201400391/1/R3.
Datum uitspraak: 25 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak, deels tussenuitspraak (als bedoeld in artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Deurne,
2. [appellant sub 2], wonend te Deurne, en anderen,
3. [appellant sub 3], wonend te Deurne,
4. [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B], gevestigd onderscheidenlijk wonend te Deurne,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Deurne,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Spoorzone - Middengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2014, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, bijgestaan door
mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, [appellant sub 3], [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B], vertegenwoordigd onderscheidenlijk bijgestaan door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, en de raad, vertegenwoordigd door H. Sonnemans, werkzaam bij de gemeente, V.H.C.H. Snels en mr. A.W.C.M. Jansen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan heeft betrekking op het gebied ten zuiden van het spoor en het station in de kern Deurne, tussen de Steenovenweg en de Fabriekstraat, en maakt daar een nieuw woongebied mogelijk. Daarnaast heeft het plan betrekking op het gebied tussen de Katoenstraat en de Industrieweg. Voor dit gebied is het plan conserverend van aard.
Het beroep van [appellant sub 1]
4. Anders dan de raad stelt, is [appellant sub 1] belanghebbende bij het bestreden besluit. Van belang is dat hij woont op een afstand van ongeveer 95 m van de percelen waaraan de bestemming "Wonen - 2" is toegekend. Gelet op het verhandelde ter zitting kan niet worden uitgesloten dat hij zicht heeft op die percelen. Gelet hierop en mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die ter plaatse van de door [appellant sub 1] bestreden plandelen mogelijk worden gemaakt, moet een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang worden aangenomen.
5. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met het plan. Hij vreest dat een goed woon- en leefklimaat van de toekomstige bewoners van de in het plangebied voorziene woningbouw niet is gegarandeerd. Hij voert aan dat het akoestisch rapport "Nieuwbouwlocatie Spoorzone Middengebied Akoestisch onderzoek railverkeerslawaai" van Grontmij Nederland B.V. van 30 januari 2013 diverse onduidelijkheden en onjuistheden bevat.
5.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
5.2. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
5.3. De norm inzake een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen in het plangebied strekt ter bescherming van de belangen van degenen die die woningen zullen bewonen. [appellant sub 1] is geen eigenaar van de gronden waarop de woningbouw is voorzien. Voorts is niet gebleken dat [appellant sub 1] concrete interesse heeft getoond in de koop en/of bewoning van de voorziene woningen. Het belang van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen in het plangebied strekt daarom kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant sub 1]. Gelet hierop kan het betoog van [appellant sub 1], wat daar verder ook van zij, ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
6. [appellant sub 1] betoogt dat dusdanige onvolkomenheden en onzorgvuldigheden kleven aan de totstandkoming van het bestemmingsplan dat sprake is van onbehoorlijk bestuur. Hij voert aan dat gedurende de procedure een extra akoestisch onderzoek is uitgevoerd, dat discussies zijn gevoerd over een supermarkt in het plangebied en dat de kennisgeving van het vaststellingsbesluit is gerectificeerd.
6.1. Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd met voor de totstandkoming van een bestemmingsplan geldende wettelijke regels is vastgesteld dan wel dat het plan zodanig onzorgvuldig is tot stand gekomen dat het wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel niet in rechte in stand kan blijven. Het betoog faalt.
7. [appellant sub 1] betoogt dat met de buitenwerkingstelling van het masterplan Spoorzone en het daarop gebaseerde masterplan Openbare Ruimte geen nieuwe visie of uitgangspunten voor het plangebied gelden. Door deze masterplannen met de vaststelling van het voorliggende plan buiten werking te stellen en omwonenden niet te kennen in een nieuwe visie, is het hem onmogelijk gemaakt om te reageren op die nieuwe visie.
7.1. De raad heeft toegelicht dat is besloten om het oorspronkelijke project spoorzone gefaseerd en gewijzigd uit te voeren, omdat de omstandigheden op de vastgoedmarkt sinds de vaststelling van de masterplannen sterk zijn gewijzigd door de economische crisis. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig tot stand is gekomen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het bestemmingsplan na vaststelling daarvan ter inzage is gelegd en dat [appellant sub 1] daartegen beroep heeft kunnen instellen. Het betoog faalt.
8. [appellant sub 1] betoogt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de mogelijke reflectie van geluid via de voorziene woningen in het plangebied op zijn woning. Hij vreest dat de geluidsbelasting van zijn woning zal toenemen door de geluidsreflectie.
