ECLI:NL:RVS:2015:602

Raad van State

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
201309153/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied Noord en Kloosterstraat vastgesteld door de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch

Op 4 maart 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Buitengebied Noord en Kloosterstraat" dat op 25 juni 2013 door de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch was vastgesteld. Appellanten, waaronder de vereniging Het Groene Hart Brabant en een andere appellante, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De appellanten betogen dat de raad ten onrechte de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" heeft vastgesteld voor een perceel in Rosmalen, waar een intensieve veehouderij niet is toegestaan. De appellanten stellen dat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en dat zij schade lijden door de toegekende bestemming. De raad verdedigt zich door te stellen dat het voorheen geldende bestemmingsplan de vestiging van een intensieve veehouderij niet toestond en dat er geen concreet verzoek voor een dergelijke wijziging was ingediend. De Afdeling oordeelt dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de bestemming niet te wijzigen en dat de appellanten niet voldoende hebben aangetoond dat hun belangen niet zijn meegewogen. De Afdeling verklaart het beroep van de eerste appellante ongegrond en draagt de raad op om binnen zestien weken het besluit te herstellen met betrekking tot de aanduiding "motorcrossterrein". De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de rol van de raad in het proces van ruimtelijke ordening.

Uitspraak

201309153/1/R3.
Datum uitspraak: 4 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak, deels tussenuitspraak (als bedoeld in artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)), in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats], gemeente 's-Hertogenbosch,
2. de vereniging Het Groene Hart Brabant, gevestigd te Boxtel, gemeente Sint-Michielsgestel,
appellanten,
en
de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Noord en Kloosterstraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Het Groene Hart en [appellante sub 1] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de vereniging Motorclub Lidu een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het Groene Hart heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2014, waar Het Groene Hart, vertegenwoordigd door A.A. van Abeelen, [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.P. de Man, advocaat te Rosmalen, en de raad, vertegenwoordigd door B. Meulendijks, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Motorclub Lidu, vertegenwoordigd door M.J. Pullens, gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Het plan voorziet in een actualisering van het planologisch regime voor de Kloosterstraat en het noordoostelijke buitengebied van Rosmalen. Het plan heeft een overwegend conserverend karakter.
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellante sub 1]
4. [appellante sub 1] betoogt dat de raad het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" aan de [locatie] te Rosmalen ten onrechte heeft vastgesteld. Hiertoe voert zij aan dat een intensieve veehouderij op het perceel [locatie] ten onrechte niet is toegestaan. Het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf bestaat uit een melkrundveehouderij en een varkenshouderij. Het houden van varkens was ten tijde van de vaststelling van het plan tijdelijk onderbroken, maar [appellante sub 1] is voornemens in de nabije toekomst weer een varkenshouderij te exploiteren en hiertoe zijn stallen aanwezig. Zij wijst er daarbij op dat aan het bedrijf een milieuvergunning voor een varkenshouderij is verleend. Ruimtelijk gezien bestaan volgens [appellante sub 1] geen bezwaren tegen een intensieve veehouderij, omdat het bedrijf in een venstergebied ligt. Gelet daarop kunnen binnen de geurcirkel van het bedrijf geen woningen worden gebouwd. Onvoldoende is gemotiveerd waarom een intensieve veehouderij aan de westzijde van de Grintweg niet aanvaardbaar is, maar aan de oostzijde van de Grintweg wel mogelijkheden hiervoor bestaan. Volgens [appellante sub 1] is het plan voorts in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat elders in het plangebied verscheidene gemengde agrarische bedrijven met een melkrundveehouderijtak en een intensieve veehouderijtak zijn toegestaan.
