201408982/2/R3.
Datum uitspraak: 16 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Haaren,
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Haaren, en anderen,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Haaren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2014 heeft de raad de bestemmingsplannen "Buitengebied correctieve herziening" en "Buitengebied herziening 2014" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen beroep ingesteld. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker sub 1] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. [verzoeker sub 2] en anderen hebben bij afzonderlijke brief de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 2 februari 2015, waar [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en anderen, bij monde van [verzoeker sub 2], bijgestaan door mr. W.B. Kroon, advocaat te Breda, en de raad, vertegenwoordigd door L. Verduijn, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
het verzoek van [verzoeker sub 1]
2. [verzoeker sub 1] richt zich met zijn verzoek tegen het plan "Buitengebied herziening 2014", meer in het bijzonder tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch" aan de [locatie 1] te Helvoirt, ter plaatse van zijn varkenshouderij, voor zover geen bouwvlak van 1,5 ha is toegekend. Hij voert daartoe aan dat de raad ten onrechte stelt over onvoldoende informatie te beschikken om te kunnen beoordelen of voldaan kan worden aan de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998), terwijl [verzoeker sub 1] de stukken die hij bij zijn aanvraag voor een Nbw-vergunning naar het college van gedeputeerde staten heeft gestuurd, eveneens bij de raad heeft ingediend. Hij verkeert nu in een lastige situatie, omdat een handhavingsprocedure tegen hem is gestart vanwege onder andere het in werking hebben van de inrichting zonder de beste in aanmerking komende beschikbare technieken, terwijl hij nog geen investeringen kan doen. Deze investeringen kan hij pas doen als de omvang van zijn bouwvlak wordt vergroot en hij zijn inrichting overeenkomstig zijn in 2008 verleende bouwvergunning kan realiseren. Nu dit plan waarin de omvang van zijn bouwvlak is vastgelegd, nog niet onherroepelijk is, verzoekt [verzoeker sub 1] om een standstill-situatie, in de zin dat de handhavingsprocedure wordt stilgelegd.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een bouwvlak is opgenomen overeenkomstig de bestaande situatie nu ten tijde van de vaststelling van dit plan onvoldoende was aangetoond dat met de gewenste uitbreiding aan de eisen van de Nbw 1998 kan worden voldaan. Uit het onlangs genomen ontwerpbesluit volgt dat het bestuur van de provincie Noord-Brabant voornemens is de Nbw-vergunning te weigeren. Verder stelt de raad dat er nog geen definitieve last onder dwangsom is genomen.
2.2. In dit plan heeft het perceel de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "intensieve veehouderij". Verder is een bouwvlak van ongeveer 0,5 ha toegekend.
In het vorige plan "Buitengebied" had het perceel de bestemming "Agrarisch (A)" en was een bouwvlak van ongeveer 1,5 ha toegekend. Bij uitspraak van 7 september 2011, zaak nr. 200907076/1/R3, heeft de Afdeling het plan voor zover het de aanduiding "bouwvlak" ter plaatse betreft vernietigd omdat het in strijd met artikel 19j van de Nbw 1998 was vastgesteld.
2.3. De voorzieningenrechter stelt vast dat een uitbreiding, gelet op de uitspraak van 7 september 2011, in het vorige plan evenmin was toegestaan. Dit betekent dat [verzoeker sub 1] niet gebaat is bij een schorsing van dit plan, nu daarmee de gewenste uitbreiding niet kan worden gerealiseerd. Een voorlopige voorziening die voorziet in de door [verzoeker sub 1] gewenste uitbreiding acht de voorzieningenrechter te verstrekkend, aangezien ook de uitspraak van de Afdeling, gelet op de aard van de toetsing in de bodemprocedure, doorgaans niet zal strekken tot het zelfvoorziend vaststellen van een groter bouwvlak. Van uitzonderlijke omstandigheden die nopen tot een andere conclusie is niet gebleken.
Voor zover er een handhavingsprocedure loopt tegen de inrichting [verzoeker sub 1] overweegt de voorzieningenrechter dat [verzoeker sub 1] niet gebaat is bij een schorsing van het plan, nu met een voorlopige voorziening in deze procedure niet kan worden bereikt dat bedoelde handhavingsprocedure moet worden opgeschort.
2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
het verzoek van [verzoeker sub 2] en anderen
3. [verzoeker sub 2] en anderen richten zich tegen het plan "Buitengebied herziening 2014", meer in het bijzonder tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "specifieke vorm van wonen - autohandel" aan de [locatie 2] te [plaats]. Daartoe voeren zij aan dat de raad ten onrechte heeft nagelaten de twee aanwezige autobedrijven op het perceel als zodanig te bestemmen. Volgens [verzoeker sub 2] en anderen is het plan in strijd met afdeling 3.4 van de Awb niet opnieuw ter inzage gelegd, omdat de wijziging dat binnen de bestemming "Bedrijf" het gebruik van een bestemmingsvlak ten behoeve van meerdere bedrijven is verboden, ambtshalve na de zienswijzeprocedure in het plan is opgenomen. Volgens [verzoeker sub 2] en anderen heeft de raad hiermee in strijd gehandeld met het verbod van détournement de pouvoir. [verzoeker sub 2] en anderen beogen met hun verzoek te voorkomen dat een eerder gestarte handhavingsprocedure kan worden voortgezet, zoals aangekondigd in een mail afkomstig van een gemeentemedewerker.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de toestemming zoals die in de brief van 3 mei 1984 is verleend, in dit plan is vertaald en dat een verdere uitbreiding van bedrijfsactiviteiten niet in het buitengebied past.
3.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat de bestemming "Bedrijf" niet op het perceel rust. Het betoog van [verzoeker sub 2] en anderen over de ambtshalve wijziging en het handelen in strijd met het verbod van détournement de pouvoir mist dan ook feitelijke grondslag.
Verder staat vast dat dit perceel de bestemming "Wonen" heeft en voor een groot deel aan de achterzijde de aanduiding "specifieke vorm van wonen - autohandel". De gronden die als zodanig zijn aangewezen zijn onder andere bestemd voor wonen en de stalling van auto’s ten behoeve van een autohandel. Eén autobedrijf is derhalve ter plaatse toegestaan. Niet in geschil is dat zowel op grond van het voorliggende plan als het vorige plan twee autobedrijven niet zijn toegestaan. Dit betekent dat [verzoeker sub 2] en anderen niet zijn gebaat met een schorsing van dit plan nu daarmee niet wordt bereikt dat een tweede autobedrijf mogelijk is. Ook bij een eventuele schorsing zal evengenoemde handhavingsprocedure derhalve kunnen worden voortgezet. Ter zitting is evenwel toegezegd dat van gemeentewege niet handhavend zal worden opgetreden tegen het tweede autobedrijf totdat de Afdeling in de bodemzaak heeft beslist. In zoverre is met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid. Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
3.3. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
proceskosten
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, griffier.
w.g. Drupsteen w.g. Kooijman
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2015
177-661.