8.1. De woningbouw is voorzien op een afstand van ongeveer 95 m van de woning van [appellant sub 1]. Daartussen liggen een spoorlijn en de Fabrieksstraat. Gelet op deze afstand en de situatie ter plaatse ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen dan wel een verwaarloosbare reflectie van geluid vanwege de voorziene woningbouw zal optreden. [appellant sub 1] heeft zijn vrees voor geluidsoverlast vanwege geluidsreflectie in deze situatie niet aannemelijk gemaakt. Het betoog faalt.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2] en anderen
10. [appellant sub 2] en anderen kunnen zich niet verenigen met de bestemmingsregeling voor de voorziene woningbouw op de gronden tegenover hun woningen aan de [locatie A] en [locatie B]. Zij betogen dat de bouwmogelijkheden dusdanig ruim en onduidelijk zijn, dat een invulling met woningbouw mogelijk is die leidt tot aantasting van hun privacy. Hiertoe voeren zij aan dat het aantal woningen dat onder toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk kan worden gemaakt niet is vastgelegd. Evenmin is vastgelegd hoeveel woningen en welk type woningen op de gronden tegenover hun woningen zijn toegestaan. Ook appartementen zijn volgens hen mogelijk gemaakt. Verder is het uitgangspunt van de raad dat de voorziene woningen moeten worden gebouwd met de voorkant ervan gericht naar de voorkant van hun woningen niet vastgelegd. Zij voeren aan dat de raad ten onrechte is uitgegaan van een afstand van 20-25 m in plaats van 14-20 m tussen hun woningen en de voorziene woningen. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de bouwmogelijkheden gelet op het voorgaande dusdanig ruim zijn dat de bestemmingsregeling rechtsonzeker moet worden geacht.
10.1. De raad brengt naar voren dat uit de plantoelichting volgt dat maximaal 167 woningen op de gronden tussen de Fabriekstraat en de Steenovenweg worden gebouwd, waaronder begrepen de gronden waarop de gebiedsaanduiding "milieuzone - hindergevoelige bestemming" rust. De raad wijst verder op de bouwregels die zijn opgenomen in artikel 8 van de planregels. De raad stelt zich op het standpunt dat de voorziene woningbouw niet leidt tot een onevenredige aantasting van de privacy [appellant sub 2] en anderen.
10.2. Aan de gronden tegenover de woningen [appellant sub 2] en anderen is de bestemming "Wonen - 2" toegekend. Een deel van die gronden heeft tevens de gebiedsaanduiding "milieuzone - hindergevoelige bestemming".
Ingevolge artikel 8, lid 8.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de op de plankaart voor "Wonen - 2" aangewezen gronden bestemd voor wonen in de vorm van grondgebonden woningen.
Ingevolge lid 8.2.1 gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende regels:
a. binnen de bestemming mogen ten hoogste 133 woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat de woningen die middels de wijzigingsregels zoals opgenomen in artikel 11 zijn toegestaan in dit aantal niet zijn meegenomen;
(…)
c. het aantal bouwlagen van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan drie;
d. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag in ieder geval niet meer bedragen dan 12 m;
e. het bebouwingspercentage per bouwperceel mag ten hoogste 50% bedragen, met uitzondering van bouwpercelen met een oppervlakte kleiner dan 250 m2 , waarvoor het bebouwingspercentage ten hoogste 60% per bouwperceel mag bedragen en met uitzondering van bouwpercelen van patiowoningen, waarvoor het bebouwingspercentage ten hoogste 80% per bouwperceel mag bedragen;
(…)
g. de afstand van de zijgevel van vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m;
h. de afstand van de zijgevel van hoekwoningen van aaneengebouwde woningen, tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 1 m;
i. de afstand van de voorgevel van het hoofdgebouw tot een perceelsgrens langs de openbare weg bedraagt voor patiowoningen ten minste 1 m en voor overige woningen ten minste 3 m, uitgezonderd de woningen aan de Fabrieksstraat;
j. uitgezonderd patiowoningen, stedenbouwkundige accenten en de woningen aan de Fabrieksstraat, mogen hoofdgebouwen uitsluitend met een kap worden afgedekt;
k. de horizontale diepte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 12 m bedragen, uitgezonderd patiowoningen.
Ingevolge artikel 11, lid 11.2, mogen ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - hindergevoelige functie" uitsluitend woningen worden gebouwd, zoals geregeld in artikel 8 "Wonen - 2", (…).
10.3. Op de gronden met de bestemming "Wonen - 2" zijn nieuwe woningen voorzien. In artikel 8, lid 8.2.1, van de planregels zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van het aantal bouwlagen, de bouwhoogte, het bebouwingspercentage per bouwperceel, de aan te houden afstand tussen de zijgevel en de zijdelingse perceelsgrens, de afstand van de voorgevel tot een perceelsgrens langs de openbare weg, de uitvoering met een kap en de horizontale diepte van een hoofdgebouw. Gelet op artikel 8, lid 8.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn gestapelde woningen niet toegestaan. Verder volgt uit artikel 8, gelezen in samenhang met artikel 11, dat maximaal 133 woningen mogen worden gebouwd op de gronden met de bestemming "Wonen - 2" waar de gebiedsaanduiding "milieuzone - hindergevoelige functie" niet op rust. Het plan staat er niet aan in de weg dat de gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding "milieuzone - hindergevoelige functie" geheel worden bebouwd met woningen, mits daarbij de bouwregels die zijn opgenomen in artikel 8, lid 8.2.1, van de planregels in acht worden genomen. Het aantal te bouwen woningen in dat gebied wordt daarom begrensd door de omvang van het gebied met voormelde gebiedsaanduiding en de bouwregels in artikel 8. Dit acht de Afdeling niet rechtsonzeker. Dat in de planregels geen nadere bepalingen zijn opgenomen ten aanzien van het soort woningen en dat niet is bepaald dat de voorgevel van de voorziene woningbouw langs de Steenovenweg gericht moet zijn op die weg, brengt niet met zich dat de bestemmingsregeling in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel moet worden geacht, nu de bouw nader is geregeld in de voorschriften van artikel 8, lid 8.2.1 en artikel 11, lid 11.2. Naar het oordeel van de Afdeling biedt de bestemmingsregeling voldoende duidelijkheid over de toegestane bebouwing.
