat in het Reconstructieplan als landbouwontwikkelingsgebied met de nadere aanduiding "zoekgebied projectvestiging en incidentele nieuwvestiging" is aangewezen. Uit het Reconstructieplan volgt dat incidentele nieuwvestiging aansluitend bij bestaande concentratie van intensieve veehouderij in landbouwontwikkelingsgebieden mogelijk is en dat de locaties hiervoor lokaal zullen moeten worden bepaald. Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, vereist het Reconstructieplan niet dat nieuwvestiging van een intensieve veehouderij in een landbouwontwikkelingsgebied alleen plaats mag vinden op bouwkavels die vóór de inwerkingtreding van het Reconstructieplan al bestonden. Op pagina B-23 van het Reconstructieplan staat dat deze eis geldt voor uitbreiding van intensieve veehouderij in extensiveringsgebieden. De rechtbank is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat het projectbesluit niet in strijd is met het Reconstructieplan.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat uit de ruimtelijke onderbouwing niet blijkt of het project voldoet aan de ruimtelijke kwaliteitsprincipes en of de zogeheten provinciale regeling "Bouwkavel op Maat Plus" (hierna: BOM+) is toegepast.
5.1. Op bladzijde 7 en 8 van de ruimtelijke onderbouwing worden de beeldkwaliteitsprincipes opgesomd en wordt vermeld dat het landschappelijk inpassingsplan van de nieuwvestiging aansluit op deze principes. Verder vermeldt de ruimtelijke onderbouwing dat bij de aanvraag om de bouwvergunning rekening wordt gehouden met de principes over de uitvoering van de voor- en zijgevels van de stallen. Uit bladzijde 6 van de ruimtelijke onderbouwing blijkt verder dat BOM+ wordt toegepast, dat daartoe een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer is gesloten, en dat de BOM+ Adviescommissie van de provincie Limburg akkoord is met het project. Het advies van die commissie is als bijlage toegevoegd aan de ruimtelijke onderbouwing.
Nu aldus uitdrukkelijk wordt ingegaan op de beeldkwaliteitsprincipes en BOM+, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het niet nader geconcretiseerde betoog van [appellant] geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Ter zitting heeft de raad evenwel te kennen gegeven dat aan het projectbesluit ten onrechte geen voorschrift is verbonden waarmee de realisering en instandhouding van het in de privaatrechtelijke overeenkomst overeengekomen beplantings- en infiltratieplan bestuursrechtelijk is verzekerd. Nu de raad zich thans op een ander standpunt stelt dan het heeft gedaan bij het projectbesluit, moet worden geoordeeld dat het projectbesluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onzorgvuldig is voorbereid. Onder deze omstandigheid kan de aangevallen uitspraak niet in stand blijven.
Het betoog slaagt.
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat onvoldoende rekening is gehouden met beschermde dier- en plantensoorten.
6.1. Op bladzijde 20 van de ruimtelijke onderbouwing wordt voor de invloed van het project op dier- en plantensoorten in de omgeving verwezen naar een rapport van Bergs Advies B.V. van 19 april 2010, waarin de resultaten van een bureaustudie zijn neergelegd, en het rapport "Inventarisatie natuurwaarden" van 12 mei 2010 van M&A Milieuadvies B.V., waarin de resultaten van een uitgevoerd veldonderzoek zijn neergelegd. In het eerstgenoemde rapport wordt geconcludeerd dat het project geen afbreuk zal doen aan de gunstige staat van instandhouding van de aanwezige dier- en plantensoorten. In het rapport van M&A Milieuadvies B.V. wordt geconcludeerd dat het project geen verstorend effect zal hebben op de aanwezige natuurwaarden in het gebied.
[appellant] heeft niet concreet gemotiveerd waarom, ondanks de aan de ruimtelijke onderbouwing ten grondslag gelegde onderzoeken, onvoldoende rekening is gehouden met beschermde dier- en plantensoorten. De rechtbank heeft in het aangevoerde dan ook terecht geen grond gezien om het projectbesluit te vernietigen.
Het betoog faalt.
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat door ammoniakemissie van de veehouderij schade zal ontstaan aan nabijgelegen natuurgebieden, zoals het Natura 2000-gebied Het Weerterbosch.