[appellante sub 1] betoogt voorts dat zij schade lijdt door de toegekende bestemming, nu het niet meer is toegestaan een varkenshouderij te exploiteren en de daartoe gebouwde stallen niet meer in gebruik kunnen worden genomen. Volgens [appellante sub 1] dient gelet daarop een tegemoetkoming voor planschade aan haar te worden toegekend.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het voorheen geldende bestemmingsplan de vestiging van een intensieve veehouderij niet toestond. Volgens de raad kan het bedrijf niet als een gemengd agrarisch bedrijf met een intensieve veehouderijtak worden aangemerkt. Uit controles in 2010 en 2013 is gebleken dat de afgelopen jaren geen varkens op het perceel zijn gehouden, zodat thans alleen een melkrundveehouderij op het perceel is gevestigd. Daarnaast is door het bedrijf een melding gedaan in het kader van de stoppersregeling, zodat, voor zover [appellante sub 1] voornemens is om binnen de planperiode varkens op het perceel te gaan gehouden, dit gebruik volgens de raad uiterlijk in 2020 weer zal worden beëindigd. Nu voorts ten tijde van de vaststelling van het plan geen concreet verzoek met een ruimtelijke onderbouwing door [appellante sub 1] was ingediend, heeft de raad geen aanleiding gezien om medewerking aan het verzoek te verlenen. Volgens de raad is niet uitgesloten dat bedrijven die aan de westelijke zijde van de Grintweg zijn gevestigd naar een intensieve veehouderij kunnen omschakelen, maar hiervoor dient aan de hand van een concreet plan met een ruimtelijke onderbouwing een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure te worden gevolgd. Voor het toekennen van planschade ziet de raad geen aanleiding.
4.2. Aan het perceel [locatie] is de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" toegekend. De aanduiding "intensieve veehouderij" is niet aan het perceel toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:
a. een agrarisch bedrijf niet zijnde intensieve veehouderijen;
b. ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij" is tevens een intensieve veehouderij toegestaan;
(…).
4.3. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente 's-Hertogenbosch uit 2001 waren de bestemming "Agrarisch gebied (AG)" en de aanduiding "bouwperceel" aan het perceel toegekend. De aanduiding "intensieve veehouderij" was niet aan het perceel toegekend.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planregels van dat plan waren de gronden op de kaart aangewezen voor "Agrarisch gebied (AG)" bestemd voor:
a. op gronden zonder subbestemming: grondgebonden veehouderij, akker- en vollegrondstuinbouw en paardenfokkerij, alsmede voor:
- ter plaatse van de nadere aanwijzing (iv): intensieve veehouderij;
(…).
4.4. Niet in geschil is dat al een aantal jaren geen varkens meer op het perceel worden gehouden en alleen melkrundvee wordt gehouden, zodat het ten tijde van het bestreden besluit aanwezige bedrijf terecht als een grondgebonden melkrundveehouderij is aangemerkt. De Afdeling stelt vast dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" een grondgebonden melkrundveehouderij op het perceel was toegestaan en dat dit gebruik ook in dit plan als zodanig is bestemd. Voorts staat vast dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" geen intensieve veehouderij op het perceel was toegestaan, zodat de raad gelet op het conserverende karakter van het plan dit gebruik evenmin in dit plan heeft toegestaan. Uit de omstandigheid dat jarenlang ter plaatse in strijd met het vorige plan een varkenshouderij op het perceel gevestigd is geweest, volgt, anders dan [appellante sub 1] meent, niet dat daarom aan het perceel de aanduiding "intensieve veehouderij" had moeten worden toegekend. In beginsel doet gebruik in strijd met een geldende bestemming namelijk geen gerechtvaardigde rechten en verwachtingen ontstaan. Ook de omstandigheid dat verschillende milieuvergunningen zijn verleend en een melding in het kader van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer is gedaan, maakt dit niet anders, nu aan deze vergunning en melding geen afweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening ten grondslag ligt. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de bestaande rechten van [appellante sub 1]. Het betoog faalt.
4.5. In de plantoelichting is opgenomen dat in dit plan terughoudendheid wordt betracht ten aanzien van de mogelijkheden voor intensieve veehouderijen en dat omschakeling van een grondgebonden agrarisch bedrijf naar een intensieve veehouderij niet bij recht is toegestaan. In het oostelijke gedeelte van het landbouwontwikkelingsgebied, waarbij de Grintweg als globale grens geldt, is omschakeling naar een intensieve veehouderij volgens de raad niet uitgesloten, maar hiervoor dient een aparte planologische procedure te worden gevolgd. De Afdeling overweegt dat in het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument is waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende een ruimtelijke ontwikkeling, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.