Hetgeen [appellant sub 2] en anderen aanvoeren, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de bestemming "Wonen - 2" in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel moet worden geacht. Het betoog faalt.
10.4. Dat [appellant sub 2] en anderen vrezen voor aantasting van hun privacy geeft geen grond voor het oordeel dat de raad bij de afweging van de belangen aan het belang [appellant sub 2] en anderen bij een gedetailleerdere woonbestemming een groter gewicht had moeten toekennen dan aan het belang dat de raad heeft bij een flexibele bestemmingsregeling. Hiertoe wordt overwogen dat de raad met deze bestemmingsregeling voldoende flexibiliteit heeft willen behouden om in te kunnen spelen op de meest actuele behoeften van potentiële kopers en de woningmarkt. De Afdeling acht dat standpunt niet onredelijk. Het betoog faalt.
10.5. De afstand tussen het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" en de woningen [appellant sub 2] en anderen bedraagt ongeveer 14 m tot 20 m. In de omgeving is een dergelijke afstand tussen woningen niet ongebruikelijk. Gelet op deze afstanden, de toegestane maximale bouwhoogte van de voorziene woningen van 12 m, de voorgeschreven uitvoering daarvan met een kap en de aanwezige woningbouwstructuur in de omgeving heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene woningbouw niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy [appellant sub 2] en anderen. Het betoog faalt.
11. [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat het plan er niet aan in de weg staat dat de Laurens Costerstraat met 20 m wordt verschoven in de richting van hun woningen of dat ter plaatse van de straat woningen worden gebouwd. Ook kan een nieuwe weg op de gronden met de bestemming "Wonen - 2" worden aangelegd. Zij betogen dat de raad ten onrechte niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de gevolgen van deze mogelijke wijzigingen zijn voor de verkeerssituatie. Evenmin heeft de raad de verkeerstoename vanwege de voorziene woningbouw op de Steenovenweg inzichtelijk gemaakt. [appellant sub 2] en anderen vrezen voor verkeersonveilige situaties vanwege het plan. Zij betogen dat ten onrechte geen onderzoek naar de toekomstige verkeerssituatie is uitgevoerd.
11.1. De raad stelt zich, onder verwijzing naar het verkavelingsplan voor het gebied dat is vastgesteld op 5 november 2013, op het standpunt dat de Laurens Costerstraat niet zal worden verlegd. Verder zal het plan niet leiden tot een onaanvaardbare verkeerstoename of verkeersonveilige situaties, aldus de raad.
11.2. De Laurens Costerstraat ligt ter plaatse van de gronden met de bestemming "Wonen - 2". Aan de straat is de aanduiding "verkeer" toegekend.
Ingevolge artikel 8, lid 8.1, aanhef en onder d, van de planregels zijn de op de plankaart voor "Wonen - 2" aangewezen gronden bestemd voor ontsluitingswegen, waarbij in ieder geval aangesloten dient te worden aan de aanduiding "verkeer", met dien verstande dat de aanduiding "verkeer" met 20 m mag worden verschoven.
11.3. In de planregels wordt niet verwezen naar het door de raad bedoelde verkavelingsplan. Dit verkavelingsplan maakt daarom geen bindend deel uit van het voorliggende plan. Dat de raad het verkavelingsplan heeft vastgesteld als onderdeel van de realisatieovereenkomst Spoorzone-Middengebied, wat daar ook van zij, is een omstandigheid van na het bestreden besluit en kan daarom niet bij de beoordeling van het voorliggende plan worden betrokken. [appellant sub 2] en anderen stellen dan ook terecht dat het plan er niet aan in de weg staat dat de Laurens Costerstraat met 20 m in de richting van hun woningen wordt verplaatst of dat woningen ter plaatse van deze straat worden gebouwd. Evenwel ziet de Afdeling in deze omstandigheden geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hierdoor geen verkeersonveilige situatie zal ontstaan. Hiertoe wordt overwogen dat de Laurens Costerstraat de verbinding vormt tussen de Fabriekstraat en de parallel daaraan gelegen Steenovenweg. Een verlegging van de Laurens Costerstraat met maximaal 20 m heeft tot gevolg dat de Laurens Costerstraat op een andere plek, op maximaal 20 m van de huidige locatie, op de Fabriekstraat en de Steenovenweg wordt ontsloten. [appellant sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat hierdoor een verkeersonveilige situatie ontstaat. Voorts ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de aanleg van een weg ter plaatse van de gronden met de bestemming "Wonen - 2" zal leiden tot verkeersonveilige situaties.
