ECLI:NL:RVS:2015:527

Raad van State

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
201400940/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 24 december 2013 het beroep van [appellante] tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de herziening van het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2011, dat door de Belastingdienst/Toeslagen op 17 november 2011 was vastgesteld op € 4.220,00. Bij besluit van 8 april 2013, aangevuld op 23 april 2013, verklaarde de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellante] ongegrond en stelde het voorschot op nihil vast.

[appellante] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet heeft aangetoond dat zij in 2011 de door haar gestelde kosten van kinderopvang heeft gemaakt. Zij stelt dat de rechtbank er ten onrechte van uitging dat slechts de periode van 1 januari tot en met 3 maart 2011 ter beoordeling stond, terwijl zij ook kosten voor kinderopvang in april 2011 heeft gemaakt. Daarnaast voert zij aan dat de kosten voor kinderopvang zijn verrekend met het loon dat zij als gastouder heeft ontvangen, wat zij onderbouwt met bankafschriften.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 januari 2015 ter zitting behandeld. De Afdeling oordeelt dat [appellante] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat zij de kosten voor kinderopvang heeft voldaan. De door haar overgelegde stukken zijn onvoldoende om aan te tonen dat de kosten daadwerkelijk zijn verrekend met haar inkomsten als gastouder. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij in 2011 alle door haar gestelde kosten van kinderopvang heeft voldaan.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201400940/1/A4.
Datum uitspraak: 25 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 december 2013 in de zaken nrs. 13/3067 en 13/3132 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 17 november 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over 2011 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien op € 4.220,00 vastgesteld.
Bij besluit van 8 april 2013, aangevuld bij besluit van 23 april 2013, (hierna tezamen: het besluit op bezwaar) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het voorschot herzien op nihil vastgesteld.
Bij uitspraak van 24 december 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2015, waar [appellante], bijgestaan door mr. M.J.J. Pieters, advocaat te Heerlen, en G. Gunes, tolk, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1.1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, heeft een ouder aanspraak op een toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 1.7, eerste lid, is de hoogte van de toeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1o. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2o. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3o. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. Aan het besluit op bezwaar heeft de Belastingdienst/Toeslagen onder meer ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij in 2011 de door haar gestelde kosten van kinderopvang heeft gehad.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op dat standpunt heeft gesteld. Hiertoe voert zij ten eerste aan dat de rechtbank er ten onrechte van uit is gegaan dat slechts de periode van 1 januari tot en met 3 maart 2011 ter beoordeling stond, terwijl zij tot en met april 2011 kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. Ten tweede voert zij aan dat zij alle door haar gestelde kosten van kinderopvang heeft voldaan. Zij heeft weliswaar geen betalingen aan het gastouderbureau verricht, maar het gastouderbureau heeft de door haar te betalen kosten voor kinderopvang verrekend met het door haar te ontvangen loon voor haar werkzaamheden als gastouder. Volgens haar volgt dat uit de door haar in hoger beroep overgelegde bankafschriften.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 30 mei 2012 in zaak nr. 201110472/1/A2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte daarvan is.
3.2. De door [appellante] overgelegde jaaropgaven zien op de maanden januari 2011 tot en met april 2011. Volgens deze jaaropgaven bedragen de totale kosten van kinderopvang in 2011 € 9.873,92. Indien, zoals [appellante] wenst, wordt uitgegaan van de periode van januari 2011 tot en met april 2011, moet zij kunnen aantonen dit bedrag te hebben betaald voor kinderopvang in 2011. Indien wordt uitgegaan van de periode van januari 2011 tot en met 3 maart 2011, moet zij kunnen aantonen tenminste € 4.936,96 te hebben betaald voor kinderopvang in 2011. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in 2011 in totaal € 3.577,00 aan voorschotten overgemaakt aan het gastouderbureau. Daargelaten van welk van de twee voormelde bedragen moet worden uitgegaan, moet [appellante] om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te komen in ieder geval kunnen aantonen dat in 2011 tenminste € 1.359,96 aan kosten voor kinderopvang is voldaan.
Naar het oordeel van de Afdeling kan uit de door [appellante] overgelegde stukken niet worden opgemaakt dat kosten voor kinderopvang zijn verrekend met inkomsten als gastouder. Zoals ter zitting door [appellante] bevestigd, zijn er over de gestelde verrekening vooraf geen afspraken tussen haar en het gastouderbureau op schrift gesteld. Voorts zijn er geen stukken overgelegd waaruit blijkt welke voor kinderopvang gemaakte kosten in welke periode zouden zijn verrekend met welke bedragen aan inkomsten. Evenmin zijn stukken overgelegd waaruit blijkt dat die verrekening daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Het enkele op 2011 betrekking hebbende bankafschrift van de rekening van het gastouderbureau, waarop zeven op 31 januari 2011 door het gastouderbureau gedane betalingen zichtbaar zijn, waaronder één betaling van € 1.154,00 aan [appellante], toont niet aan dat [appellante] andere bedragen als gastouder heeft verdiend die niet aan haar zijn uitbetaald en zouden zijn verrekend.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij in 2011 alle door haar gestelde kosten van kinderopvang heeft voldaan.
Het betoog faalt.
4. Aangezien de Belastingdienst/Toeslagen, gelet op het voorgaande, het aan [appellante] over 2011 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag terecht op nihil heeft vastgesteld, behoeven de overige hogerberoepsgronden geen bespreking.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Borman w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015
687.