201310773/1/A2.
Datum uitspraak: 25 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Steyl, gemeente Venlo,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 16 oktober 2013 in zaak nr. 12/1159 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Venlo.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2012 heeft het college het object [locatie] te Steyl aangewezen als gemeentelijk monument (hierna ook: de aanwijzing).
Bij uitspraak van 16 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [appellanten] hebben nadere stukken ingediend
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2015, waar het college, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken en drs. R.H.M. Denessen, beiden werkzaam bij de gemeente Venlo, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a1, van de Erfgoedverordening Venlo 2010 (hierna: de Verordening) wordt onder monument verstaan een zaak die van algemeen belang is wegens haar schoonheid, betekenis voor de wetenschap, archeologische, bouwhistorische, natuurhistorische, historisch landschappelijke of cultuurhistorische waarde.
Ingevolge de aanhef en onder d wordt onder een gemeentelijk monument verstaan een onroerend monument als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a1, dat overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk 5 van deze verordening als zodanig is aangewezen en als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, sub b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Ingevolge artikel 2.2, aanhef en onder 1, heeft de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit in het kader van deze verordening, voor zover van belang, tot taak het college of de gemeenteraad te adviseren inzake het aanwijzen van gemeentelijke monumenten.
Ingevolge artikel 5.1, eerste lid, kan het college een zaak of terrein aanwijzen tot beschermd gemeentelijk monument.
Ingevolge het tweede lid vraagt het college, voordat het tot aanwijzing overgaat, advies aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
Ingevolge het derde lid kan het college bepalen dat ten behoeve van de aanwijzing van een object tot beschermd gemeentelijk monument onderzoek wordt verricht.
Ingevolge artikel 9.2, eerste lid, van de Bouwverordening van de gemeente Venlo bestaat die Commissie Ruimtelijke Kwaliteit uit een voorzitter en vijf leden. De leden zijn deskundig op het gebied van architectuur, ruimtelijke kwaliteit (waaronder landschapsarchitectuur), bouwhistorie dan wel cultuurhistorie.
2. [appellanten] betogen dat de redengevende omschrijving die ten grondslag ligt aan de aanwijzing niet is opgemaakt door een deskundige. Voorts is deze omschrijving op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen en bevat zij onjuistheden, aldus [appellanten]. In de redengevende omschrijving is bovendien niet aangegeven hoe de conclusies ten aanzien van de monumentwaardigheid van het interieur van het pand tot stand zijn gekomen.
2.1. Het college heeft aan de aanwijzing het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van 18 mei 2012 ten grondslag gelegd. Aan dit advies is een onderzoek voorafgegaan dat door Bureau Bouwwerk, Adviesbureau voor Architectuur-, Bouw- en Cultuurhistorie is verricht aan de buitenzijde van de woning. Bureau Bouwwerk is onder meer deskundig op het gebied van bouwhistorisch onderzoek. Het onderzoeksrapport van Bureau Bouwwerk is vervat in een concept voor een redengevende omschrijving. Deze redengevende omschrijving is vervolgens door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit in haar vergadering van 18 mei 2012 vastgesteld.
2.2. Bij brief van 6 juni 2014 hebben [appellanten] te kennen gegeven dat zij alsnog toestemming hebben verleend aan een door het college ingeschakelde deskundige om hun woning aan de binnenzijde te onderzoeken. Dit onderzoek heeft geresulteerd in het onderzoeksrapport van het bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve. Volgens dit rapport heeft de woning een hoge monumentenwaarde.
[appellanten] hebben bij brief van 20 november 2014 op het onderzoekrapport gereageerd. Zij betogen in hun reactie dat op grond van dit rapport de woning ten onrechte is aangewezen als monument omdat bij de waardestelling geen rekening is gehouden met de bouwtechnische toestand ervan. Daarnaast volgt uit het rapport dat kan worden volstaan met de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht, omdat uit de contextuele waardestelling blijkt dat het pand vergelijkbaar is met andere panden binnen de historische dorpskern van Steyl en met name in historische zin past bij een aantal panden in de Maashoek in Steyl. Voorts zou het rapport aanleiding kunnen zijn een gesplitste beslissing te nemen over de twee afzonderlijke delen van het pand met de [huisnummers]. Verder volgt uit het onderzoeksrapport dat de aanwijzing in strijd is met het beleid van de Rijksdienst voor cultureel erfgoed voor de aanwijzing van Rijksmonumenten als bedoeld in artikel 3 van de Monumentenwet 1988, aldus [appellanten].
2.3. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek van Bureau Bouwwerk Adviesbureau niet is verricht door een deskundige op het gebied van bouwhistorie. Voorts hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat dit onderzoek op onzorgvuldige wijze is verricht. Dat de dakconstructie aanvankelijk alleen van buitenaf is beoordeeld, betekent niet dat dit onderzoek gebrekkig is geweest, nu [appellanten] de onderzoeker van het bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve pas in augustus 2014 hebben toegelaten tot het pand om een onderzoek aan de binnenzijde van het pand te verrichten. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat het onderzoek naar inhoud evenmin een gebrek vertoont, omdat in dit geval een inspectie van buitenaf voldoende beeld geeft van de aanwezigheid van de oorspronkelijke constructie aan de binnenzijde. Bovendien wordt in het onderzoeksrapport van het bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve de conclusie omtrent de monumentale waarde van het pand in het besluit 26 juni 2012 onderschreven. Nu [appellanten] geen advies van een deskundige hebben overgelegd bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zich bij de verlening van de vergunning niet zonder nadere toelichting op het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit heeft mogen baseren. Het rapport van de door [appellanten] ingeschakelde taxateur kan niet als zodanig dienen, omdat deze niet deskundig is op het gebied van bouwhistorisch onderzoek. Reeds hierom heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, die over de monumentwaardigheid van het pand zou moeten adviseren.
Ook het onderzoeksrapport van het bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve geeft geen grond voor het oordeel dat het college de woning in redelijkheid niet als monument kon aanwijzen. Uit het onderzoeksrapport volgt niet, zoals [appellanten] stellen, dat de woning in een dermate slechte staat verkeert, dat een aanwijzing achterwege diende te blijven. Voorts heeft het college ter zitting verklaard dat er vanuit de gemeente Venlo subsidie beschikbaar is voor het onderhouden van monumentale panden. Uit het onderzoeksrapport volgt evenmin dat een gesplitste beslissing zou moeten worden genomen over de twee afzonderlijke delen van het pand met de [huisnummers]. Zoals uit het onderzoeksrapport blijkt en ook door het college ter zitting is toegelicht, zijn beide delen van de woning monumentwaardig hoewel er wel verschillen tussen de delen bestaan. Uit het onderzoeksrapport volgt voorts niet dat de aanwijzing in strijd is met het beleid van de Rijksdienst voor cultureel erfgoed, omdat dit beleid niet van toepassing is op de aanwijzing van een gemeentelijk monument ingevolge de Verordening.
2.4. Het betoog faalt.
3. [appellanten] betogen verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het pand al voldoende is beschermd, omdat het is gelegen in een beschermd dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35 van de Monumentenwet 1988.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 mei 2013 in zaak nr. 201207149/1/A2) is de aanwijzing als gemeentelijk monument bij uitstek het instrument dat het college ter beschikking staat om het monumentale karakter van een locatie op de lange termijn te waarborgen. Reeds omdat het door [appellanten] gestelde alternatief niet een gelijkwaardige bescherming biedt van de monumentale waarde van de locatie, heeft het college mogen besluiten zoals het heeft gedaan.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Borman w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015
17-809.