11.3.1. Het plan voorziet met de voorziene woningbouw in het gebied tussen de Fabriekstraat en de Steenovenweg in de transformatie van een bestaand bedrijventerrein in een nieuw woongebied. Drie bestaande bedrijven binnen dit gebied, waaronder een drukkerij, zijn als zodanig bestemd. De raad heeft zich onweersproken op het standpunt gesteld dat het verkeer van en naar het huidige bedrijventerrein grotendeels wordt vervangen door verkeer van en naar het voorziene woongebied. De verwachting van de raad dat deze gewijzigde situatie niet zal leiden tot een onaanvaardbare verkeerstoename op de wegen waaraan het voorziene woongebied grenst, acht de Afdeling aannemelijk. Hierbij is van belang dat het plangebied goed bereikbaar is via het regionale verkeersnetwerk, zoals dat in de paragrafen 2.3.1 en 3.3.1 van de plantoelichting staat, en gesteld noch gebleken is dat in de huidige situatie verkeersproblemen op de Steenovenweg bestaan. Verder heeft de raad ter zitting te kennen gegeven dat voor de Steenovenweg een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur zal worden vastgesteld.
11.3.2. Gelet op het voorgaande leidt het ontbreken van een verkeerskundig onderzoek niet tot het oordeel dat het plan onzorgvuldig is voorbereid. Voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene woningbouw niet zal leiden tot een onaanvaardbare verkeerssituatie geeft hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding. Het betoog faalt.
12. [appellant sub 2] en anderen betogen dat het plan zal leiden tot parkeeroverlast. Hiertoe voeren zij aan dat in het openbaar gebied parkeervoorzieningen moeten worden aangelegd, maar dat de daadwerkelijke aanleg ten onrechte niet in het plan is gewaarborgd. Verder voeren [appellant sub 2] en anderen aan dat ten onrechte de "Nota parkeernormen Gemeente Deurne 2009" (hierna: Nota parkeernormen 2009) van toepassing is op het plan. Zij betogen dat in de planregels had moeten worden aangesloten bij de "Nota parkeernormen 2013". Hiertoe voeren zij aan dat uit het overgangsrecht van de Nota parkeernormen 2013 volgt dat die nota alleen niet van toepassing is op een bouwaanvraag, die voor de inwerkingtreding van deze parkeernota is ingediend en derhalve wel op aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen op grond van het voorliggende plan.
12.1. Ingevolge artikel 8, lid 8.1, van de planregels zijn de voor
"Wonen - 2" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen in de vorm van grondgebonden woningen;
b. aan huis verbonden beroepen;
(…);
e. wegen, paden en parkeervoorzieningen;
(…).
Ingevolge lid 8.5, onder e, mogen de functies als genoemd in artikel 8, lid 8.1, onder a en b, slechts worden uitgeoefend als tenminste wordt voldaan aan de benodigde parkeerplaatsen per functie, zoals aangegeven in de tabel Parkeernormen:
Woningen Norm Eenheid Aandeel bezoekers
Woningen duur 1,9 per woning 0,3
Woningen middel 1,7 per woning 0,3
Woningen goedkoop 1,5 per woning 0,3
met dien verstande dat voor toepassing van de tabel 'Bijlage 2 Nota parkeernormen 2009' wordt gehanteerd.
Als bijlage 2 bij de planregels is opgenomen de "Nota parkeernormen Gemeente Deurne 2009".
12.2. Op 14 mei 2013, voor de vaststelling van het voorliggende plan, is de Nota parkeernormen 2013 vastgesteld en in werking getreden. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat een invulling van het plan met woningbouw wordt voorgestaan die is geënt op de Nota parkeernormen 2009. Volgens de raad kunnen de verschillen tussen de beide parkeernota's ertoe leiden dat bij toepassing van de Nota parkeernormen 2013 op het voorliggende plan vijftien parkeerplaatsen meer in het plangebied moeten worden aangelegd dan bij de toepassing van de Nota parkeernormen 2009. De raad heeft er voor gekozen om bij de vaststelling van het voorliggende plan aan te sluiten bij de Nota parkeernormen 2009 en de daarin opgenomen parkeernormen. De Afdeling acht deze motivering van de raad - waarbij slechts is ingegaan op de verschillen tussen de beide parkeernota’s - om niet uit te gaan van het ten tijde van de vaststelling geldende gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeren onvoldoende draagkrachtig. Dit brengt mee dat evenmin voldoende draagkrachtig is gemotiveerd dat in het plan is gewaarborgd dat voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van de voorziene woningbouw op eigen terrein dan wel in het openbaar gebied zullen worden aangelegd. Het betoog slaagt.