[appellante sub 1] heeft in haar zienswijze volstaan met de stelling dat zij over een milieuvergunning voor een intensieve veehouderij beschikt en gelet hierop de aanduiding "intensieve veehouderij" aan het perceel dient te worden toegekend. Uit het beroepschrift volgt dat [appellante sub 1] voornemens is de gestaakte activiteiten op het perceel te hervatten door weer een varkenshouderijtak te exploiteren. Door [appellante sub 1] zijn evenwel geen stukken met een bijbehorende ruimtelijke onderbouwing overgelegd waaruit blijkt dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit een concreet plan bestond voor de omschakeling naar een gemengd agrarisch bedrijf met een melkrundveehouderijtak en een varkenshouderijtak, noch is anderszins aannemelijk gemaakt dat het voornemen zodanig concreet is dat dit zonder meer in het voorliggende plan kon worden opgenomen. Met dit voornemen hoefde de raad bij de vaststelling van het plan dan ook geen rekening te houden, zodat de raad in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien de aanduiding "intensieve veehouderij" aan het perceel toe te kennen.
Voor zover [appellante sub 1] stelt dat de raad het plan in zoverre in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft vastgesteld, heeft zij geen percelen genoemd waar een gelijk geval aan de orde zou zijn. Wat betreft het betoog van [appellante sub 1] ter zitting dat haar perceel ten onrechte niet in aanmerking is gekomen voor aankoop ten behoeve van de bouw van een Vinex-wijk, heeft de raad gesteld dat ook voor die andere percelen de planologische regeling niet is gewijzigd. Bovendien staat de aankoop van gronden voor een Vinex-wijk los van deze bestemmingsplanprocedure. Gelet daarop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. In hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd kan voorts geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat de door haar te lijden planschade, voor zover die zich al zou voordoen, zodanig is dat de raad het plandeel niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
Het betoog faalt.
5. [appellante sub 1] betoogt dat op het perceel ten onrechte niet zonder meer de mogelijkheid wordt geboden om bebouwing tot 1,5 ha uit te breiden overeenkomstig de maximale omvang van bouwvlakken voor agrarische bedrijven, maar dat voor vergroting van haar bouwvlak gebruik moet worden gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat bij de vaststelling van het plan de geldende bouwvlakken als uitgangspunt zijn genomen bij de omvang van de bouwvlakken. Door [appellante sub 1] is geen plan met een ruimtelijke onderbouwing voor uitbreiding overgelegd, zodat geen aanleiding bestond uitbreiding van haar bouwvlak tot 1,5 ha bij recht mogelijk te maken. Uitbreiding van agrarische bouwvlakken is in het plan mogelijk gemaakt, maar gelet op de ruimtelijke gevolgen daarvan is daarvoor een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarbij wordt getoetst aan een aantal planologische aspecten.
5.2. De omvang van het bestemmingsvlak met de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" op het perceel [locatie] is ongeveer 1 ha. Aan de omliggende gronden is de bestemming "Agrarisch" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, van de planregels mogen op of in de voor "Agrarisch" aangewezen gronden geen gebouwen worden gebouwd.
Ingevolge lid 3.5.3 kan het college van burgemeester en wethouders de bestemming "Agrarisch" wijzigen in de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" zonder de aanduiding "intensieve veehouderij" en zonder de aanduiding "agrarisch - niet grondgebonden melkveehouderij" voor de uitbreiding van een grondgebonden agrarisch bedrijf waar vee wordt gehouden, mits aan de daarin opgenomen voorwaarden wordt voldaan.
5.3. De raad heeft de omvang van de bestemmingsvlakken met de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" met inachtneming van de toegekende bouwvlakken in de voorheen geldende plannen afgestemd op de aard, omvang en de behoefte van het bedrijf en op de waarden van de omgeving. De bestaande bouwblokken zijn daarbij aangepast aan de actuele situatie waarbij verleende ontheffingen, wijzigingen en eventuele bedrijfsbeëindigingen zijn meegenomen en voorts enige uitbreidingsruimte voor de korte termijn is geboden. Verdere uitbreiding van het bestemmingsvlak met de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" is vanwege de ruimtelijke gevolgen daarvan toegestaan via wijzigingsbevoegdheden, zodat een nadere belangenafweging kan plaatsvinden. Daarbij is een differentiatie opgenomen voor verschillende agrarische bedrijven. Een bestemmingsvlak voor een grondgebonden melkrundveehouderij mag met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3, lid 3.5.3, van de planregels maximaal 1,5 ha bedragen. In hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid tot de gekozen wijze van bestemmen heeft kunnen komen. Daarbij betrekt de Afdeling dat niet is gebleken dat [appellante sub 1] een concreet voornemen heeft om bebouwing op haar perceel uit te breiden.
Het betoog faalt.
