201406723/1/R4.
Datum uitspraak: 18 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rockanje, gemeente Westvoorne,
en
de raad van de gemeente Westvoorne,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Actualisatie bedrijventerreinen Westvoorne 2014" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.M. Breukers, en de raad, vertegenwoordigd door S. van der Vlist, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor de bedrijventerreinen in Westvoorne die onder het op 20 maart 2012 vastgestelde bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Westvoorne" vallen. In het thans voorliggende plan is de eerder aangekondigde beleidswijziging doorgevoerd dat op die bedrijventerreinen niet langer nieuwe bedrijfswoningen mogen worden opgericht.
3. [appellant] is eigenaar van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] te Oostvoorne, beide gevestigd op het binnen het plangebied gelegen bedrijventerrein "De Pinnepot". Volgens [appellant] ligt aan het bestemmingsplan geen evenwichtige belangenafweging ten grondslag. Hij stelt dat in de afweging met name onvoldoende gewicht is toegekend aan de waardedaling van zijn percelen, die het gevolg zal zijn van het verlies van de mogelijkheid om op die percelen bedrijfswoningen op te richten. Dit klemt te meer nu hem naar verwachting geen planschade zal worden toegekend omdat hem in die procedure passieve risicoaanvaarding zal worden tegengeworpen. Voorts meent [appellant] dat het door de raad beoogde doel met een minder belastend middel had kunnen worden bereikt, door in de planregels een noodzakelijkheidsvereiste voor het oprichten van bedrijfswoningen op te nemen. Het feit dat bij de beoordeling van het noodzakelijkheidsvereiste aan strenge criteria moet worden voldaan, rechtvaardigt volgens [appellant] de conclusie niet dat dit slechts een "schijnmogelijkheid" zou opleveren.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de betrokken belangen zorgvuldig tegen elkaar zijn afgewogen. Op het bedrijventerrein zijn bedrijven toegestaan in de milieucategorieën 3.1 en 3.2, waarvoor een zekere milieuruimte gewenst is. Nieuwe bedrijfswoningen die door milieuregelgeving beschermd worden kunnen van invloed zijn op de ontwikkelingsmogelijkheden van de omringende bedrijven, hetgeen de raad niet wenselijk acht. Daarbij komt dat het vrijwel niet meer voorkomt dat het noodzakelijk is op een bedrijventerrein te wonen. Ook voor de op de percelen van [appellant] gevestigde autobedrijven ontbreekt bedoelde noodzaak, zodat het in de planregels opnemen van een noodzakelijkheidsvereiste voor het oprichten van bedrijfswoningen hem materieel niet zou baten. Volgens de raad kan dan ook niet zonder meer worden uitgegaan van de gestelde waardedaling van de percelen. Voor zover dat wel het geval is wijst de raad op de mogelijkheid via de planschadeprocedure voor een tegemoetkoming van de aldus geleden schade in aanmerking te komen. Tot slot benadrukt de raad dat in het bestemmingsplan rekening is gehouden met bestaande situaties, in die zin dat reeds aanwezige of vergunde bedrijfswoningen mogelijk blijven. Eigenaren van percelen waarop zich nog geen bedrijfswoning bevond hebben geruime tijd de gelegenheid gehad alsnog een vergunning voor een bedrijfswoning aan te vragen. Van deze gelegenheid heeft [appellant] geen gebruik gemaakt.
3.2. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.1. is weergegeven, bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, dan wel een onvolledige belangenafweging aan dat besluit ten grondslag heeft gelegd. Daarbij acht de Afdeling van belang dat [appellant] niet heeft weersproken dat hij voor de start van de planprocedure de gelegenheid heeft gehad een vergunning voor een bedrijfswoning aan te vragen, maar daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Ook anderszins is niet gebleken dat [appellant] concrete bouwplannen heeft die de raad had moeten betrekken bij de vaststelling van het plan. Integendeel, ter zitting is gebleken dat het [appellant] er louter om te doen is zijn percelen in de toekomst te kunnen verkopen of verhuren met de mogelijkheid op die percelen een bedrijfswoning op te richten. Voor zover al moet worden aangenomen dat de percelen van [appellant] als gevolg van het verlies van die mogelijkheid in waarde zal verminderen, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Voor eventuele tegemoetkoming van planschade bestaat bovendien een aparte procedure met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden. De vraag of een planschadeprocedure ook tot het gewenste resultaat zal leiden ligt in de onderhavige procedure niet ter beoordeling voor en kan reeds daarom niet van invloed zijn op de uitkomst van de ruimtelijke afweging.
Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijker-Dekker, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Wijker-Dekker
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015
562.