7.1. Door Bergs Advies B.V. is op 10 maart 2010 voor de vestiging van de veehouderij op het perceel een passende beoordeling opgesteld in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. In de passende beoordeling wordt geconcludeerd dat het project niet leidt tot extra depositie van ammoniak.
[appellant] heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van die conclusie naar voren gebracht. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat door ammoniakemissie van de veehouderij schade zal ontstaan aan nabijgelegen natuurgebieden.
Het betoog faalt.
8. Wat betreft het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat onduidelijk is hoe tot het in de ruimtelijke onderbouwing vermelde verwachte aantal van maximaal acht verkeersbewegingen per dag is gekomen, heeft de raad toegelicht dat dit aantal is gebaseerd op de voor de varkenshouderij verleende milieuvergunning. [appellant] heeft niet gemotiveerd waarom dat aantal onjuist zou zijn. Het betoog faalt.
9. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat bij het nemen van het projectbesluit onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen. Daartoe voert hij aan dat de vestiging van de veehouderij op het perceel leidt tot verslechtering van zijn woon- en leefomgeving. Verder voert hij aan dat uit de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende blijkt dat rekening is gehouden met de cumulatie van geur. Volgens hem heeft de raad zich in dit verband niet mogen baseren op de "Gebiedsvisie wet geurhinder en veehouderij" van de gemeente Nederweert van 28 november 2007 (hierna: de gebiedsvisie), nu de gebiedsvisie ervan uitgaat dat de bestaande situatie niet mag verslechteren, terwijl dat door de vestiging van de veehouderij op het perceel wel gaat gebeuren. Bovendien maakt het projectbesluit in strijd met de gebiedsvisie mogelijk dat meer dieren worden gehouden dan de veehouderij op dit moment houdt. Ook blijkt uit de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende dat met de cumulatie van fijnstof en ammoniak rekening is gehouden, aldus [appellant].
9.1. De raad heeft zich in het projectbesluit op het standpunt gesteld dat de veehouderij thans gevestigd is op een te korte afstand van de groeiende woonkern van Nederweert en dat het daarom wenselijk wordt geacht dat de veehouderij wordt verplaatst naar de Lage Kuilen, dat in het bestemmingsplan is aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied. De verplaatsing is onderdeel van de gemeentelijke regeling "Ruimte voor Ruimte", die inhoudt dat aan agrarische bedrijven de mogelijkheid wordt geboden om agrarische bebouwing af te breken om in de plaats daarvan woningen te realiseren, aldus de raad.
De raad heeft zich onder verwijzing naar de gebiedsvisie verder op het standpunt gesteld dat uit het geuronderzoek weliswaar blijkt dat als gevolg van het project de achtergrondbelasting ter plaatse van woning van [appellant] met 1,3 Ou/m³ toeneemt tot 18,3 Ou/m³, maar dat daarmee een matig woon- en leefklimaat, dat volgens de gebiedsvisie het geval is bij een achtergrondbelasting van 14 tot en met 20 Ou/m³, blijft bestaan. De raad acht een matig woon- en leefklimaat in een landbouwontwikkelingsgebied aanvaardbaar.
9.2. De rechtbank heeft, gelet op de door de raad gegeven motivering, die door [appellant] op zichzelf bezien niet met concrete argumenten is bestreden, terecht overwogen dat de raad in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat het algemeen belang bij de verplaatsing van de veehouderij en het belang van [vergunninghouder] prevaleren boven het belang van [appellant] om gevrijwaard te blijven van een verslechtering van zijn woon- en leefklimaat. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de veehouderij wordt verplaatst naar een landbouwontwikkelingsgebied dat naar zijn aard een geschiktere locatie is voor de veehouderij dan de huidige locatie in de nabijheid van de groeiende woonkern van Nederweert. Dat de veehouderij op het perceel meer dieren gaat houden dan in de huidige situatie het geval is, heeft de raad dan ook in redelijkheid niet bezwaarlijk kunnen achten, temeer nu, zoals [vergunninghouder] ter zitting onweersproken heeft gesteld, de bedrijfsverplaatsing zonder uitbreiding van het aantal dieren niet rendabel zou zijn.
