ECLI:NL:RVS:2015:518

Raad van State

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
201400951/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 19 december 2013 geoordeeld dat de herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2010 door de Belastingdienst op nihil niet proportioneel en niet redelijk was. De Belastingdienst had in september 2012 het voorschot kinderopvangtoeslag herzien en in oktober 2012 het bezwaar van de wederpartij ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de wederpartij had aangetoond dat zij kosten had gemaakt voor kinderopvang, maar niet alle kosten had kunnen aantonen. De rechtbank gaf de Belastingdienst de opdracht om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij rekening gehouden moest worden met de aangetoonde kosten.

In het hoger beroep stelde de Belastingdienst dat de wederpartij volgens vaste jurisprudentie moet aantonen dat zij de door haar gestelde kosten van kinderopvang volledig heeft voldaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het feit dat de wederpartij een deel van de kosten had voldaan, niet betekende dat zij aanspraak kon maken op een evenredig lager voorschot. De Afdeling benadrukte dat de Belastingdienst zich moet baseren op de tussen partijen gemaakte afspraken, die schriftelijk vastgelegd moeten zijn. De Belastingdienst had erkend dat de wederpartij € 10.330,00 aan kosten had gemaakt, en de Afdeling oordeelde dat de Belastingdienst bij het nieuwe besluit van dit bedrag moest uitgaan.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en bepaalde dat de Belastingdienst een nieuw besluit moest nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de uitspraak van de rechtbank en de Afdeling. Tevens werd bepaald dat tegen het nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kon worden ingesteld. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201400951/1/A4.
Datum uitspraak: 25 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 december 2013 in zaak nr. 12/5319 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [wederpartij] over 2010 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 30 oktober 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2013 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 oktober 2012, voor zover het betrekking heeft op het toeslagjaar 2010, vernietigd en bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen een nieuw besluit op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2015, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam aldaar, is verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 augustus 2010 is de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp) in werking getreden. De hier van belang zijnde bepalingen zijn gelijkluidend aan die van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko).
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wko en artikel 1.1a, eerste lid, van de Wkkp is op deze wetten de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko en artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp heeft een ouder aanspraak op een toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wko en artikel 1.7, eerste lid, van de Wkkp is de hoogte van de toeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1o. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2o. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3o. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Wko en artikel 1.52, eerste lid, van de Wkkp geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van een gastouderbureau en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. Aan het besluit van 30 oktober 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover thans van belang, ten grondslag gelegd dat [wederpartij] niet heeft aangetoond dat zij in 2010 de door haar gestelde kosten van kinderopvang heeft gehad.
3. De rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat [wederpartij] heeft aangetoond dat tenminste de bedragen van de als voorschot toegekende kinderopvangtoeslag over 2010 zijn aangewend voor de betaling van de bemiddelingskosten en betalingen aan de gastouders, maar dat zij niet heeft aangetoond alle kosten van kinderopvang te hebben voldaan. Omdat [wederpartij] heeft aangetoond dat meer dan het bedrag van de ontvangen toeslag is aangewend voor de kosten van kinderopvang, is het naar het oordeel van de rechtbank niet proportioneel en niet redelijk om het voorschot kinderopvangtoeslag op nihil vast te stellen. De rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen vervolgens opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en daarbij het voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 vast te stellen op basis van de kosten die [wederpartij] heeft aangetoond te hebben voldaan.
4. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting te kennen gegeven dat zijn hoger beroep zich nog slechts richt tegen de overweging van de rechtbank dat het niet proportioneel en niet redelijk is om het voorschot kinderopvangtoeslag op nihil vast te stellen indien niet is aangetoond dat alle kosten van kinderopvang zijn voldaan en de overweging dat het voorschot kinderopvangtoeslag bij het nieuw te nemen besluit moet worden vastgesteld op basis van de door [wederpartij] daadwerkelijk betaalde bedragen. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen heeft de rechtbank miskend dat [wederpartij] volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling moet aantonen dat zij de door haar gestelde kosten van kinderopvang geheel heeft voldaan.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 30 mei 2012 in zaak nr. 201110472/1/A2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko dan wel artikel 1.7, eerste lid, van de Wkkp, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte daarvan is.
4.2. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, betekent het feit dat [wederpartij] kan aantonen dat zij een deel van de kosten van kinderopvang wel heeft voldaan, niet dat zij aanspraak kan maken op een evenredig lager voorschot. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 april 2014 in zaak nr. 201209147/1/A2) baseert de Belastingdienst/Toeslagen zich bij de vaststelling van de tegemoetkoming op de tussen partijen gemaakte afspraken, die, gelet op artikel 52, eerste lid, van de Wko dan wel artikel 1.52, eerste lid, van de Wkkp, vastgelegd dienen te zijn in een schriftelijke overeenkomst. Daarbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen te kennen gegeven dat hij, gelet op het feit dat zich gedurende het toeslagjaar omstandigheden kunnen voordoen waardoor behoefte bestaat om van de in schriftelijke overeenkomst vastgelegde afspraken af te wijken, bereid is de kinderopvangtoeslag te berekenen aan de hand van de aan hem doorgegeven gewijzigde afspraken. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, dient het voorschot kinderopvangtoeslag dan ook te worden vastgesteld aan de hand van de tussen partijen gemaakte, en door hen nageleefde, afspraken en niet slechts aan de hand van de hoogte van de kosten die daadwerkelijk zijn betaald.
Het betoog slaagt.
4.3. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat [wederpartij] in 2010, aan de hand van de tussen haar, het gastouderbureau en de gastouder op 25 december 2009 gesloten overeenkomst, de door haar aan de Belastingdienst/Toeslagen doorgegeven wijzigingen en het door haar aan de Belastingdienst/Toeslagen toegezonden antwoordformulier van 13 juli 2011, € 10.330,00 aan kosten van kinderopvang heeft gehad. Daarbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen toegelicht dat hij eerder ten onrechte van een hoger bedrag dan € 10.330,00 is uitgegaan. De Afdeling kan het ter zitting ingenomen standpunt, dat [wederpartij] stelt € 10.330,00 aan kosten te hebben gehad, volgen. Nu [wederpartij] heeft aangetoond dit bedrag aan kosten te hebben voldaan, dient de Belastingdienst/Toeslagen bij het door hem nieuw te nemen besluit op bezwaar van dit bedrag aan kosten van kinderopvang uit te gaan.
5. Gelet op overweging 4.2 is het hoger beroep gegrond. Het college dient met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling en die van de rechtbank, voor zover deze niet of tevergeefs is aangevochten, een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen.
Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Borman w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015
687.