6. [appellante sub 1] voert aan dat het plan ten onrechte voorziet in een reserveringsgebied voor waterberging nabij haar perceel. Onduidelijk is wat dit inhoudt en welke gevolgen dit voor het bedrijf zal hebben. Indien de aanduiding bezwarend blijkt te zijn, dient volgens [appellante sub 1] bij instandhouding daarvan een schadevergoeding aan haar te worden toegekend.
6.1. De raad heeft in de plantoelichting een kaart opgenomen waarop de verschillende aanduidingen zijn afgebeeld die in de Verordening 2012 aan het plangebied zijn toegekend ter bescherming van water. Daarbij zijn onder meer de reserveringsgebieden voor waterberging weergegeven. Ten noorden van het perceel van [appellante sub 1] is in het plan gelet daarop de dubbelbestemming "Waarde - Ecologische verbindingszone" aan de sloot Hoefgraaf toegekend. De Afdeling overweegt dat deze dubbelbestemming geen gevolgen heeft voor het perceel van [appellante sub 1], omdat de bepalingen in de bij deze bestemming behorende planregels alleen betrekking hebben op gronden met deze dubbelbestemming. Gelet daarop vormt het plan in zoverre geen belemmering voor haar bedrijf en bestaat in zoverre geen aanleiding om [appellante sub 1] financieel tegemoet te komen. Het betoog faalt.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante sub 1] ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van het beroep van [appellante sub 1] bestaat geen aanleiding.
Het beroep van Het Groene Hart
9. Het Groene Hart betoogt dat ten onrechte de bestaande landschappelijke en natuurwaarden in het plan als uitgangspunt worden genomen en dat wordt verzuimd om de potentiële waarden in het gebied te ontwikkelen. Dit geldt met name voor het gebied Kloosterstraat. Dat het plan in overeenstemming is met de Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening 2012) is volgens Het Groene Hart niet voldoende, nu deze geen betrekking heeft op gemeentelijke waarden en voorts geen bescherming biedt tegen bestaande inbreuken op het landschap en de ecologie ten gevolge van intensief grondgebruik door landbouw en motorcross. Aan het verzoek om in het plan een doelstelling op te nemen ten aanzien van de wijziging van het intensieve agrarische gebruik in het gebied Kloosterstraat naar een stedelijk uitloopgebied met natuur- en landschapswaarden, is ten onrechte niet voldaan. In het plan is voorts ten onrechte niet voorzien in de uitvoering van de afspraken in het kader van De Groene Delta. Hierin is afgesproken dat in de Kloosterstraat een brede plas-draszone zal worden gerealiseerd als verbinding tussen het Aa-dal en het Dommeldal. Een wijzigingsbevoegdheid om de bestemming "Agrarisch" naar "Natuur" te wijzigen is volgens Het Groene Hart onvoldoende, omdat ongewenste ontwikkelingen hierdoor niet zijn uitgesloten.
9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de natuur- en landschapswaarden in dit plan voldoende worden beschermd door het toekennen van een aantal (agrarische) bestemmingen met natuurwaarden en dubbelbestemmingen en daarbij onder meer de gebiedsaanduidingen in de Verordening 2012 in acht zijn genomen. In paragraaf 9.4.7 van de plantoelichting is daarnaast het beleid ten aanzien van de Kloosterstraat uiteengezet. De gemeente 's-Hertogenbosch is met alle betrokkenen in overleg teneinde de doelstellingen voor de Kloosterstraat die in het kader van De Groene Delta zijn vastgesteld, te realiseren. Daartoe dient onder meer een inrichtingsvisie en een uitvoeringsprogramma te worden vastgesteld. Indien een uitvoerbaar plan voor de ontwikkeling van de Kloosterstraat is vastgesteld, dient te worden bekeken of het bestemmingsplan hiervoor moet worden aangepast.
9.2. Het plangebied is globaal in drie verschillende gebieden met verschillende functies te verdelen. Het Sprokkelbosch is een gebied dat voornamelijk is bestemd voor natuur en recreatie en waar daarnaast agrarische bedrijvigheid voorkomt. Het noordoostelijke deel van het plangebied is bestemd voor agrarische bedrijven. In het gebied Kloosterstraat ligt het accent op natuur- en landschapsontwikkeling en recreatievoorzieningen, in samenhang met de agrarische functie van het gebied.