13. [appellant sub 2] en anderen stellen dat het plan geen dan wel onvoldoende waarborgen bevat dat voldoende openbaar groen zal worden aangelegd in het plangebied.
13.1. In artikel 8, lid 8.1, van de planregels is bepaald dat de voor "Wonen - 2" aangewezen gronden zijn bestemd voor onder meer groenvoorzieningen. In het niet nader onderbouwde betoog [appellant sub 2] en anderen ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanleg van voldoende groenvoorzieningen hiermee is gewaarborgd. Het betoog faalt.
14. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft artikel 8, lid 8.5, onder e, van de planregels is vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
Het beroep van [appellant sub 3]
15. [appellant sub 3] kan zich niet verenigen met de bestemming "Wonen - 1" voor het perceel [locatie C] te Deurne. Hij betoogt dat de gebruiksmogelijkheden waarin het voorheen geldende plan voor dit perceel voorzag ten onrechte en zonder dragende motivering zijn beperkt. Hij wenst de gebruiksmogelijkheden te behouden om een onderneming, zoals een kapperszaak, op het perceel te vestigen. Hij voert aan dat de percelen aan de Vlierdenseweg wel de bestemming "Gemengd" behouden en dat het perceel [locatie D] de bestemming "Gemengd" zal krijgen. Ook bestaan voornemens om startende ondernemers kansen te bieden aan de [locatie E]. [appellant sub 3] betoogt dat zijn perceel in strijd met het gelijkheidsbeginsel een woonbestemming heeft gekregen. Deze bestemming acht hij niet logisch, omdat zijn perceel als overgang kan fungeren tussen bedrijven en woningen gezien de ligging ervan op de kruising tussen de Industrieweg en de Katoenstraat.
15.1. Aan het perceel [locatie C] is de bestemming "Wonen - 1" toegekend.
Ingevolge artikel 7, lid 7.1, van de planregels zijn de voor "Wonen - 1" aangewezen gronden bestemd voor:
a. gebouwen voor
1. wonen voor zover het betreft bestaande woningen;
2. openbare nuts- en verkeersvoorzieningen;
b. aan huis verbonden beroepen;
(…).
15.2. De Afdeling stelt vast dat een aanzienlijke periode is verstreken tussen het vaststellen van het voorheen geldende bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in Hoofdzaken" in 1951 en het voorliggende plan. Bij de vaststelling van het voorliggende plan heeft de raad voor het gebied tussen de Katoenstraat en de Industrieweg, waarbinnen het perceel van [appellant sub 3] ligt, het uitgangspunt gehanteerd dat de bestaande situatie wordt vastgelegd. De vestiging van dienstverlening aan consumenten acht de raad uitsluitend wenselijk in het centrumgebied en niet in een woongebied. Dit standpunt acht de Afdeling niet onredelijk. Voorts heeft [appellant sub 3] sinds hij in 1992 de woning op het perceel heeft betrokken geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid die het voorheen geldende plan bood om bedrijvigheid op het perceel te vestigen. Het betoog faalt.
15.3. Over de door [appellant sub 3] gemaakte vergelijking met de percelen aan de Vlierdenseweg en de percelen [locatie E] en [locatie D] overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de percelen aan de Vlierdenseweg behalve voor woondoeleinden ook worden gebruikt voor detailhandel en horeca. Voor zover [appellant sub 3] heeft gewezen op vijf percelen aan die weg met de bestemming "Gemengd" die uitsluitend worden gebruikt voor woondoeleinden, heeft de raad erop gewezen dat aan de Vlierdenseweg detailhandel wordt voorgestaan terwijl in het gebied waar [appellant sub 3] woont de woonfunctie voorop staat. Het perceel [locatie D] wordt volgens de raad reeds voor detailhandel gebruikt. Ten aanzien van het perceel [locatie E] heeft de raad gesteld dat bedrijvigheid en geen detailhandel of consumentgebonden dienstverlening is toegestaan. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 3] genoemde situaties niet overeenkomen met zijn situatie.
16. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B]
17. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
[appellant sub 4B] heeft geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Bij de vaststelling van het plan zijn weliswaar wijzigingen aangebracht ten opzichte van het ontwerp, maar tegen de gewijzigde planvaststelling kan - zonder het tijdig indienen van zienswijzen - uitsluitend worden opgekomen voor zover de bij de vaststelling aangebrachte wijzigingen voor betrokkene een ongunstiger positie bewerkstelligen. Hiervan is geen sprake. De door [appellant sub 4B] bestreden aanduiding "milieuhinder - milieugevoelige bestemming", die als wijziging van het ontwerp van het plan is vastgesteld, brengt met zich dat het verlenen van een omgevingsvergunning voor nieuwe woningen binnen het aanduidingsvlak uitsluitend mogelijk is als wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de bij deze aanduiding behorende planregels. In het ontwerpplan, waarin de aanduiding niet voorkwam, waren die voorwaarden niet opgenomen. Nu [appellant sub 4B] vreest dat de bedrijfsvoering van zijn bedrijf wordt beperkt door de voorziene woningbouw, is hij door de wijziging niet in een nadeliger positie geraakt. Het beroep van [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B], voor zover ingesteld door [appellant sub 4B], is niet-ontvankelijk.
