201408242/1/R4.
Datum uitspraak: 14 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te Hoogezand, gemeente Hoogezand-Sappemeer, en anderen,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2014, in zaak nr. 201306925/1/R4.
Procesverloop
Bij uitspraak van 20 augustus 2014 in zaak nr. 201306925/1/R4 heeft de Afdeling het beroep van [verzoeker] en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Hoogezand-Sappemeer van 10 juni 2013, bij welk besluit de raad het bestemmingsplan "Woongebieden" heeft vastgesteld, ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2014, hebben [verzoeker] en anderen de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
[verzoeker] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 december 2014, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. [verzoeker] en anderen zijn bewoners van woningen gelegen aan de Sluiskade en de Werfkade in Hoogezand. In hun beroep tegen het bestemmingsplan "Woongebieden" hebben zij betoogd dat de Sluiskade en de Werfkade ten onrechte niet in het plangebied zijn opgenomen. Zij hebben daarbij onder meer aangevoerd dat de leden van de raad onvoldoende zijn geïnformeerd voordat het plan werd vastgesteld. Verder hebben zij er in hun beroepschrift op gewezen dat het gebied van oudsher een woonfunctie heeft, dat hun woningen geen bedrijfswoningen zijn en niet op een bedrijventerrein liggen, en dat de Sluiskade en de Werfkade zijn gelegen binnen de bebouwde kom van Hoogezand.
3. In haar uitspraak van 20 augustus 2014 heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen:
"5.2. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
5.3. Vast staat dat de directe omgeving van de Sluiskade en de Werfkade wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een groot aantal bedrijven. Blijkens de plantoelichting en de uiteenzetting van de raad ter zitting heeft de raad van belang geacht dat de woningen van [verzoeker] en anderen zijn gelegen op, of in de naaste omgeving van, een gezoneerd industrieterrein en dat nader onderzoek moet worden verricht teneinde na te gaan in hoeverre in deze omgeving de woonfunctie en de bedrijfsfunctie in het licht van milieuregelgeving naast elkaar kunnen functioneren. Om die reden zijn de percelen van [verzoeker] en anderen niet in het voorliggende plan, dat een conserverend karakter heeft, opgenomen.
5.4. In hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de raad doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen aan de verwevenheid tussen de woningen van [verzoeker] en anderen en de in de omgeving aanwezige bedrijfsfuncties. Dat de woningen geen bedrijfsbestemming hebben en in juridische en planologische zin niet als bedrijfswoningen zijn aan te merken, zoals [verzoeker] en anderen aanvoeren, is in dit verband niet doorslaggevend, evenmin als de ligging van de woningen binnen de bebouwde kom."
4. In hun verzoek om herziening betogen [verzoeker] en anderen dat de Afdeling onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat het plan een conserverend karakter heeft en dat het gaat om historisch woongebied. Verder stellen zij dat verschillende raadsleden hebben laten weten dat ze onvoldoende zijn geïnformeerd voordat het plan is vastgesteld, en dat daaruit volgt dat, anders dan de Afdeling heeft overwogen, niet alle bezwaren en argumenten zijn meegewogen bij het bestreden besluit. Ter zitting hebben zij hieraan toegevoegd dat volgens hen de nota van zienswijzen niet door de raad is vastgesteld, maar alleen op ambtelijk niveau. [verzoeker] en anderen wijzen er nogmaals op dat hun woningen niet op een bedrijventerrein liggen en niet zijn aan te merken als bedrijfswoningen.
5. De Afdeling stelt voorop dat bij de beoordeling van een verzoek om herziening uitsluitend wordt bezien of sprake is van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Dat artikel en het bijzondere karakter van het rechtsmiddel herziening brengen met zich dat bij de beslissing op het verzoek van [verzoeker] en anderen alleen rekening kan worden gehouden met feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan voor de uitspraak van 20 augustus 2014 en die [verzoeker] en anderen in de procedure die tot die uitspraak heeft geleid redelijkerwijs niet naar voren hebben kunnen brengen.
Wat [verzoeker] en anderen ter onderbouwing van hun verzoek om herziening hebben aangedragen hebben zij echter, in de kern, ook al naar voren gebracht bij de behandeling van het beroep dat aan de uitspraak vooraf is gegaan. Het bijzondere rechtsmiddel herziening is niet bedoeld om een geschil waarin is beslist naar aanleiding van de uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen. Het middel biedt een partij niet de mogelijkheid argumenten die in een eerdere procedure naar voren zijn of hadden kunnen worden gebracht, opnieuw of alsnog naar voren te brengen en zo het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Overigens blijkt uit het besluit van de raad van 10 juni 2013, waarbij het bestemmingsplan "Woongebieden" is vastgesteld, dat de raad, anders dan [verzoeker] en anderen kennelijk menen, uitdrukkelijk heeft ingestemd met de nota van zienswijzen en dus ook met de daarin opgenomen reactie op de zienswijzen die naar aanleiding van het ontwerpplan waren ingediend.
6. Gelet op het vorenstaande is geen sprake van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb, zoals hiervoor onder 1. weergegeven. Het verzoek dient daarom te worden afgewezen.
7. Om eventuele misverstanden te voorkomen merkt de Afdeling nog het volgende op. Omdat hun gronden buiten de begrenzing van het bestemmingsplan "Woongebieden" vallen en de raad daarvoor in dit plan dus geen bestemming heeft opgenomen, kon in de uitspraak van 20 augustus 2014 alleen worden beoordeeld of de raad er in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen de gronden van [verzoeker] en anderen buiten het bestemmingsplan "Woongebieden" te laten. In die uitspraak is dus geen oordeel gegeven over de vraag welke bestemmingsregeling passend is voor de woningen aan de Sluiskade en de Werfkade.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Oudenaarden
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2015
568.