De raad dient bij het vaststellen van het plan de Verordening 2012 in acht te nemen. Voor zover de Verordening 2012 aan gebieden binnen de gemeente bepaalde waarden toekent, waaronder natuur- en landschapswaarden en cultuurhistorische waarden, en regels stelt ter bescherming daarvan, betekent dit dat de raad zowel de begrenzing van deze gebieden als de eventuele regels die de Verordening 2012 voor deze gebieden voorschrijft, in acht moet nemen. Deze gebieden zijn ingevolge de Verordening 2012 op de daarbij behorende kaarten aangewezen. Daarnaast dient de raad deze gebieden ruimer te begrenzen of meer te beschermen als daar op gemeentelijk niveau aanleiding toe bestaat. Voorts dienen de gronden van extra aanduidingen te worden voorzien indien dit uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig wordt geacht om bepaalde waarden te beschermen. Dit heeft de raad onder meer beoordeeld aan de hand van het actuele grondgebruik, de actuele natuur- en landschapswaarden, het programma De Groene Delta, gemeentelijk beleid en de bestemmingsregeling in de hiervoor geldende plannen, zo blijkt uit de beantwoording van de zienswijzen en de plantoelichting. Naar aanleiding van deze beoordeling heeft de raad aan bepaalde delen van het Sprokkelbosch en van het gebied Kloosterstraat de bestemmingen "Agrarisch met waarden", "Natuur" of "Water" en de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 1", "Waarde - Archeologie 2", "Waarde - Archeologie 3", "Waarde - Cultuurhistorie", Waarde - Attentiegebied EHS", "Waarde - Groenblauwe mantel", "Waterstaat - Waterbergingsgebied", "Waterstaat - Waterkering" en "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" toegekend.
Gelet op de plantoelichting en de voornoemde overwegingen van de raad, heeft Het Groene Hart naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de raad niet in redelijkheid de ruimtelijke kenmerken van de gebieden die in de plantoelichting zijn omschreven als uitgangspunt voor het bestemmingplan heeft kunnen hanteren en dat de raad met de toekenning van de bestemmingen en dubbelbestemmingen met de daarbij behorende planregels onvoldoende belang heeft gehecht aan de natuur- en landschapswaarden van deze gebieden. Voorts heeft Het Groene Hart niet kunnen concretiseren welke natuur- en landschapswaarden zodanig zwaar dienen te wegen dat hieraan een zwaarder gewicht had moeten worden toegekend dan aan de belangen van de in het plangebied gevestigde agrarische bedrijven om voldoende exploitatiemogelijkheden te behouden. Dat Het Groene Hart graag een andere weging van de belangen met een hogere ambitie voor de potentiële natuurontwikkeling en een bijhorende doelstelling in het plan had gezien, doet daar gelet op het voorgaande niet aan af.
Het betoog faalt.
9.3. Door een aantal gemeenten, waaronder de gemeente 's-Hertogenbosch, de provincie Noord-Brabant, een aantal waterschappen en natuur- en landbouworganisaties is in 2008 het samenwerkingsverband De Groene Delta opgericht. Door middel van concrete uitvoeringsprogramma's wordt in groene projecten rondom 's-Hertogenbosch geïnvesteerd. Een aantal initiatieven kan op basis van het voorliggende bestemmingsplan worden gerealiseerd. Uit de stukken volgt dat in samenspraak met voormelde partijen een inrichtingsvisie en een uitvoeringsprogramma voor het gebied Kloosterstraat worden opgesteld, zodat invulling kan worden gegeven aan een duurzame herinrichting van het gebied. In dat kader zal de realisering van de ecologische verbindingszone tussen het Aa-dal en het Dommeldal aan de orde komen. Nu voormelde stukken ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan nog niet waren opgesteld, is besloten dat voor de ontwikkeling van het gebied Kloosterstraat en de ecologische verbindingszone in dat gebied een aparte planologische procedure dient te worden gevolgd. In het plan is hiertoe een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemmingen "Agrarisch" en "Agrarisch met waarden" in de bestemming "Natuur" te wijzigen. In hetgeen Het Groene Hart heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit plan ten onrechte niet heeft voorzien in de uitvoering van de afspraken voor het gebied Kloosterstraat in het kader van De Groene Delta. De raad heeft in redelijkheid kunnen besluiten een wijzigingsbevoegdheid in het plan op te nemen, nu de precieze invulling van het gebied nog niet vast staat. Het betoog faalt.