[appellant] voert op zichzelf terecht aan dat de achtergrondbelasting ter plaatse van zijn woning als gevolg van het project met 1,3 Ou/m³ toeneemt. Anders dan hij heeft aangevoerd, volgt uit de gebiedsvisie echter niet dat de bestaande geursituatie ter plaatse van zijn woning per definitie niet mag verslechteren. Daartoe overweegt de Afdeling dat de gebiedsvisie er juist naar streeft de vestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden verder te concentreren. Daarbij geldt volgens de gebiedsvisie als uitgangspunt dat de vestiging van een veehouderij in een landbouwontwikkelingsgebied is gekoppeld aan het elders in de gemeente oplossen van een knelsituatie. Zoals hiervoor is overwogen doet zich in dit geval een knelsituatie voor. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant] reeds matig was en als gevolg van het project matig blijft, bestaat in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad, gezien de gebiedsvisie, de verslechtering van de achtergrondbelasting ter plaatse van de woning van [appellant] als gevolg van het project niet in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten. Voor het oordeel dat onvoldoende rekening zou zijn gehouden met de cumulatie van geur heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien, nu de raad de achtergrondbelasting ter plaatse van de woning van [appellant] heeft bepaald.
In de enkele stelling van [appellant] dat onvoldoende rekening zou zijn gehouden met de cumulatie van fijnstof en ammoniak bestaat voorts geen aanleiding voor het oordeel dat aan het projectbesluit geen deugdelijke belangenafweging ten grondslag ligt.
Het betoog faalt.
10. Voor zover [appellant] betoogt dat de geurverspreidingsberekeningen mogelijk geen representatief beeld geven van de geurhinder ter plaatse van zijn woning, omdat het gebruikte rekenmodel V-stacks onbetrouwbaar is, overweegt de Afdeling dat [appellant] dit betoog voor het eerst in hoger beroep heeft aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom dit betoog niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd, en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen wel had behoren te doen, dient het betoog buiten beschouwing te blijven.
11. Gelet op hetgeen onder 5.1 is overwogen is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij op het beroep van [appellant] tegen het projectbesluit is beslist. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het projectbesluit gegrond verklaren en dit besluit vernietigen, voor zover daaraan geen voorschrift is verbonden ten aanzien van het beplantings- en infiltratieplan.
12. De raad heeft de Afdeling verzocht zelf voorziend een voorschrift aan het projectbesluit te verbinden en heeft daartoe een tekstvoorstel gedaan. [appellant] en [vergunninghouder] hebben verklaard zich met het voorgestelde voorschrift te kunnen verenigen. De Afdeling ziet hierin aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf voorziend overeenkomstig het voorstel van de raad een voorschrift aan het projectbesluit te verbinden en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het projectbesluit, voor zover het is vernietigd.
13. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [appellant] te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 11 april 2014 in zaken nrs. 13/374, 14/809, 13/435 en 13/1355, voor zover daarbij op het beroep van [appellant A] en [appellante B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Nederweert van 13 november 2012, kenmerk OA 2010014, is beslist;
III. verklaart het bij de rechtbank door [appellant A] en [appellante B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Nederweert van 13 november 2012, kenmerk OA 2010014, ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Nederweert van 13 november 2012, kenmerk OA 2010014, voor zover daaraan geen voorschrift is verbonden ten aanzien van het beplantings- en infiltratieplan;
V. bepaalt dat aan het besluit van de raad van de gemeente Nederweert van 13 november 2012, kenmerk OA 2010014, het volgende voorschrift wordt verbonden:
"Uiterlijk één jaar na het gereedmelden van de eerste stal van dit projectbesluit dient het beplantings- en infiltratieplan van dit projectbesluit gerealiseerd te zijn en daarna zowel kwantitatief als kwalitatief in stand te worden gehouden. Mochten wijzigingen van het beplantings- en infiltratieplan gewenst zijn dan kan dit, indien getuigend van een goede ruimtelijke ordening, per besluit gewijzigd worden door het college van burgemeester en wethouders onder dezelfde aanplant- en instandhoudingsverplichting. Deze wijziging wordt ook voorgelegd aan gedeputeerde staten van de provincie Limburg."
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van de raad van de gemeente Nederweert van 13 november 2012, kenmerk OA 2010014, voor zover vernietigd;
VII. veroordeelt de raad van de gemeente Nederweert tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellante B] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.960,00 (zegge: negentienhonderdzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Nederweert aan [appellant A] en [appellante B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 402,00 (zegge: vierhonderdtwee euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Van Roessel
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2015
457-784.