18. [appellante sub 4A] kan zich niet verenigen met de bestemming "Wonen - 2" voor de gronden tussen de Fabriekstraat, Leembaan, Steenovenweg en de Laurens Costerstraat. Zij betoogt dat haar bedrijf aan de [locatie F] niet langer aan de geldende geluidsnormen zal kunnen voldoen als de voorziene woningbouw wordt gerealiseerd en zij vreest dat de bedrijfsvoering hierdoor wordt beperkt. Zij voert aan dat een ongehinderde bedrijfsvoering niet is gewaarborgd door de aanduiding "milieuzone - hindergevoelige functie" en het daarop van toepassing zijnde artikel 11, lid 11.2, van de planregels. Hiertoe voert zij aan dat niet kan worden vastgesteld of de begrenzing van deze aanduiding overeenkomt met de in het akoestisch rapport berekende 50 dB(A)-contour, omdat een schaalaanduiding in het akoestisch rapport ontbreekt. Ook betoogt zij dat deze planregeling niet uitvoerbaar is, omdat zij geen voornemens heeft om het bedrijf binnen de planperiode te verplaatsen naar elders of de bedrijfsvoering aan te passen. Daarnaast acht zij de bepaling in artikel 11, lid 11.2, van de planregels onduidelijk. Voor zover die bepaling ziet op de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen, voert zij aan dat onduidelijk is of maatwerkvoorschriften kunnen en zullen worden vastgesteld. Ook voert zij aan dat de stedenbouwkundige invulling waarvan is uitgegaan in het akoestisch rapport niet representatief is voor de maximale mogelijkheden van het plan.
18.1. De raad stelt zich, onder verwijzing naar het akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van het plan, op het standpunt dat met de aanduiding "milieuzone - hindergevoelige functie" en de daarbij behorende planregels zowel een ongehinderde bedrijfsvoering van het bedrijf als een goed woon- en leefklimaat bij de voorziene woningen is gewaarborgd.
18.2. Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) geldt dat voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting:
a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
b. de in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur in tabel 2.17a opgenomen maximale geluidsniveaus LAmax niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten;
(…).
Tabel 2.17a geeft onder meer de volgende waarden aan:
07:00-19:00 uur 19:00-23:00 uur 23:00-07:00 uur
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen
50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A)
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen
70 dB(A) 65 dB(A) 60 dB(A)
Ingevolge artikel 2.20, eerste lid, kan, in afwijking van de waarden, bedoeld in artikel 2.17 het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift andere waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax vaststellen.
Ingevolge het tweede lid, kan het bevoegd gezag slechts hogere waarden vaststellen dan de waarden, bedoeld in artikel 2.17 indien binnen geluidsgevoelige ruimten dan wel verblijfsruimten van gevoelige gebouwen, die zijn gelegen binnen de akoestische invloedssfeer van de inrichting, een etmaalwaarde van maximaal 35 dB(A) wordt gewaarborgd.
18.3. Aan de betreffende gronden is de bestemming "Wonen - 2" en, voor een deel daarvan, de aanduiding "milieuzone - hindergevoelige functie" toegekend.
Ingevolge artikel 8, lid 8.1, van de planregels zijn de voor "Wonen - 2" aangewezen gronden bestemd voor onder meer wonen in de vorm van grondgebonden woningen.
Ingevolge artikel 11, lid 11.2, mogen ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - hindergevoelige functie" uitsluitend woningen worden gebouwd, zoals geregeld in artikel 8, "Wonen - 2":
a. nadat het hindergevende bedrijf is opgeheven, dan wel nadat de hindergevende afstandsmaat is verminderd dan wel nadat de hindergevende bedrijfsactiviteiten zodanig zijn aangepast dat er redelijkerwijs geen milieuhygiënische belemmeringen meer zijn voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en;
b. nadat de onder a genoemde maatregel(en) is (zijn) vastgelegd in een onherroepelijke omgevingsvergunning voor de activiteit milieu, dan wel een onherroepelijk besluit in het kader van een Algemene Maatregel van Bestuur.
