ECLI:NL:RVS:2015:595

Raad van State

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
201409054/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting horeca-inrichting en intrekking exploitatievergunning door burgemeester Den Haag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 februari 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. De burgemeester van Den Haag had op 10 februari 2014 besloten om een horeca-inrichting voor de duur van 12 maanden te sluiten en de exploitatievergunning in te trekken. Dit besluit werd door de rechtbank Den Haag op 2 oktober 2014 gedeeltelijk vernietigd, wat leidde tot hoger beroep van zowel de burgemeester als de exploitant van de horeca-inrichting, aangeduid als [wederpartij]. De burgemeester verzocht de voorzieningenrechter om de uitspraak van de rechtbank te schorsen, omdat hij vreesde dat de exploitant de horeca-inrichting zou hervatten, wat hij ongewenst achtte gezien de betrokkenheid van de exploitant bij de handel in softdrugs. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de burgemeester bij handhaving van de openbare orde zwaarder woog dan het belang van de exploitant om de horeca-inrichting onmiddellijk te heropenen. De voorzieningenrechter besloot daarom de uitspraak van de rechtbank te schorsen totdat er een definitieve uitspraak in de bodemzaak zou zijn gedaan.

Uitspraak

201409054/2/A3.
Datum uitspraak: 17 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) hangende de hoger beroepen van onder meer:
de burgemeester van Den Haag,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 2 oktober 2014 in zaak nr. 14/7511 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de burgemeester van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2014 heeft de burgemeester van Den Haag een sluiting voor de duur van 12 maanden bevolen van de horeca-inrichting op het perceel [locatie] te Den Haag (hierna: de horeca-inrichting). Bij datzelfde besluit heeft de burgemeester de op 8 augustus 2012 verleende exploitatievergunning ten behoeve van de exploitatie van de horeca-inrichting ingetrokken.
Bij besluit van 19 juni 2014 heeft de burgemeester het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 oktober 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover het ziet op de intrekking van de exploitatievergunning, het besluit van 19 juni 2014 in zoverre vernietigd en het besluit van 10 februari 2014 in zoverre herroepen. De rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de burgemeester en [wederpartij] hoger beroep ingesteld. De burgemeester heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 februari 2015, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. C.M.A. Demetriadis en mr. E.P. Alonso, beiden werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. J.L. Baar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De burgemeester heeft verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de door hem in hoger beroep aangevallen uitspraak wordt geschorst, voor zover de rechtbank bij die uitspraak het beroep van [wederpartij] gegrond heeft verklaard voor zover het ziet op de intrekking van de exploitatievergunning, het besluit van 19 juni 2014 in zoverre heeft vernietigd en het besluit van 10 februari 2014 in zoverre heeft herroepen. Als gevolg van de aangevallen uitspraak, waarbij het besluit van 19 juni 2014 in stand is gelaten voor zover het ziet op de sluiting van de horeca-inrichting, kan [wederpartij] de exploitatie van zijn horeca-inrichting vanaf 17 februari 2015 hervatten. Omdat hij het vertrouwen in [wederpartij] als exploitant heeft verloren en hij het onwenselijk vindt dat de exploitatie hangende de behandeling van het hoger beroep wordt voortgezet, heeft hij een spoedeisend belang bij inwilliging van het verzoek, aldus de burgemeester.
3. Anders dan [wederpartij] betoogt, bestaat geen grond voor het oordeel dat de ratio van artikel 8:81 van de Awb zich verzet tegen inwilliging van het verzoek van de burgemeester, omdat de burgemeester de facto om een voorlopige voorziening tegen zijn eigen besluit heeft verzocht. De burgemeester verzoekt immers om schorsing van de aangevallen uitspraak voor zover daarbij zijn besluit van 19 juni 2014 over de intrekking van de exploitatievergunning is vernietigd en het besluit van 10 februari 2014 is herroepen. Niet valt in te zien dat de burgemeester daarbij geen belang zou hebben. De door [wederpartij] voorgestane lezing van artikel 8:81 van de Awb, leidt ertoe dat een bestuursorgaan, in geval van herroeping van zijn besluit door de rechter in eerste aanleg, nimmer een belang zou kunnen hebben bij een verzoek om een voorlopige voorziening.
4. Een inhoudelijke beoordeling van de door de burgemeester en [wederpartij] ingenomen standpunten vergt naar het oordeel van de voorzieningenrechter nader onderzoek en een ver strekkende afweging. Een voorlopigevoorzieningenprocedure leent zich daartoe minder. Beoordeling van deze standpunten zal derhalve in de bodemprocedure dienen plaats te vinden.
In het kader van de afweging van de bij het verzoek betrokken belangen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van [wederpartij] is gelegen in het kunnen voortzetten van de exploitatie van de horeca-inrichting direct na de periode van sluiting van twaalf maanden. Ter zitting van de voorzieningenrechter heeft [wederpartij] in dat kader te kennen gegeven dat hij voornemens is die exploitatie voort te zetten, dat hij daartoe de horeca-inrichting gereed zal maken en op korte termijn voorraad zal inkopen.
Daartegenover staat het algemeen belang bij handhaving van de openbare orde, welk belang de burgemeester behartigt. De burgemeester heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat hij [wederpartij] betrokkenheid bij de handel in softdrugs verwijt, in die zin dat [wederpartij] die handel in de horeca-inrichting heeft gefaciliteerd en dat hij om die reden het vertrouwen in [wederpartij] als exploitant heeft verloren.
Gebleken is dat de hoger beroepen van de burgemeester en [wederpartij] ter zitting van 24 februari 2014 en derhalve binnen afzienbare termijn, door een meervoudige kamer van de Afdeling zullen worden behandeld. Voorts is ter zitting van de voorzieningenrechter door [wederpartij] te kennen gegeven dat hij inmiddels werkzaam is als taxichauffeur bij de Taxicentrale Haaglanden, zodat hij niet van inkomsten is verstoken.
Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter in het licht van de af te wegen belangen aanleiding aan het belang van de burgemeester een doorslaggevend gewicht toe te kennen.
5. Gelet op al het voorgaande treft de voorzieningenrechter de hierna te melden voorlopige voorziening.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 2 oktober 2014 in zaak nr. 14/7511 voor zover daarbij het beroep van [wederpartij] gegrond is verklaard voor zover het ziet op de intrekking van de exploitatievergunning, het besluit van 19 juni 2014 in zoverre is vernietigd en het besluit van 10 februari 2014 in zoverre is herroepen, wordt geschorst totdat uitspraak is gedaan in de bodemzaak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Grimbergen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2015
581.