201404151/1/R2.
Datum uitspraak: 4 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Zelhem, gemeente Bronckhorst,
en
de raad van de gemeente Bronckhorst,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Correctieve Herziening 1 Buitengebied Zelhem 2011" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.J. van Zwieten de Blom, advocaat te Deventer, en de raad, vertegenwoordigd door mr. G.H. Knoef-Vruggink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door R.H. Stevens, gehoord.
Overwegingen
1. Bij uitspraak van 5 december 2012 in zaak nr. 201109053/1/R2) heeft de Afdeling het besluit van 30 juni 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Zelhem" op onderdelen vernietigd. In het bestemmingsplan "Buitengebied Zelhem" heeft de raad een regeling opgenomen waarin de terreinen, bekend als kampeerterreinen ‘Konijnewei’, ‘Buizerd’ en ‘Specht’ zijn bestemd als "Recreatie - Verblijfsrecreatie" met onderscheidenlijk de aanduiding "specifieke vorm van recreatie 8", "specifieke vorm van recreatie 9" en "specifieke vorm van recreatie 14", natuurkampeerterrein. Verder is in voormeld plan in de tabel bij artikel 15, lid 15.1.2, onder a, van de planregels opgenomen dat de verblijfsrecreatieve voorzieningen sr-8 ‘nabij Venneweg’ en sr-9 ‘nabij Oude Ruurloseweg’ natuurkampeerterreinen zijn die behoren bij [locatie]. In de uitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen ten aanzien van de vernietigde plandelen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen. Met het besluit van 27 februari 2014 heeft de raad beoogd te voldoen aan de in de uitspraak van 5 december 2012 opgenomen opdracht de in de genoemde uitspraak geconstateerde gebreken te herstellen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. [appellant] kan zich niet verenigen met de vaststelling van het plan voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" met onderscheidenlijk de aanduiding "specifieke vorm van recreatie 8", "specifieke vorm van recreatie 9" en "specifieke vorm van recreatie 14", onderdeel van camping ’t Zand van [belanghebbende] op en nabij het adres [locatie] in Zelhem, voor zover daar een natuurkampeerterrein mogelijk is gemaakt. Hiertoe voert hij aan dat de terreinen, bekend als kampeerterreinen ‘Konijnewei’, ‘Buizerd’ en ‘Specht’ ten onrechte zijn aangeduid als onderdelen van een bestaand natuurkampeerterrein. Daarnaast voldoet camping ‘t Zand volgens [appellant] niet aan de in het plan opgenomen definitiebepaling van natuurkampeerterrein, omdat de omvang van de bij camping ’t Zand behorende kampeerterreinen bij elkaar opgeteld groter is dan 1 ha, zoals in de definitiebepaling is opgenomen. Voorts voert [appellant] aan dat door het toestaan van winterkamperen op kampeerterrein ‘Buizerd’ een recreatieve voorziening van te lage kwaliteit mogelijk wordt gemaakt en dat zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast door het toestaan van kamperen buiten het kampeerseizoen op kampeerterrein ‘Buizerd’.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de kampeerterreinen van camping ’t Zand moeten worden aangemerkt als bestaande natuurkampeerterreinen, die in het plan wederom als zodanig zijn bestemd. Hiertoe voert de raad aan dat bij een actualisatie van het plan in het algemeen wordt uitgegaan van de feitelijke (vergunde) situatie. Gelet op deze bestaande situatie, de voorgaande bestemmingsplannen, de verleende ontheffing en het huidige beleid zijn de kampeerterreinen als zodanig bestemd. In het kader van de belangenafweging dient volgens de raad het economische belang van [belanghebbende] zwaarder te wegen dan de belangen van [appellant], die zijn gelegen in de bescherming van zijn rust en privacy. Met betrekking tot de toegestane omvang van de natuurkampeerterreinen stelt de raad zich op het standpunt dat de drie kampeerterreinen als aparte natuurkampeerterreinen, behorend bij het complex van camping ’t Zand, moeten worden aangemerkt. Dit blijkt volgens de raad ook uit de verbeelding waarin de drie kampeerterreinen als zodanig zijn opgenomen en waaruit ook de omvang van deze terreinen blijkt.
3.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.79, van de planregels wordt onder natuurkampeerterrein verstaan: een eenvoudig terrein, waar slechts beperkte (sanitaire) voorzieningen voor kampeerders zijn toegelaten. Het is een al dan niet aaneengesloten kampeerterrein, is niet groter dan 1 ha, gelegen in een bos- of natuurgebied met een minimale grootte van 25 ha. Er zijn ten hoogste 40 plaatsen voor kampeermiddelen. Het kampeermiddel mag ten hoogste 6 weken aaneengesloten op het terrein aanwezig zijn.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1.1, zijn de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie" aangewezen gronden bestemd voor recreatieve doeleinden met bijbehorende voorzieningen, zoals weergegeven in de tabel "Terreinen voor verblijfsrecreatie" in artikel 6, lid 6.1.2, onder a.
