201402576/1/A4.
Datum uitspraak: 25 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 februari 2014 in de zaken nrs. 13/2843 en 13/4425 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over 2011 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 21 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over 2012 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 25 maart 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover thans van belang, het door [appellante] tegen het besluit van 16 oktober 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 3 juni 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover thans van belang, het door [appellante] tegen het besluit van 21 november 2012 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 20 februari 2014 heeft de rechtbank de door [appellante] tegen de besluiten van 25 maart 2013 en 3 juni 2013 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2015, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordig door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam aldaar, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1.1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, heeft een ouder aanspraak op een toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 1.7, eerste lid, is de hoogte van de toeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1o. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2o. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3o. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. [appellante] heeft geen belang bij een beoordeling van haar betoog dat de rechtbank ten onrechte de door haar ter zitting meegebrachte bankafschriften buiten beschouwing heeft gelaten, aangezien zij deze stukken in hoger beroep opnieuw heeft ingediend en deze stukken alsnog in de beoordeling van het geschil kunnen worden betrokken. Gelet hierop behoeft het betoog geen bespreking.
3. Aan het besluit van 25 maart 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij in 2011 de door haar gestelde kosten van kinderopvang heeft gehad.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op dat standpunt heeft gesteld. Hiertoe voert zij aan dat zij de Belastingdienst/Toeslagen naar aanleiding van het besluit van 16 oktober 2012 enkele malen heeft gebeld en dat haar toen is meegedeeld dat zij zou worden teruggebeld, maar dat dat nooit is gebeurd. Verder voert zij aan dat zij de Belastingdienst/Toeslagen telefonisch en bij brief van 5 maart 2013 heeft laten weten dat de bankafschriften van 2011 waren zoekgeraakt en dat zij duplicaten daarvan bij de bank zou kunnen opvragen indien de Belastingdienst/Toeslagen die nog steeds nodig had. Zij stelt dat zij in de veronderstelling was dat zij de bankafschriften, zonder tegenbericht van de Belastingdienst/Toeslagen, niet meer hoefde op te sturen. Tot slot voert [appellante] aan dat de Belastingdienst/Toeslagen haar ten onrechte geen uitstel heeft verleend om duplicaten van de bankafschriften bij de bank op te vragen.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 30 mei 2012 in zaak nr. 201110472/1/A2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte daarvan is.
4.2. Volgens de door [appellante] overgelegde jaaropgave bedragen de totale kosten van kinderopvang in 2011 € 11.525,00. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellante] over 2011 een voorschot toegekend van € 8.398,00. Uit de stukken volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot overmaakte aan het gastouderbureau. Uit de door [appellante] overgelegde stukken blijkt niet dat zij de rest van de volgens de jaaropgave te betalen kosten heeft voldaan aan het gastouderbureau dan wel de gastouder. De in hoger beroep overgelegde stukken betreffen bankafschriften van de gastouder. Daaruit volgt weliswaar dat de gastouder betalingen van het gastouderbureau heeft ontvangen, maar niet dat [appellante] de door haar te betalen kosten van kinderopvang heeft voldaan. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij alle door haar gestelde kosten van kinderopvang heeft voldaan.
Dat de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] nooit heeft teruggebeld, haar naar aanleiding van haar mededeling dat haar bankafschriften van 2011 waren zoekgeraakt, nooit uitdrukkelijk heeft laten weten dat zij die bankafschriften toch moest opsturen en haar geen uitstel heeft verleend om de bankafschriften bij de bank op te vragen, daargelaten of dat het geval is geweest, doet er niet aan af dat zij, ook met de in hoger beroep overgelegde bankafschriften, niet heeft aangetoond dat zij in 2011 de door haar gestelde kosten van kinderopvang heeft voldaan.
Het betoog faalt.
5. Aangezien de Belastingdienst/Toeslagen, gelet op het voorgaande, het aan [appellante] over 2011 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag terecht op nihil heeft vastgesteld, behoeven de overige hogerberoepsgronden die betrekking hebben op het voorschot kinderopvangtoeslag over 2011 geen bespreking.
6. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen haar bezwaar tegen het besluit van 21 november 2012 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij stelt dat zij niet kon weten dat haar bezwaarschrift van 17 november 2012 nooit is aangekomen bij de Belastingdienst/Toeslagen. Volgens haar heeft zij de Belastingdienst/Toeslagen gebeld, maar is zij naar aanleiding daarvan nooit teruggebeld.
6.1. Vaststaat dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaarschrift van 17 november 2012 voor het eerst op 21 mei 2013 heeft ontvangen, nadat hij [appellante] bij brief van 6 mei 2013 had meegedeeld dat haar bezwaarschrift van 22 januari 2013, ingekomen op 24 januari 2013, buiten de daarvoor geldende termijn was ingediend.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201101448/2/R1), is de enkele stelling dat een bezwaarschrift ter post is bezorgd, in een geval waarin het bestuursorgaan stelt het bezwaarschrift niet te hebben ontvangen, onvoldoende om aan te nemen dat het bezwaarschrift is verzonden. Het ligt in dat geval op de weg van degene die stelt het bezwaarschrift te hebben verzonden om aannemelijk te maken dat hij het ter post heeft bezorgd, bijvoorbeeld aan de hand van verklaringen van getuigen.
[appellante] heeft slechts gesteld dat zij niet kon weten dat haar bezwaarschrift van 17 november 2012 nooit is aangekomen bij de Belastingdienst/Toeslagen, maar heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij het bezwaarschrift daadwerkelijk tijdig ter post heeft bezorgd. De omstandigheid dat [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen heeft gebeld, maar nooit is teruggebeld, daargelaten of dat het geval is geweest, maakt dat niet anders. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar tegen het besluit van 21 november 2012 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Borman w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015
687.