10. Het Groene Hart betoogt dat het bestaande motorcrossterrein ten onrechte als zodanig is bestemd, omdat dit terrein in De Groene Delta is aangewezen voor de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden. Het motorcrossterrein ligt in dan wel grenst aan de ecologische verbindingszone. Een lawaaisport is volgens Het Groene Hart niet te verenigen met deze gebiedsfunctie, waar alleen extensief gebruik passend is. In het ontwerp van de Structuurvisie 's-Hertogenbosch 2003, "Stad tussen Stromen" is het motorcrossterrein niet als recreatieve voorziening weergegeven, maar is het terrein aangemerkt als natuurontwikkelingsgebied en behoort het tot het gebied Bossche buitens/Groene mal. Daarnaast is het motorcrossterrein in de Integrale Structuurvisie "A2/Kanaalzone" uit 2001 als natuur en kwelmoeras aangewezen en is in het Masterplan Kloosterstraat 2002 opgenomen dat het terrein ecologische potentie heeft. Volgens Het Groene Hart is het beleid voor dit terrein derhalve gericht op natuurontwikkeling en extensieve recreatie en is het plan in strijd met dit beleid vastgesteld. Dat het motorcrossterrein in het voorheen geldende plan als zodanig was bestemd acht zij niet relevant, nu voor elk bestemmingsplan opnieuw een ruimtelijke afweging moet worden gemaakt. De vereiste belangenafweging heeft in dit geval dan ook niet plaatsgevonden, aldus Het Groene Hart.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het motorcrossterrein als zodanig was bestemd in het voorheen geldende plan. Het terrein is in gebruik overeenkomstig de daarvoor geldende milieunormen en voorts bestaan geen klachten over het gebruik. Volgens de raad ligt het motorcrossterrein niet binnen de ecologische verbindingszone zoals die in de Verordening 2012 is opgenomen en is dit gebruik voorts niet in strijd met het beleid. Gelet hierop heeft de raad geen aanleiding gezien het bestaande motorcrossterrein niet als zodanig te bestemmen.
10.2. Het motorcrossterrein ligt ten noordwesten van de Meerse Plas en ten zuiden van de Zuid Willemsvaart. Aan het terrein is de bestemming "Sport" en de aanduiding "motorcrossterrein" toegekend.
Ingevolge artikel 11, lid 11.1, van de planregels zijn de voor "Sport" aangewezen gronden bestemd voor:
(…);
c. ter plaatse van de aanduiding "motorcrossterrein": een motorcrossterrein;
d. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals verkeers- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, bijbehorende verhardingen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, erven, tuinen, terreinen en dergelijke.
10.3. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1991" van de voormalige gemeente Den Dungen, thans gemeente Sint-Michielsgestel, was de bestemming "Recreatieve doeleinden I" en voor een gedeelte de aanduiding "motorcrossterrein" aan het terrein toegekend.
Ingevolge artikel 5 van de planregels was de op de plankaart tot "Recreatieve doeleinden I" aangewezen grond bestemd voor:
1. extensieve dagrecreatie, zoals het gebruik als zwemgelegenheid, picknickplaats en trimbaan met bijbehorende parkeervoorzieningen;
2. motorcrossterrein, geen A-inrichting zijnde, ter plaatse van de aanduiding "motorcrossterrein";
3. doeleinden ten dienste van het behoud en/of herstel van de aanwezige beplanting met landschappelijke en visueel-afschermende functie.
10.4. Vast staat dat het motorcrossterrein in het voorheen geldende plan "Buitengebied 1991" als zodanig was bestemd en ook in dit plan als zodanig is bestemd. De Afdeling stelt voorop dat bestaand legaal gebruik in het algemeen dienovereenkomstig dient te worden bestemd. Indien nieuwe planologische inzichten daartoe aanleiding geven, kan uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening daarvan worden afgezien en kan het gebruik onder het overgangsrecht worden gebracht. Dan dient wel aannemelijk te zijn dat het gebruik binnen de planperiode wordt beëindigd.
