201308071/2/R3.
Datum uitspraak: 14 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Loon op Zand,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te [woonplaats], gemeente Loon op Zand,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Loon op Zand,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013, kenmerk 2013/32, heeft de raad het bestemmingsplan "Prins Bernhardplein, Kaatsheuvel" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2014, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. C.M.L. Willems-Dekkers, [appellant sub 2], van wie [appellant sub 2A], en de raad, vertegenwoordigd door M. van Dee, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Casade Woondiensten, belanghebbende, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Bij tussenuitspraak van 28 mei 2014 in zaak nr. 201308071/1/R3 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 27 juni 2013 te herstellen.
Bij besluit van 16 oktober 2014 heeft de raad het besluit van 27 juni 2013 gewijzigd vastgesteld.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen en hebben daarvan gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het besluit van 27 juni 2013
1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 5.2. overwogen dat gelet op de zinsnede "bij voorkeur" in de definitie van zorgwoning in artikel 1 van de planregels niet is uitgesloten dat alle zorgwoningen worden bewoond door mensen zonder zorgvraag. De definitie van zorgwoning in artikel 1 van de planregels is, anders dan de raad kennelijk heeft beoogd, niet beperkt tot echtparen waarvan één partner geen zorg nodig heeft of bewoners van het zorgcomplex die na verloop van tijd geen zorg meer nodig hebben.
In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 6.3 overwogen dat de raad ten onrechte heeft nagelaten een voorwaardelijke verplichting in de planregels op te nemen, die bepaalt dat op de percelen met de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Wonen" alleen mag worden gebouwd nadat een waterbergingsvoorziening is gerealiseerd.
2. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 27 juni 2013 zijn, gelet op de overwegingen 5.2 en 6.3 van de tussenuitspraak, gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening te worden vernietigd.
Het besluit van 16 oktober 2014
3. Bij besluit van 16 oktober 2014 heeft de raad de definitie van zorgwoning in artikel 1 van de planregels gewijzigd. Ingevolge dit artikel wordt thans onder zorgwoning verstaan: een woning of wooneenheid bestemd voor verzorgd wonen, die niet via de reguliere woningdistributie beschikbaar komt, maar waarvan minimaal één van de bewoners vanwege de beperkte zelfredzaamheid vanaf aanvang van bewoning - op basis van een ter zake van overheidswege gehanteerd systeem - is geïndiceerd voor zorg, waarbij die zorg beschikbaar is in de directe nabijheid van de woning of wooneenheid en welke zorg door minimaal één van de bewoners ook daadwerkelijk wordt afgenomen.
Voorts heeft de raad bij het besluit van 16 oktober 2014 een voorwaardelijke verplichting in de planregels opgenomen. Ingevolge artikel 8.1 van de planregels is het oprichten van bebouwing binnen de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Wonen" uitsluitend toegestaan indien wordt voorzien in een waterbergingsvoorziening van voldoende omvang, waarbij ter compensatie van de toename van de bebouwing in het totale plangebied moet worden voorzien in een waterbergingsvoorziening met een capaciteit van minimaal 140 m³.
4. Het besluit van 16 oktober 2014 wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht mede voorwerp te zijn van het geding.
5. [appellant sub 2] betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met de Flora- en faunawet. Zoals de Afdeling bij de tussenuitspraak onder 4. heeft overwogen, heeft [appellant sub 2] deze beroepsgrond ter zitting van de behandeling van het besluit van 27 juni 2013 ingetrokken. Door deze beroepsgrond in zijn zienswijze tegen het besluit van 16 oktober 2014 opnieuw aan te voeren, heeft [appellant sub 2] zijn beroepsgronden uitgebreid met nieuwe beroepsgronden. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren zijn gebracht en zijn ingetrokken. Dit betekent dat hetgeen [appellant sub 2] in zoverre aanvoert, buiten inhoudelijke bespreking blijft.
6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren in hun zienswijzen onder meer aan dat het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk", gelet op de toegestane bouwhoogte en de situering van het bouwvlak leidt tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat in de vorm van verlies van privacy en uitzicht, schaduwwerking en een waardevermindering van hun woning. [appellant sub 2] vreest voor de plaatsing van een afvalinzamelpunt voor zijn woning. Hij vreest verder voor parkeer- en verkeershinder.
De Afdeling heeft onder 8. van de tussenuitspraak reeds geoordeeld dat met de bouw van het woonzorgcomplex weliswaar niet is uit te sluiten dat de privacy en het uitzicht van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] verminderen en dat daar in enige mate schaduwwerking van uitgaat, maar dat de raad niet heeft hoeven uitgaan van een zodanig ernstige aantasting van de privacy en het uitzicht van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat hij het besluit van 27 juni 2013 niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Voorts heeft de Afdeling overwogen dat geen grond bestaat voor de verwachting dat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Wat betreft de vrees van [appellant sub 2] dat voor zijn woning een afvalinzamelpunt kan worden gerealiseerd, achtte de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat dit het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2] onaanvaardbaar zal aantasten. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd zag de Afdeling voorts geen aanknopingspunten voor het oordeel dat ten gevolge van het plan een zodanige toename van de parkeer- en verkeersdruk zal plaatsvinden dat deze in de omliggende straten niet zal kunnen worden verwerkt.
Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zich keren tegen overwegingen van de tussenuitspraak, overweegt de Afdeling dat zij behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan.
7. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat geen zorg in de directe nabijheid van de zorgwoning kan worden geboden. Met deze enkele, niet nader onderbouwde, stelling hebben zij naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat niet kan worden voldaan aan de voorwaarde in de definitie van zorgwoning dat zorg beschikbaar is in de directe nabijheid van de woning. Het betoog faalt.
8. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betwisten dat een waterbergingsvoorziening kan worden gerealiseerd voordat de bebouwing in het plangebied wordt gerealiseerd, nu de waterberging van aanzienlijke omvang zal zijn en het plangebied voor een groot deel bebouwd zal worden. Voorts is het volgens [appellant sub 1] niet duidelijk wat in artikel 8.1 van de planregel moet worden verstaan onder "voldoende omvang".
8.1. Naar het oordeel van de Afdeling valt niet in te zien dat niet duidelijk is wat met de zinsnede "voldoende omvang" in artikel 8.1 van de planregels wordt bedoeld. Uit deze bepaling zelf volgt dat een waterbergingsvoorziening wordt gerealiseerd ter compensatie van de toename van de bebouwing in het totale plangebied. De waterbergingsvoorziening is derhalve van een voldoende omvang, wanneer de toename van de bebouwing in het totale plangebied wordt gecompenseerd. Voorts hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat binnen het plangebied onvoldoende ruimte bestaat voor het realiseren van een waterbergingsvoorziening van voldoende omvang naast de in het plan voorziene bebouwing. Daarbij is van belang dat de voorziene bouwvlakken slechts ongeveer een derde van het plangebied bestrijken. Niet valt in te zien dat de waterbergingsvoorziening niet buiten deze bouwvlakken kan worden gerealiseerd. De betogen falen.
9. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 16 oktober 2014 ongegrond.
Proceskosten
10. De raad dient ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 2] is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van de raad van de gemeente Loon op Zand van 27 juni 2013, kenmerk 2013/32, gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Loon op Zand van 27 juni 2013, kenmerk 2013/32;
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van de raad van de gemeente Loon op Zand van 16 oktober 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Prins Bernhardplein, Kaatsheuvel", ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Loon op Zand tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.225,00 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Loon op Zand aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt als volgt:
a. aan [appellant sub 1] een bedrag van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro);
b. aan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] een bedrag van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vletter, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Vletter
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2015
653.