18.4. Ten behoeve van het plan is door Peutz B.V. akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege het bedrijf ter plaatse van de voorziene woningbouw. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Geluid vanwege [appellante sub 4A] op woningbouwlocaties van bestemmingsplan Spoorzone-Middengebied" van 26 juli 2013 (hierna: het akoestisch rapport). In het akoestisch rapport staat dat het bedrijf een type B-inrichting is en onder de werking van het Activiteitenbesluit valt. De geluidsbelasting vanwege het bedrijf moet derhalve voldoen aan de grenswaarden die zijn opgenomen in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Daarnaast zijn voor het bedrijf reeds maatwerkvoorschriften vastgesteld vanwege bestaande woningen. In hoofdstuk 4 staat dat in de dagperiode de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus bij de nieuwe eerstelijns bebouwing, gezien vanaf het perceel van [appellant sub 4B], hoger zijn dan de grenswaarde van 50 dB(A). Op de voor de beoordeling conform het Activiteitenbesluit relevante hoogte van 1,5 m is de geluidsbelasting van de zijgevel van één woning hoger dan de grenswaarde van 50 dB(A), te weten 54 dB(A). Aangezien het langtijdgemiddelde binnengeluidniveau niet hoger dan 35 dB(A) zal zijn (nieuwbouw woning, gevelwering dient conform het Bouwbesluit 2012 tenminste 20 dB(A) te bedragen), kan dit door middel van een maatwerkvoorschrift worden toegestaan. In de nachtperiode wordt de grenswaarde van 40 dB(A) bij één woning overschreden. Dit wordt veroorzaakt door het laden van trailers met een heftruck op het voorterrein van het perceel [locatie F]. Dat is volgens het geldende maatwerkvoorschrift maximaal 12 maal per jaar toegestaan. Gezien de marginale overschrijding van de grenswaarde van 40 dB(A), zal dat het woon- en leefklimaat bij die woning slechts gering beïnvloeden. Dat is als acceptabel aan te merken. Hiertoe zal een maatwerkvoorschrift gesteld dienen te worden. Gezien de benodigde geluidwering van de gevel, te weten 16 dB(A), om een langtijdgemiddeld binnengeluidniveau van 25 dB(A) te realiseren, is dat mogelijk. De maximale geluidsniveaus overschrijden in de dagperiode en nachtperiode de grenswaarden bij de nieuwe eerstelijns bebouwing vanwege het laden en lossen in de dagperiode en het laden van trailers met een heftruck op het voorterrein in de nachtperiode. Op basis van het Activiteitenbesluit hoeft de geluidsbelasting vanwege het laden en lossen niet te worden beoordeeld. Het laden van trailers is op grond van een geldend maatwerkvoorschrift maximaal twaalf keer per jaar toegestaan. Bij één nieuwe woning vindt een overschrijding plaats vanwege het aankomen en vertrekken van een bestelwagen, wat op grond van een bestaand maatwerkvoorschrift één keer per week is toegestaan. In het akoestisch rapport staat dat deze overschrijdingen als acceptabel zijn aan te merken.
18.5. Het akoestisch rapport is gebaseerd op de verkaveling die door de raad wordt voorgestaan. [appellante sub 4A] voert terecht aan dat in het plan niet is uitgesloten dat een andere verkaveling met meer woningen wordt gerealiseerd. Dit leidt evenwel niet tot het oordeel dat de raad zich bij de beoordeling van de gevolgen van het plan voor de te verwachten geluidsbelasting niet heeft mogen baseren op het akoestisch onderzoek. Hiertoe wordt overwogen dat de geluidsbelasting is berekend bij de voorziene woningen, uitgaande van de gewenste verkaveling, en dat in bijlage 1, figuren 3, 4 en 5, van het akoestisch rapport de geluidscontouren zijn berekend vanwege het bedrijf van 50, 51, 52, 53, 54 en 55 dB(A) op een hoogte van 1,5, 5 en 8 m, uitgaande van onbebouwd woongebied. Uit die berekeningen en die contouren volgt dat de geluidsbelasting vanwege het bedrijf het hoogst is op de gronden tegenover de onbebouwde gronden tussen de woningen aan de Steenovenweg 55 en 60. In het akoestisch rapport zijn op die gronden de meetpunten 6, 7 en 8 gesitueerd. Voorts zijn binnen de geluidscontouren meetpunten gesitueerd op korte afstand van de Steenovenweg. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de gekozen verkaveling niet representatief is voor de maximale mogelijkheden van het plan bij het berekenen van de geluidsbelasting vanwege het bedrijf.
18.6. Uit het akoestisch rapport blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het bedrijf de grenswaarden van artikel 17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit bij een deel van de voorziene woningbouw zal overschrijden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met de aanduiding "milieuzone - hindergevoelige functie" en de bijbehorende planregels is gewaarborgd dat de bedrijfsvoering van [appellante sub 4A] hierdoor niet zal worden belemmerd. Hiertoe wordt overwogen dat [appellante sub 4A] heeft verklaard geen voornemens te hebben om het bedrijf te verplaatsen of de huidige bedrijfsvoering aan te passen. Het standpunt van de raad dat de huidige bedrijfsvoering geen aanpassing behoeft, omdat de geconstateerde overschrijdingen van de toegestane geluidsbelasting kunnen worden toegestaan door een hogere geluidsbelasting voor het bedrijf als maatwerkvoorschrift vast te stellen, volgt niet uit artikel 11.2 van de planregels. In dat artikel is immers bepaald dat woningbouw mogelijk is als de hindergevende bedrijfsactiviteiten zijn aangepast. De vrees van [appellante sub 4A] dat maatwerkvoorschriften worden vastgesteld die nopen tot aanpassing van haar bedrijfsactiviteiten en daarmee tot een beperking van haar bedrijfsvoering acht de Afdeling daarom niet ongegrond. Ten aanzien van de bepaling in artikel 11.2 dat woningbouw mogelijk is als de hindergevende afstandsmaat is verminderd, heeft de raad ter zitting gesteld dat deze bepaling niet tot gevolg heeft dat de bedrijfsvoering moet worden aangepast. Naar het oordeel van de Afdeling vloeit deze uitleg onvoldoende voort uit voormelde bepaling. Voorts heeft de raad niet met zekerheid kunnen bevestigen dat de omvang van het gebied met de aanduiding "milieuzone - hindergevoelige functie" overeenkomt met de in het akoestisch rapport berekende 50 dB(A)-contour. Gelet op het voorgaande berust het standpunt van de raad dat de voorziene woningbouw op de gronden met de bestemming "Wonen - 2" en de aanduiding "milieuzone - hindergevoelige functie" niet zal leiden tot beperkingen voor [appellante sub 4A] niet op een toereikende motivering. Het betoog slaagt.