Ingevolge lid 6.1.2, onder a, zijn ter plaatse van de in de tabel opgenomen aanduiding de onder ‘Aard van de activiteit’ opgenomen verblijfsrecreatieve voorzieningen toegestaan. Daarnaast dient te worden voldaan aan de overige bepalingen in de tabel, behorend bij de betreffende aanduiding.
Onder ‘Aard van de activiteit’ is in de tabel bij sr-8, nabij Venneweg en sr-9 nabij Oude Ruurloseweg als aard van de activiteit vermeld ‘natuurkampeerterrein behorend bij [locatie]’ en bij sr-14, [locatie] is als aard van de activiteit opgenomen ‘natuurkampeerterrein’.
3.3. De raad heeft ter zitting toegelicht dat in het plan is beoogd de drie afzonderlijke kampeerterreinen ieder als natuurkampeerterrein te bestemmen. Met de aanduidingen van de verschillende kampeerterreinen op de verbeelding en in de planregels heeft de raad dit op dezelfde wijze gedaan als in het vorige plan en de raad heeft onweersproken verklaard met de thans voorliggende herziening van dat plan niet te hebben beoogd hierin een wijziging aan te willen brengen. Niet in geschil is dat de omvang van de afzonderlijke kampeerterreinen kleiner is dan 1 ha en daarmee voldoet aan de definitiebepaling van natuurkampeerterrein in artikel 1, lid 1.79, van de planregels. Uit de verbeelding blijkt dat de afstanden tussen de natuurkampeerterreinen sr-9 en sr-14 ongeveer 600 m, tussen de natuurkampeerterreinen sr-9 en sr-8 ongeveer 800 m en tussen de natuurkampeerterreinen sr-8 en sr-14 ongeveer 450 m bedragen. De terreinen worden door verschillende doorgaande wegen van elkaar gescheiden. Niet is gebleken dat de afzonderlijke terreinen niet onafhankelijk van elkaar kunnen worden geëxploiteerd. Onder deze omstandigheden bestaat geen samenhang tussen de verschillende terreinen. Wat betreft de vermelding ‘natuurkampeerterrein behorend bij [locatie]’ bij sr-8 en sr-9 in de tabel bij artikel 6, lid 6.1.2, onder a, van de planregels heeft de raad ter zitting aannemelijk gemaakt dat dit uitsluitend ziet op het postadres van beide kampeerterreinen, nu de terreinen zelf geen adresaanduiding hebben en slechts staan vermeld als ‘nabij Venneweg’ en ‘nabij Oude Ruurloseweg’. Gelet op het voorgaande bestaat in hetgeen [appellant] betoogt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de drie terreinen als afzonderlijke natuurkampeerterreinen heeft kunnen bestemmen. Het betoog faalt.
3.4. [appellant] wordt niet gevolgd in zijn betoog dat door het toestaan van winterkamperen op kampeerterrein ‘Buizerd’ een recreatieve voorziening van te lage kwaliteit mogelijk wordt gemaakt. Ingevolge artikel 1, lid 1.79, van de planregels zijn slechts beperkte (sanitaire) voorzieningen toegelaten. Naar de raad onweersproken heeft gesteld is het ontbreken van andere faciliteiten op het kampeerterrein inherent aan de aard van de activiteit ‘natuurkamperen’ die op het terrein wordt uitgevoerd en wordt met een natuurkampeerterrein voorzien in een behoefte waarin niet door andere recreatieve mogelijkheden wordt voorzien.
Voor zover [appellant] betoogt dat hij door het toestaan van het kamperen buiten het kampeerseizoen in zijn belangen wordt geschaad, overweegt de Afdeling dat onweersproken is dat aan [belanghebbende] een vrijstelling is verleend die het reeds jaren mogelijk maakt om op het kampeerterrein ‘Buizerd’ in het winterseizoen te kamperen. De afstand tussen het kampeerterrein ‘Buizerd’ en de woning van [appellant] bedraagt ongeveer 140 m. In artikel 6, lid 6.1.2, onder c, van de planregels is bepaald dat rondom de verblijfsrecreatieterreinen een strook van minimaal 5 m met afschermende groenvoorzieningen aanwezig dient te zijn. Gelet hierop en in aanmerking genomen de aard van de activiteit en de beperkte omvang van het kampeerterrein, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat door het toestaan van het kamperen buiten het kampeerseizoen op het kampeerterrein ‘Buizerd’ het woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn woning op een onaanvaardbare wijze zal worden aangetast.
3.5. Onder voormelde omstandigheden heeft de raad een groter gewicht kunnen toekennen aan het economisch belang van [belanghebbende] en het algemene belang dat is gediend met een zo breed mogelijk aanbod van verblijfsrecreatiemogelijkheden, dan aan het belang van [appellant] dat is gediend met rust en privacy. Gelet op het voorgaande bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2015
159-532.