Het Groene Hart heeft niet aannemelijk gemaakt dat het als zodanig bestemmen van het motorcrossterrein niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Voor zover Het Groene Hart naar het gemeentelijke beleid verwijst, overweegt de Afdeling dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in het gemeentelijke beleid onder meer de uitgangspunten met betrekking tot de landschappelijke, ecologische en recreatieve waarden zijn weergegeven, maar dat hierin geen standpunt is bepaald over de (on)wenselijkheid van voorzieningen op perceelsniveau, zoals een sportvoorziening. Uit voormeld beleid kan derhalve niet worden afgeleid dat een motorcrossterrein ter plaatse niet aanvaardbaar wordt geacht. Zoals onder 9.3 is overwogen, stond voorts de wijze van uitvoering van de afspraken voor het gebied KIoosterstraat in het kader van De Groene Delta ten tijde van de vaststelling van het plan nog niet vast. Het Groene Hart heeft weliswaar gewezen op het belang van de ecologische verbindingszone in de vorm van een plas-draszone als verbinding tussen het Aa-dal en het Dommeldal in zijn algemeenheid, maar heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze ecologische verbindingszone ter plaatse van het motorcrossterrein zal worden gerealiseerd. Geen aanleiding bestaat verder voor het oordeel dat de raad ten tijde van de vaststelling van het plan er rekening mee had moeten houden dat de plas-draszone mogelijk ter plaatse van het motorcrossterrein zal worden gerealiseerd. Daarbij betrekt de Afdeling dat uit de stukken volgt dat de ontwikkeling van de Kloosterstraat met name is gericht op het gebied aan de zuidzijde van het motorcrossterrein en de Meerse Plas en langs de A2 en de raad ter zitting heeft gesteld dat de ecologische verbindingszone in dat gebied zal worden gerealiseerd. Het Groene Hart heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van het motorcrossterrein zodanige hinder veroorzaakt voor de omgeving, dat het belang bij een andere bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen van de motorclub. Ter zitting is gebleken dat niet aannemelijk is dat het gebruik van het motorcrossterrein binnen de planperiode zal worden beëindigd. Gelet op het voorgaande en nu voorts niet is gebleken dat de raad niet alle betrokken belangen heeft meegewogen bij de besluitvorming, heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten het bestaande legale gebruik van het motorcrossterrein in dit plan te bestemmen.
De Afdeling stelt evenwel vast dat in het voorliggende plan de aanduiding "motorcrossterrein" aan een terrein van grotere omvang is toegekend dan in het voorheen geldende plan. Ter zitting is gebleken dat op deze gronden een parkeerplaats is aangelegd waarvan driemaal per jaar gebruik wordt gemaakt en de raad ook dit gebruik als zodanig heeft willen bestemmen. Door middel van het toekennen van de aanduiding "motorcrossterrein" in het voorliggende plan is echter ook mogelijk gemaakt dat het motorcrossterrein kan worden uitgebreid. Niet is gebleken dat onderzoek is verricht naar de gevolgen van een dergelijke uitbreiding van het motorcrossterrein voor landschaps- en natuurwaarden van de omliggende gronden en dat de aanvaardbaarheid daarvan door de raad is afgewogen. Nu op de voor "Sport" aangewezen gronden ingevolge artikel 11, lid 11.1, aanhef en onder d, van de planregels reeds aan de hoofdfunctie ondergeschikte verkeersvoorzieningen zijn toegestaan, is de Afdeling van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd waarom de aanduiding "motorcrossterrein" voor dergelijk incidenteel gebruik aan deze gronden is toegekend.
In zoverre slaagt het betoog.
11. In hetgeen Het Groene Hart heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de toekenning van de aanduiding "motorcrossterrein" aan een gedeelte van het motorcrossterrein, zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart, is genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beslechting van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient daartoe met inachtneming van overweging 10.4 alsnog te motiveren waarom de aanduiding "motorcrossterrein" aan een terrein van grotere omvang is toegekend dan in het voorheen geldende plan en te onderbouwen waarom dit aanvaardbaar wordt geacht, dan wel het besluit in zoverre te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. Bij de voorbereiding van het eventueel te nemen besluit tot wijziging hoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Het eventuele besluit tot wijziging van het plan dient op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te worden gemaakt en te worden medegedeeld.
12. De Afdeling ziet voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:80b, derde lid, van de Awb de hierna vermelde voorlopige voorziening te treffen teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen.
13. In de einduitspraak ten aanzien van het beroep van Het Groene Hart zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 1] ongegrond;
II. draagt de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch op om binnen zestien weken na de verzending van deze uitspraak het besluit van 25 juni 2013, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Noord en Kloosterstraat":
1. met inachtneming van hetgeen in overweging 10.4 en 11 is overwogen het daar omschreven gebrek te herstellen en,
2. de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventuele wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;
III. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch van 25 juni 2013, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Noord en Kloosterstraat", voor zover het betreft de aanduiding "motorcrossterrein", zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kooijman
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2015
177-758.