19. [appellante sub 4A] betoogt verder dat de voorziene woningbouw zal leiden tot een vergroting van de bestaande ontsluitingsproblemen van haar perceel. Zij voert aan dat het vrachtverkeer dat via de Steenovenweg van en naar haar bedrijfsperceel rijdt problemen ondervindt als auto’s zijn geparkeerd op de parkeerstrook langs die weg. Volgens haar blijkt uit het akoestisch rapport dat het de bedoeling is dat de parkeerstrook mede zal worden gebruikt om in de parkeerbehoefte vanwege de voorziene woningen te voorzien. Zij betoogt dat het bestaande probleem daardoor zal verergeren.
19.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestaande ontsluitingsproblematiek van het bedrijf niet wordt veroorzaakt of vergroot door de ontwikkelingen waarin het plan voorziet.
19.2. In de bestaande situatie ondervindt het vrachtverkeer problemen bij het op- en afrijden van het bedrijfsperceel via de ontsluiting aan de Steenovenweg. In artikel 8, lid 8.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de planregels is bepaald dat de gronden waar de woningbouw is voorzien ook zijn bestemd voor parkeervoorzieningen. Het is de bedoeling dat de parkeerbehoefte die samenhangt met de nieuwe woningen, binnen het woongebied wordt opgelost. Een opmerking in het akoestisch rapport die op het tegendeel zou duiden, doet daaraan niet af. Dat verkeer dat verband houdt met de voorziene woningbouw desondanks ook gebruik zou kunnen maken van de bestaande parkeerplaats langs de Steenovenweg, waardoor de bestaande ontsluitingsproblematiek mogelijk iets zal verergeren, brengt niet met zich dat de voorziene woningbouw in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht. Daarbij is van belang dat het gemeentebestuur maatregelen kan treffen om het gebruik van de betreffende parkeerplaats te reguleren. Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
20. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de gebreken in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen.
De raad dient daartoe met inachtneming van 12.2 deugdelijk te motiveren waarom in artikel 8, lid 8.5, onder e, van de planregels wordt verwezen naar de "Nota parkeernormen Gemeente Deurne 2009" en waarom het plan in voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van de voorziene woningbouw kan voorzien, dan wel het besluit op dit punt te wijzigen.
De raad dient voorts met inachtneming van 18.6 het bestreden besluit voor zover het betreft de bestemming "Wonen - 2" met de aanduiding "milieuzone - hindergevoelige functie" en artikel 11.2 van de planregels deugdelijk te motiveren dan wel het besluit op dit punt te wijzigen.
Bij de voorbereiding van eventuele wijzigingen van het besluit behoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Wijzigingen dienen wel op de wettelijk voorgeschreven wijze te worden bekendgemaakt en medegedeeld.
21. In de einduitspraak zal het beroep van [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B], voor zover ingesteld door [appellant sub 4B], niet-ontvankelijk worden verklaard. Ten aanzien van de beroepen [appellant sub 2] en anderen en [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B] zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht. Ten aanzien van de overige beroepen bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] ongegrond;
II. draagt de raad van de gemeente Deurne in de beroepen van [appellant sub 2] en anderen en [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B] op om binnen 20 weken na de verzending van deze uitspraak:
- het besluit van 1 oktober 2013 voor zover het betreft de verwijzing naar de "Nota parkeernormen Gemeente Deurne 2009" in artikel 8, lid 8.5, onder e, van de planregels en de in het plan geboden parkeermogelijkheden deugdelijk te motiveren dan wel het besluit op dit punt te wijzigen;
- het besluit van 1 oktober 2013 voor zover het betreft de bestemming "Wonen - 2" met de aanduiding "milieuzone - hindergevoelige functie" en artikel 11.2 van de planregels deugdelijk te motiveren dan wel het besluit op dit punt te wijzigen;
- de eventuele wijziging(en) van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
- de Afdeling, [appellant sub 2] en anderen en [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B] de uitkomst mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015
618.