201407188/1/A4.
Datum uitspraak: 18 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2014 heeft het college zijn beslissing om op 23 juni 2014 wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen spoedeisende bestuursdwang toe te passen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 19 augustus 2014 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2015, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 23 juni 2014 naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) in de Starterstraat ter hoogte van nummer 5 is aangetroffen. Het college staat op het standpunt dat de huisvuilzak van [appellante] afkomstig is, nu daarin een poststuk met haar naam- en adresgegevens is aangetroffen, en dat zij degene is die de huisvuilzak, door deze naast de ORAC te plaatsen, in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellante] betoogt dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Daartoe wijst zij erop dat de plek waar de huisvuilzak is aangetroffen op ongeveer 200 m van haar woning aan de [locatie] ligt, terwijl tegenover haar woning diverse andere ORAC’s zijn gesitueerd. Volgens [appellante] ligt het niet voor de hand dat zij voor het aanbieden van een huisvuilzak gebruik zou maken van een verder weg gelegen ORAC. Zij stelt dat het in de huisvuilzak aangetroffen poststuk verkeerd is bezorgd, hetgeen volgens haar vaker voorkomt. Ter onderbouwing hiervan heeft [appellante] twee foto’s overgelegd, waaruit volgens haar blijkt dat zij poststukken gericht aan andere bewoners van de Gloriantstraat heeft ontvangen.
3.1. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 maart 2014 in zaak nr. 201307407/1/A4), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
3.2. Vast staat dat op 23 juni 2014 naast een ORAC in de Starterstraat ter hoogte van nummer 5 een huisvuilzak is aangetroffen en dat deze zak in strijd met de Afvalstoffenverordening ter inzameling was aangeboden. De huisvuilzak kan tot [appellante] worden herleid, nu daarin een poststuk met haar naam- en adresgegevens is aangetroffen. De afstand tussen de woning van [appellante] en de plek waar de huisvuilzak is aangetroffen, is niet zodanig groot dat het reeds om die reden niet aannemelijk is dat zij de zak verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. Dat tegenover haar woning diverse andere ORAC’s zijn gesitueerd, maakt dit niet anders (vergelijk de uitspraak van 27 november 2013 in zaak nr. 201303654/1/A4). Met de twee overgelegde foto’s van poststukken gericht aan andere bewoners van de Gloriantstraat heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat het poststuk dat in de huisvuilzak is aangetroffen verkeerd is bezorgd, en dat derhalve een ander dit poststuk in de huisvuilzak heeft gestopt en de zak verkeerd ter inzameling heeft aangeboden.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015
462-732.